ECLI:NL:RBROT:2025:597

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
ROT 24/2698
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de WOZ-beschikking door de rechtbank Rotterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd op 17 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak in Rotterdam vastgesteld op € 491.000,- per 1 januari 2021 en had de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 opgelegd. Eiser had bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank wijst erop dat het bezwaarschrift te laat is ingediend, meer dan een jaar na het verstrijken van de bezwaartermijn. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De rechtbank wijst ook het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn voor de procedure op dat moment niet was overschreden. De uitspraak wordt gedaan door rechter mr. C. Vogtschmidt in aanwezigheid van griffier mr. S. de Bloois.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2698

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit Rotterdam, eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 maart 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] in Rotterdam (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 491.000,- (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan eiser ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. De gemachtigde van de heffingsambtenaar is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser tegen de WOZ-beschikking terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4. Op 13 maart 2024 heeft de rechtbank een beroepschrift ontvangen. Op 20 maart 2024 en 30 augustus 2024 heeft de rechtbank brieven van de gemachtigde van eiser ontvangen. De rechtbank merkt op dat het opgestelde beroepschrift en de latere brieven vol staan met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde stellingen, waarvan niet altijd duidelijk is of ze betrekking hebben op deze zaak. De rechtbank acht het niet mogelijk om die stukken (zinvol) bij de beoordeling van de zaak te betrekken. Zowel het beroepschrift als de latere brieven bevatten immers geen beroepsgronden die gericht zijn tegen de uitspraak op bezwaar. Nu de rechtbank (de gemachtigde van) eiser niet op dit verzuim heeft gewezen en hem ook niet in de gelegenheid heeft gesteld om dit verzuim te herstellen, zal de rechtbank de op de zitting naar voren gebrachte grond inhoudelijk behandelen.
5. Eiser betoogt voor het eerst ter zitting dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Hij voert aan dat hij de envelop wil zien, zodat aan de hand daarvan kan worden bekeken op welke datum het bezwaarschrift is ontvangen. Ook stelt hij dat hij door de heffingsambtenaar niet in de gelegenheid is gesteld om zijn verzuim te herstellen.
6. De rechtbank stelt het volgende voorop. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de datum waarop de aanslag is bekendgemaakt. [2] Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het bezwaarschrift met de gewone post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden toch tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan en het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. [3]
7. De aanslag is gedateerd op 31 januari 2022. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is aangevangen op 1 februari 2022 en eindigde op 14 maart 2022.
8. Het bezwaarschrift is gedateerd op 10 maart 2023 en is volgens de datumstempel van de heffingsambtenaar op 24 maart 2023 ontvangen. Voor zover eiser betoogt dat de heffingsambtenaar verplicht is enveloppen te bewaren, zodat aan de hand daarvan kan worden bekeken op welke datum het bezwaarschrift is ontvangen, volgt de rechtbank eiser hierin niet. Er is geen wettelijke bepaling of jurisprudentie waaruit volgt dat de heffingsambtenaar hiertoe verplicht is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de datumstempel op het bezwaarschrift. Het is aan de (gemachtigde van) eiser om de tijdige indiening van het bezwaarschrift aannemelijk te maken. [4] Eiser heeft niets gesteld waaruit blijkt dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Uitgaande van de datumstempel op het bezwaarschrift, is het bezwaarschrift ongeveer één jaar na het einde van de bezwaartermijn ontvangen.
9. Bij brief van 15 juni 2023 heeft de heffingsambtenaar de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld om redenen aan te voeren waarom het bezwaarschrift buiten de termijn is ingediend. Namens eiser zijn echter geen redenen opgegeven waarom de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Heeft eiser recht op een vergoeding van immateriële schade?
12. De gemachtigde van eiser heeft een verzoek gedaan om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
12.1
In dit geval is het bezwaarschrift op 24 maart 2023 door de heffingsambtenaar
ontvangen. De redelijke termijn is op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan niet verstreken. Hierdoor bestaat geen aanleiding voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, rechter, in aanwezigheid van mr. S. de Bloois, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2025.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb.
4.HR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7470.