ECLI:NL:RBROT:2025:579

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
ROT 24/5194
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor flexwoningen in Middelharnis

Op 20 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van 111 flexwoningen en 56 parkeerplaatsen aan de Sommelsdijkse Havendijk in Middelharnis. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 8 april 2024 de omgevingsvergunning heeft verleend, na een eerdere herroeping van een vergunning vanwege procedurele gebreken. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en het college heeft gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college en de vergunninghoudster. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat zij als belanghebbende kan worden aangemerkt, ondanks dat zij geen zienswijze heeft ingediend. De rechtbank heeft vervolgens de belangenafweging van het college beoordeeld en vastgesteld dat er een urgente noodzaak is voor de opvang van ontheemde Oekraïners. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen en dat de belangen van eiseres voldoende zijn meegewogen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. B. Benard),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee

(gemachtigde: mr. D.C. Alblas).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam 1]uit [plaatsnaam] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. J.M. van Koeveringe-Dekker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster.
1.1.
Met het besluit van 8 april 2024 (het bestreden besluit) heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 111 flexwoningen en 56 parkeerplaatsen aan de Sommelsdijkse Havendijk 1 t/m 221 in Middelharnis.
1.2.
Het beroep van eiseres is bij uitspraak van 11 juli 2024 vereenvoudigd afgedaan. Hiertegen heeft eiseres verzet ingesteld. Bij uitspraak van 11 november 2024 is het verzet van eiseres gegrond verklaard. Dit betekent dat de uitspraak van 11 juli 2024 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024, samen met het beroep tegen een besluit op een handhavingsverzoek (zaak 24/2845) op zitting behandeld. Eiseres is verschenen samen met haar partner en haar gemachtigde. De gemachtigde van het college heeft tevens deelgenomen, vergezeld door de heer A. de Jonge (projectleider gemeente Goeree-Overflakkee). Verder is de gemachtigde van vergunninghoudster verschenen samen met N. Bouwman (projectleider woningcoöperatie).

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is woonachtig op [adres].
2.1.
Het college heeft op 14 juli 2023 een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 111 flexwoningen met 56 parkeerplaatsen voor de tijdelijke opvang van Oekraïense ontheemden aan de [locatie]. Eiseres heeft hier samen met andere belanghebbenden bezwaar tegen gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om schorsing van de omgevingsvergunning (zaaknummer 23/5754). Dit verzoek is door de voorzieningenrechter op 12 september 2023 toegewezen omdat het college ten onrechte de reguliere voorbereidingsprocedure had gebruikt. Omdat het project is aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject had het college de procedure zoals bedoeld in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) moeten toepassen. Met het besluit van 16 oktober 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de omgevingsvergunning van 14 juli 2023 herroepen.
2.2.
Het college heeft op 19 september 2023 besloten dat alsnog de uitgebreide voorbereidingsprocedure zal worden gevolgd. De gemeenteraad heeft op 12 oktober 2023 een ontwerpverklaring van geen bedenkingen afgegeven. Met ingang van 13 oktober 2023 heeft het ontwerpbesluit strekkende tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage gelegen.
2.3.
Bij brief van 28 november 2023 heeft de partner van eiseres [naam 2] zijn zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit strekkende tot verlening van de omgevingsvergunning. In totaal zijn er vijftien zienswijzen ingediend. Eiseres heeft zelf geen zienswijze ingediend.
2.4.
Op 21 maart 2024 heeft de gemeenteraad een definitieve verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Het college heeft bij bestreden besluit van 8 april 2024 de gevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend. De omgevingsvergunning wordt verleend voor een periode van vijf jaar. Hierbij is tevens de nota van zienswijzen gevoegd waarin wordt ingegaan op de argumenten uit de ingediende zienswijzen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 7 mei 2024 een beroepschrift ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet bezien in samenhang met artikel 4.1, aanhef en onder a, van die wet (in laatstgenoemd artikel wordt verwezen naar de Crisis- en herstelwet: Chw) het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend op 13 juli 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo en de Chw, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing zijn bij de beoordeling.
4. De rechtbank beoordeelt of eiseres ontvankelijk is in haar beroep – en zo ja – of het college in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Ontvankelijkheid

6. Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar beroep. Eiseres heeft namelijk zelf geen zienswijze ingediend en zij is tevens niet aan te merken als belanghebbende bij het bestreden besluit. Vanaf het adres van eiseres is de afstand tot de dichtstbijzijnde flexwoning hemelsbreed 193 meter. Daarnaast wordt het zicht op de flexwoningen beperkt door een appartementencomplex dat voor de woning van eiseres staat. Bovendien heeft het plan een beperkte impact op de leefomgeving van eiseres omdat het verkeer van en naar de flexwoningen gebruik zal maken van de Joost van den Vondellaan, het Spuiplein of van het Gedempt Kanaal. Het verkeer komt daarmee niet langs haar woning. Gelet op de afstand tussen de woning van eiseres en de flexwoningen is het tot slot niet aannemelijk dat de bewoners van de flexwoningen bij de woning van eiseres zullen parkeren. Gezien het voorgaande ontbreken voor eiseres gevolgen van enige betekenis. Hierbij verwijst het college naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 februari 2023. [1]
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling geldt bij omgevingsrechtelijke besluiten die zijn voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de ‘Varkens in Nood’-jurisprudentie. Hieruit volgt onder meer dat het niet indienen van een zienswijze tegen een ontwerpbesluit niet kan worden tegengeworpen aan hen die als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. [2] Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [3]
6.2.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. [4] Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres wel in haar beroep kan worden ontvangen. Gelet op de omvang, aard en duur van het project kan niet worden gezegd dat de feitelijke gevolgen die eiseres zal ondervinden niet van enige betekenis zijn. In de uitspraak waar het college naar verwijst ging het om de bouw van vijf appartementen en twee semi-bungalows op een afstand van 113 meter. Dit is niet vergelijkbaar met onderhavig geval. Er worden immers maar liefst 111 flexwoningen gebouwd voor ruim 300 Oekraïense ontheemden, inclusief de daarbij horende infrastructurele voorzieningen, voor de duur van vijf jaar. De afstand van 193 meter is niet dermate klein dat kan worden gesteld dat eiseres hier weinig tot niets van zal merken. De ruim 300 ontheemden zullen zich immers logischerwijs ook in de buurt voortbewegen. Dat eiseres vanuit de woning geen direct zicht heeft op de (bouw)locatie doet hieraan niet af. Gelet op het voorgaande kan eiseres als belanghebbende worden aangemerkt.
De omgevingsvergunning
7. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. [5] De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
8. Ter plaatse gelden de bestemmingsplannen “Buitengebied” en “Paraplubestemmingsplan Wonen en Parkeren”. De betreffende gronden hebben de bestemming “Agrarisch met waarden – 1”.
8.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Belangenafweging
9. Eiseres betoogt allereerst dat er geen daadwerkelijke en deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het college maakt niet aannemelijk dat er een urgente noodzaak voor de opvang van ontheemde Oekraïners bestaat. Daarnaast is dit geen algemeen ruimtelijk belang, maar een maatschappelijk belang van de rijksoverheid. Omdat het gaat om een ingrijpend project dat veel impact heeft op eiseres en andere omwonenden dient het college – zelfs indien de urgente noodzaak er wel is – de belangen zorgvuldig af te wegen. Het college benoemt in de nota van zienswijzen dat het project zich niet leent voor een uitgebreid participatietraject omdat het opvangprobleem snel moet worden opgelost. Dit strookt echter niet met het doel van de uitgebreide voorbereidingsprocedure, waarbij alle belangen goed in kaart gebracht moeten worden en zorgvuldig afgewogen moeten worden. De Oekraïense ontheemden zijn zelf geen partij bij deze procedure en hun belangen zijn evenmin gelijk aan het algemeen belang. Het college heeft ook niet aangetoond dat er een verplichting bestond tot de betreffende opvang. De Spreidingswet is namelijk pas op 1 januari 2024 ingegaan. Het college heeft verder ten onrechte de financiële belangen van vergunninghoudster laten meewegen in de beoordeling.