ECLI:NL:RBROT:2025:6113

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
C/10/680905 / HA ZA 24-530
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst auto wegens dwaling

In deze zaak vorderde eiser, een inwoner van Cuijk, de vernietiging van een koopovereenkomst voor een BMW X5 die hij op 9 december 2023 had gekocht van gedaagde, een inwoner van Rotterdam. Eiser stelde dat de overeenkomst vernietigd moest worden op grond van dwaling, omdat gedaagde had aangegeven dat de auto schadevrij was en dat hij de eerste eigenaar was. Na de aankoop bleek echter dat de auto een schadeverleden had, wat door een schade-expert werd bevestigd. Eiser had de auto gekocht voor € 68.500 en had daarnaast kosten gemaakt voor accessoires en onderhoud. Gedaagde ging niet in op het voorstel van eiser om de auto terug te geven en de koopprijs terug te ontvangen. Eiser vorderde onder andere de terugbetaling van de koopprijs, de kosten van accessoires en schadevergoeding voor het schadeverleden van de auto. De rechtbank oordeelde dat de koopovereenkomst terecht was vernietigd, omdat eiser gerechtvaardigd had vertrouwd op de mededelingen van gedaagde. De rechtbank wees de vorderingen van eiser toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten. Gedaagde werd veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 70.468,77, verminderd met een bedrag per gereden kilometer na de koop.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/680905 / HA ZA 24-530
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te Cuijk,
eiser,
advocaat mr. B.J.P. Toonen te Cuijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E. Kafa te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 juni 2024, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de akte overlegging producties van [eiser];
  • de mondelinge behandeling van 10 december 2024 en de toen door mr. Toonen overgelegde spreekaantekeningen.

2.De feiten

2.1.
Op 9 december 2023 heeft [eiser] een auto van het type BMW X5 van [gedaagde] gekocht. De koopprijs was € 68.500. Er stond op dat moment 85.986 kilometer op de teller van de auto.
2.2.
Voorafgaand aan de koop, op 3 december 2023, heeft [eiser] een bericht via de website Marktplaats aan [gedaagde] gestuurd, met de volgende inhoud:
‘Ik heb interesse in de BMW X5 Xdrive 45e 394pk Aut 2022 HeadUp 360Cam Shadowline, is deze auto nog beschikbaar?
Bent u 1e eigenaar?
Is dit particuliere verkoop of bedrijfsverkoop (is inruil mogelijk?)
Is de auto schadevrij?’
[gedaagde] heeft daar als volgt op gereageerd:
‘Ja 1e eigenaar
Ik ben particuliere verkoper
Auto is schadevrij’
2.3.
[eiser] heeft na de koop accessoires voor de auto gekocht en laten monteren, waaronder een elektrische trekhaak en sierstrips. Daarnaast heeft hij onderhoud aan de auto laten plegen.
2.4.
Op 26 januari 2024 gaf de auto een storingsmelding, waarop [eiser] de auto naar de BMW dealer heeft gebracht. Die kwam tot de conclusie dat de auto zeer waarschijnlijk een schadeauto is. Daarop heeft [eiser] de auto nader laten onderzoeken door schade-expert Dekra, die constateerde dat de auto schade had opgelopen in het verleden.
2.5.
Naar aanleiding van de bevindingen van Dekra heeft [eiser] nader onderzoek gedaan naar het schadeverleden. In een vervolgens verkregen rapport van een Duitse schadebeoordelaar uit maart 2023 staat dat de auto dermate zwaar beschadigd was, dat de reparatiekosten de toenmalige dagwaarde van de auto overstegen.
2.6.
Op 20 februari 2024 heeft [eiser] telefonisch contact gezocht met [gedaagde], en hem geïnformeerd over het schadeverleden van de auto. Twee dagen later, op 22 februari 2024, heeft [eiser] aan [gedaagde] voorgesteld om de auto aan [gedaagde] terug te geven, tegen terugbetaling van de koopprijs en vergoeding van de door [eiser] gemaakte kosten. [gedaagde] is niet op dat voorstel ingegaan.
2.7.
Op 7 maart 2024 heeft de advocaat van [eiser] schriftelijk de buitengerechtelijke vernietiging van de koopovereenkomst ingeroepen op grond van dwaling. Hij heeft [gedaagde] daarbij verzocht om binnen 15 dagen het aankoopbedrag, vermeerderd met de kosten van de accessoires en het onderhoud en van een onderzoek naar de schade, te betalen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan.
2.8.
[eiser] is gebruik van de auto blijven maken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
voor recht verklaart dat de koopovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] met betrekking tot de BMW X5 met kenteken [kenteken] is vernietigd op grond van (wederzijdse) dwaling;
[gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen, het opeisbaar totaalbedrag van € 74.259,08 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2024 (datum verzuim) tot aan de dag van algehele voldoening;
[gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen, de gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 1.836,28 inclusief 21% BTW;
subsidiair
voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van de tekortkoming in de nakoming van de levering van de BMW X5 met kenteken [kenteken], welke tekortkoming bestaat uit het leveren van een auto met (a) schade en (b) een schade-verleden;
[gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen, de minimale vaststaande herstelkosten van de schade aan BMW X5 met kenteken [kenteken], zijnde een bedrag van € 6.874,28 alsmede de gemaakte redelijke kosten ter vaststelling van de wanprestatie en omvang van de schade, zijnde een bedrag van € 695,75, alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van uitbrenging dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
[gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen, de eventuele meerkosten naast de vaststaande minimale herstelkosten (op basis van nacalculatie) van het herstel van de schade aan de BMW X5 met kenteken [kenteken], op te maken bij staat;
[gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen, een schadevergoeding vanwege het leveren van de BMW X5 met kenteken [kenteken] met een/dit schadeverleden, op te maken bij staat;
in alle gevallen
  • [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder het salaris van de advocaat, het griffierecht en de dagvaardingskosten;
  • [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de nakosten van € 131,00 zonder betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, vermeerderd met € 68,00 in het geval van betekening.
3.2.
[eiser] legt aan zijn primaire vordering ten grondslag dat de koopovereenkomst rechtmatig vernietigd is, omdat die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling. [gedaagde] heeft voorafgaand aan de koop namelijk gemeld dat hij de eerste eigenaar van de auto was en dat de auto schadevrij was. Gebleken is dat [gedaagde] niet de eerste eigenaar was, en dat de auto betrokken is geweest bij een ongeval in Duitsland. Als [eiser] dat had geweten, had hij de auto niet gekocht. Als resultaat van de vernietiging van de overeenkomst moet [gedaagde] het aankoopbedrag terugbetalen, en zal [eiser] de auto aan [gedaagde] terugleveren. De kosten die [eiser] heeft gemaakt voor onder meer sierstrips en winterbanden moet [gedaagde] ook betalen, omdat hij bij teruggave van de auto ongerechtvaardigd wordt verrijkt. De kosten voor het onderzoek dat [eiser] heeft laten doen aan de auto nadat hij had begrepen dat de auto mogelijk een schadeverleden had, moet [gedaagde] ook betalen.
3.3.
Aan zijn subsidiare vordering legt [eiser] ten grondslag dat de auto niet de eigenschappen bezit die hij op grond van de overeenkomst mocht verwachten, omdat die schade heeft en een schadeverleden. [gedaagde] is verplicht de schade te vergoeden die [eiser] door die tekortkoming heeft geleden.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat hij de eerste eigenaar van de auto in Nederland was, nadat die uit Duitsland was geïmporteerd – en dat [eiser] dat ook wist. De auto was schadevrij op het moment dat [gedaagde] die aan [eiser] verkocht, met uitzondering van een kleine lakschade aan de achterzijde. Die heeft hij aan [eiser] gemeld en die vond dat geen probleem. Van de schade die uit het Duitse rapport blijkt wist [gedaagde] niets af. Daarnaast heeft [eiser] geen onderzoek naar de auto gedaan, maar het gelaten bij een korte proefrit waarbij [gedaagde] achter het stuur zat. De overeenkomst is daarom niet tot stand gekomen onder invloed van dwaling. De auto voldoet ook aan wat [eiser] daarvan mocht verwachten – gezien de gunstige prijs en de luxueuze uitvoering. Subsidiair geldt dat [eiser] sinds de koop veel met de auto heeft gereden, en dat het onredelijk zou zijn als [gedaagde] het gehele aankoopbedrag zou moeten terugbetalen. Tot slot heeft [gedaagde] niet gevraagd om de toevoegingen die [eiser] heeft aangebracht, en het zou ook onredelijk zijn als hij daarvoor moet betalen.

4.De beoordeling

Vernietiging wegens dwaling?

4.1.
In deze procedure is niet in geschil dat de auto die [eiser] van [gedaagde] heeft gekocht een schadeverleden heeft. Uit het door [eiser] in het geding gebrachte schaderapport van de Duitse schadebeoordelaar ClaimsExperts blijkt dat de auto op 11 maart 2023 bij een zwaar ongeval betrokken is geweest. De reparatiekosten van de schade van dat ongeval bedroegen ruim € 80.000 – meer dan de dagwaarde van de auto op dat moment. [gedaagde] heeft de conclusies van dit rapport niet betwist.
4.2.
De vraag die allereerst voorligt is of het schadeverleden van de auto de conclusie rechtvaardigt dat de koopovereenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen, en daarmee of [eiser] gerechtigd was om die te vernietigen. De rechtbank komt tot het oordeel dat dat het geval is, en zet hierna uiteen waarom zij tot dat oordeel komt.
4.3.
In het algemeen geldt dat een partij een overeenkomst kan vernietigen als die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, als de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij. Dit volgt uit artikel 6:228 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek. De vernietiging kan niet worden gegrond op een omstandigheid die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen, of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoren te blijven (artikel 6:228 lid 2 BW). Daarvan kan sprake zijn als de dwalende onvoldoende onderzoek heeft gedaan om een onjuiste voorstelling van zaken te voorkomen.
4.4.
Het staat niet ter discussie staat dat [gedaagde], voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst, op vragen van [eiser] via de website Marktplaats heeft geantwoord: ‘
Ja, eerste eigenaar’ en ‘
Auto is schadevrij’. [gedaagde] heeft op de zitting verklaard dat hij daarmee bedoelde dat de auto, op het moment dat [eiser] daarnaar informeerde, vrij van schade was – in de zin dat eventuele eerdere schade gerepareerd was. [eiser] heeft hem dus verkeerd begrepen, aldus [gedaagde].
4.5.
Ten aanzien van dit verweer oordeelt de rechtbank dat [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de verklaring van [gedaagde] (‘
auto is schadevrij’) betekende dat de auto geen schadeverleden had, behoudens wellicht wat ondergeschikte punten. Het ging om de koop van een relatief nieuwe auto met een hoge vraagprijs, en [eiser]’ eerste vragen waren of [gedaagde] de eerste eigenaar was en of de auto schadevrij was.
4.6.
Onder die omstandigheden mocht [eiser] de verklaring van [gedaagde], dat de auto schadevrij was, redelijkerwijze zodanig opvatten dat de auto geen serieus schadeverleden had. Door te stellen dat hij de eerste eigenaar was wekte [gedaagde] immers de indruk dat hij van het volledige verleden van de auto op de hoogte was. Of [gedaagde] in een later stadium heeft gezegd dat hij de eerste eigenaar in Nederland was nadat hij de auto in Duitsland had gekocht (zoals hij stelt te hebben gezegd, en wat [eiser] betwist), kan in het midden blijven. Een dergelijke latere uitlating hoefde voor [eiser] namelijk geen aanleiding te zijn om alsnog te gaan twijfelen aan het schadeverleden en het komt voor het risico van [gedaagde] dat hij over dat verleden een verkeerde indruk heeft gewekt. Onder die omstandigheden kan [gedaagde] er jegens [eiser] geen beroep op doen dat zijn verklaring dat de auto schadevrij was niet betekende dat de auto geen schadeverleden had (art. 3:35 BW).
Overigens merkt de rechtbank op dat het, voor de vraag of [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de auto geen schadeverleden had, niet nodig is dat aan [gedaagde] een verwijt kan worden gemaakt van de schijn die hij daarbij heeft opgewekt. De stelling van [gedaagde], dat hij niet op de hoogte was van het schadeverleden, doet aan het voorgaande dus niet af.
4.7.
[eiser] heeft op de zitting onbetwist gesteld, dat het voor hem een belangrijk vereiste was dat de auto geen schadeverleden had en dat dat ook de reden was dat hij als eerste informeerde of de auto schadevrij was. Bij een juiste voorstelling van zaken – namelijk dat de auto een serieus schadeverleden had – zou hij de koopovereenkomst niet zijn aangegaan, zo heeft [eiser] onbetwist gesteld, en zou de overeenkomst dus niet tot stand zijn gekomen. Er is daarom sprake van een koopovereenkomst die in ieder geval aan de zijde van [eiser] onder invloed van dwaling tot stand is gekomen en die dwaling is te wijten aan de inlichting van [gedaagde] dat de auto schadevrij was. De koopovereenkomst kon daarom in beginsel door [eiser] worden vernietigd.
4.8.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] de vernietiging van de overeenkomst niet kon inroepen, omdat hij niet heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Het had op de weg van [eiser] gelegen om na te gaan of de auto een schadeverleden had en hij was daartoe ook in staat, aldus [gedaagde]. [eiser] heeft immers, nadat uit onderzoek van Dekra was gebleken dat de auto een schadeverleden had, het onderzoek uit Duitsland boven water gekregen en had dat ook kunnen doen voor hij tot de koop overging. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat een onderzoek bijna niets kost in verhouding tot de verkoopprijs van de auto.
4.9.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in het betoog dat op [eiser] een onderzoeksplicht rustte. Naar vaste rechtspraak komt een dwaling in het algemeen voor rekening van de wederpartij van de dwalende, als de dwalende afging op een mededeling van die wederpartij. [1] In dit geval vertrouwde [eiser] er na de mededeling van [gedaagde] op dat hij een auto zonder schadeverleden kocht, en mocht daar gezien die mededeling ook op vertrouwen. [gedaagde] heeft in dit kader nog aangevoerd dat de vraagprijs van de auto lager was dan van vergelijkbare auto’s. De rechtbank overweegt daarover dat de vraagprijs niet dermate laag was dat [eiser] redelijkerwijze moest vermoeden dat de auto een serieus schadeverleden had. Immers, een verkoper kan goede redenen hebben om een auto onder de vraagprijs van vergelijkbare auto’s aan te bieden – bijvoorbeeld omdat hij op korte termijn tot een verkoop wil komen.
4.10.
De conclusie is dat de gevorderde verklaring voor recht dat de koopovereenkomst vernietigd is wordt toegewezen. De vernietiging werkt terug tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht, in dit geval tot het tijdstip van de koop van de auto, te weten 9 december 2023. [gedaagde] is op grond van onverschuldigde betaling verplicht de koopprijs aan [eiser] terug te betalen (art. 6:203 BW). Omdat hij geen gevolg heeft gegeven aan de brief van 7 maart 2024, is hij in verzuim na de daarin genoemde termijn van 15 dagen, dus vanaf 22 maart 2024. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf deze datum. [gedaagde] heeft betoogd dat het niet redelijk is om wettelijke rente toe te kennen gezien het gebruik dat [eiser] van de auto is blijven maken. De rechtbank zal hieronder nader ingaan op dit gebruik. [eiser] op zijn beurt dient de auto terug te leveren aan [gedaagde]. Door de vernietiging van de koopovereenkomst is namelijk de titel ontvallen aan de overdracht van de auto, en heeft er geen overdracht plaatsgevonden. [gedaagde] is de eigenaar gebleven, en [eiser] is sinds de levering bezitter te goeder trouw van de auto.
Ontwikkelingen na datum koopovereenkomst
4.11.
[eiser] heeft na de koop van de auto kosten gemaakt, waarvan hij vindt dat die vergoed moeten worden door [gedaagde]. Het gaat om de volgende posten:
- Nieuwe kriksteunen € 42,36
- Elektrische trekhaak € 1.599,00
- Sierstrips en servicebeurt € 921,97
- Winterbanden € 2.500,00
Totaal € 5.063,33
[gedaagde] stelt dat het niet noodzakelijk was voor [eiser] om deze kosten te maken, en dat die voor zijn eigen rekening dienen te blijven.
4.12.
[eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat [gedaagde] door teruggave van de auto met deze toevoegingen ongerechtvaardigd wordt verrijkt (art. 6:212 BW). Voor toepassing van art. 6:212 BW is vereist dat een verrijking van [gedaagde] heeft plaatsgevonden, en dat die moet zijn verkregen ten koste van [eiser] – de verarmde partij. De verrijking moet daarnaast ongerechtvaardigd zijn: er bestaat geen redelijke oorzaak of (rechtvaardigings)grond voor de verrijking, zoals een overeenkomst. Aan deze voorwaarden is voldaan: door de toevoegingen aan de auto is [gedaagde] als eigenaar verrijkt ten koste van [eiser]. [gedaagde] is daarom verplicht om de schade die [eiser] heeft geleden te vergoeden tot het bedrag van [gedaagde]’s verrijking en voor zover dit redelijk is. Zijn verrijking komt niet per definitie overeen met de verarming van [eiser].
4.13.
Met inachtneming van deze uitgangspunten overweegt de rechtbank als volgt met betrekking tot verschillende kosten die [eiser] heeft gevorderd:
  • De kosten van de kriksteunen en de sierstrips moeten door [gedaagde] aan [eiser] worden vergoed. Het gaat hier om toevoegingen die de waarde van de auto vergroten, en die waardevermeerdering komt naar schatting van de rechtbank overeen met de kosten van [eiser] (art. 6:97 BW).
  • Ook de elektrische trekhaak vergroot de waarde van de auto. De rechtbank schat die waardevermeerdering op € 1.000,00.
  • De kosten van de servicebeurt hoeft [gedaagde] niet aan [eiser] te betalen. Deze kosten hebben niet geleid tot een waardevermeerdering van de auto, en dus niet tot een verrijking van [gedaagde].
  • Ten aanzien van de winterbanden heeft [gedaagde] aangevoerd dat er een set winterbanden bij de auto werd geleverd, en dat is door [eiser] niet betwist. [eiser] heeft niet uiteengezet waarom het noodzakelijk was nog een nieuwe set winterbanden voor de auto aan te schaffen. Deze extra set winterbanden heeft de waarde van de auto niet vergroot.
De slotsom is dat [gedaagde] van deze kosten een bedrag van € 1.273,02 (€ 42,36 + € 230,66 [2] + € 1.000,00) aan [eiser] moet betalen. Over dit bedrag is [gedaagde] de wettelijke rente verschuldigd vanaf 22 maart 2024 (zie overweging 4.10).
4.14.
[eiser] is, nadat hij de vernietigingsverklaring aan [gedaagde] had uitgebracht, gebruik blijven maken van de auto. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat het onterecht is dat hij de gehele koopsom moet terugbetalen, omdat de auto door het gebruik in waarde is gedaald en omdat die ouder is geworden.
4.15.
De waardevermindering die het gevolg is van het ouder worden van de auto komt uitsluitend voor rekening en risico van [gedaagde]. Hij heeft immers geen gehoor gegeven aan de vernietigingsverklaring van [eiser]. Dat ligt anders voor het gebruik dat [eiser] van de auto heeft gemaakt. Op het moment van de mondelinge behandeling had [eiser] ongeveer 30.000 kilometer met de auto gereden, zoals [gedaagde] onbetwist heeft gesteld. Als [eiser] daarvoor geen enkele vergoeding zou hoeven te betalen, zou hij ongerechtvaardigd worden verrijkt terwijl [gedaagde] wordt verarmd (art. 6:212 BW). De rechtbank sluit voor wat betreft de in redelijkheid te schatten gebruiksvergoeding op grond van art. 6:97 BW aan bij de fiscaal onbelaste vergoeding die de belastingdienst hanteert. [3] Dat was in 2024 en 2025 € 0,23 per kilometer. [eiser] is daarom aan [gedaagde] een vergoeding verschuldigd van € 0,23 per kilometer voor de kilometers die hij met de auto heeft gereden tussen de levering (kilometerstand 85.986) en de (toekomstige) teruggave van de auto. Dit bedrag strekt in mindering op de koopsom die [gedaagde] moet terugbetalen.
Onderzoekskosten Dekra
4.16.
[eiser] vordert betaling van de kosten die hij heeft gemaakt om de auto te laten onderzoeken door Dekra. De onderzoekskosten zijn redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid, zoals bedoeld in art. 6:96 lid 2 sub b BW, aldus [eiser].
4.17.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. [eiser] heeft het onderzoek laten uitvoeren nadat hij van de BMW-dealer had begrepen dat de auto zeer waarschijnlijk een schadeverleden had. Hij had daarom goede reden om te vermoeden dat [gedaagde] een auto had verkocht die niet de eigenschappen had die [eiser] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten, en dat [gedaagde] aansprakelijk was voor schade die [eiser] als gevolg van die tekortkoming zou lijden, zoals herstelkosten. Het onderzoek van Dekra bevestigde dat. Onder die omstandigheden kunnen de kosten ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor vergoeding in aanmerking komen, ook in een geval als dit waarin de rechtbank niet toekomt aan een oordeel over de tekortkoming en de herstelkosten omdat het (op hoofdzakelijk dezelfde feiten en omstandigheden gebaseerde) beroep op dwaling wordt gehonoreerd. De vordering tot vergoeding van de onderzoekskosten van € 695,75 wordt daarom toegewezen. Over dit bedrag is [gedaagde] de wettelijke rente verschuldigd vanaf 22 maart 2024 (zie overweging 4.10).
Slotsom toe te wijzen bedrag
4.18.
De slotsom ten aanzien van de toe te wijzen hoofdsom is dat [gedaagde] een bedrag van € 70.468,77 aan [eiser] moet betalen, te verminderen met € 0,23 voor elke kilometer boven de 85.986 die met de auto gereden zal zijn op de dag van de teruglevering.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.19.
[eiser] vordert vergoeding van door hem gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en begroot die kosten aan de hand het besluit BIK op € 1.836,28 (inclusief BTW). [gedaagde] heeft de incassokosten betwist.
4.20.
Het besluit BIK is in dit geval niet van toepassing omdat geen sprake is van een uit een overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom. Daarom dient bij de beantwoording van de vraag of buitengerechtelijke incassokosten vergoed moeten worden aansluiting worden gezocht bij het Rapport Voorwerk-II. [eiser] heeft onder meer aangevoerd dat hij Whatsapp-verkeer met [gedaagde] heeft gevoerd om de koopsom terug te krijgen, onderzoek heeft laten doen naar het schadeverleden van de auto, en dat zijn advocaat een aanmaningsbrief aan [gedaagde] heeft gestuurd. [gedaagde] heeft deze werkzaamheden op zich niet betwist. De buitengerechtelijke incassokosten kunnen daarom worden toegewezen.
4.21.
Het bedrag aan buitengerechtelijke dat volgens het rapport Voorwerk II kan worden toegewezen bij de toe te wijzen hoofdsom is € 2.163,48. Omdat dit bedrag hoger is dan het gevorderde bedrag wordt toegewezen wat [eiser] aan buitengerechtelijke incassokosten heeft gevorderd.
Proceskosten
4.22.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] veroordeeld. De proceskosten bedragen:
- dagvaarding € 137,38
- griffierecht € 1.325,00
- salaris advocaat € 2.428,00 (2,0 punten × tarief € 1.214)
Totaal € 3.980,38

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] met betrekking tot de BMW X5 met kenteken [kenteken] is vernietigd op grond van dwaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 70,468,77, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 22 maart 2024 tot de dag van volledige betaling, en te verminderen met een bedrag van € 0,23 voor iedere kilometer die meer met de auto is gereden dan 85.986 op de dag van teruglevering van de auto door [eiser] aan [gedaagde];
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 1.836,28;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.980,38;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] veroordeelt in de na dit vonnis ontstane kosten van [eiser], begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Douwes en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.
3900/1876

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld HR 21 januari 1966, ECLI:NL:HR:1966:AC4621
2.Dit zijn de kosten die zien op de posten “opschrift” en “sierschrift” op de factuur van BMW dealer Story Nijmegen van 20 december 2023 - productie 14 bij de dagvaarding.
3.Zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden, 19 oktober 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9864.