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat er een afdoende belangenafweging heeft plaatsgevonden. Vanwege de zeer grote toestroom ontheemden uit Oekraïne hebben burgemeesters sinds 1 april 2022 de wettelijke taak om te voorzien in hun opvang. [6] Uit de ruimtelijke onderbouwing van IDDS van 20 februari 2024 (de ruimtelijke onderbouwing) volgt dat de gemeente Goeree-Overflakkee onderdak biedt aan ruim 300 ontheemde Oekraïners. Dit gebeurt dan op verschillende locaties die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. Het college heeft verder nog in haar verweerschrift en ter zitting toegelicht dat de contracten van de meeste opvanglocaties afliepen zonder verlengmogelijkheden. De locaties die nog wel beschikbaar waren, waren noodzakelijk voor andere doelgroepen zoals statushouders. Indien deze doelgroep namelijk niet snel zou worden gehuisvest kon de provincie ingrijpen en iedere vrijkomende sociale huurwoning hiervoor vorderen. Gelet hierop kan de rechtbank het college volgen in zijn standpunt dat een nieuwe opvanglocatie voor ontheemde Oekraïners urgent is. Anders dan eiseres betoogt is deze urgente noodzaak niet meegewogen als zijnde een ruimtelijk relevant belang, maar betreft dit slechts de aanleiding van het project. De inwerkingtreding van de Spreidingswet – voor zover al van toepassing – is hierbij niet relevant.
9.2.
Vervolgens rijst de vraag wáár de opvanglocatie het beste geplaatst kan worden. Bij de beantwoording van die vraag maakt het college de ruimtelijke afweging. Het gegeven dat de ontheemden zelf geen partij zijn bij deze procedure maakt niet dat het college hun belangen hierbij niet heeft mogen betrekken. Ten aanzien van de stelling van eiseres over het ontbreken van een uitgebreid participatietraject overweegt de rechtbank dat eventuele tekortkomingen in een participatietraject geen gevolgen kunnen hebben voor de vergunningverlening. De rechtbank overweegt hierbij nog dat de wet geen bijzondere eisen stelt aan participatie en inspraak. Bovendien is de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd en heeft iedereen die dat wilde een zienswijze kunnen indienen. Er zijn in totaal dan ook vijftien zienswijzen ingediend. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat eiseres de zienswijzeprocedure, door de aanvankelijk procedurele gebreken en de voortvarendheid waarmee het college uitvoering wilde geven aan de plannen, als een af te vinken formaliteit heeft ervaren, kan niet gezegd worden dat aan het bestreden besluit in dat opzicht gebreken kleven. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt naar het oordeel van de rechtbank verder niet dat de financiële belangen – de subsidie en een eventueel winstoogmerk – van vergunninghoudster onderdeel zijn geweest van de ruimtelijke afweging. Het betoog van eiseres slaagt niet.
10. Eiseres betoogt voorts dat het college onvoldoende is ingegaan op haar belangen, welke verband houden met een goede verkeersafwikkeling, een veilig woon- en leefklimaat en het voorkomen van een waardedaling van haar woning. De rechtbank zal dit hieronder per belang bespreken.
Parkeren en verkeersafwikkeling
11. Ten aanzien van het parkeren en de verkeersafwikkeling stelt eiseres zich op het standpunt dat het college dit onvoldoende geborgd heeft. Eiseres stelt dat het college voor de gehanteerde norm van 0,5 parkeerplaats per woning geen goede motivering heeft gegeven. De doelgroepen waarbij aansluiting is gezocht voor wat betreft verkeersaspecten worden niet genoemd en er is gerekend met een autobezit van ongeveer 10% (28 auto’s). Dat dit te weinig is blijkt uit het gegeven dat de ontheemden nu al vaak in de berm parkeren. Het college heeft de verkeersbewegingen (215 per etmaal) daarom ten onrechte berekend aan de hand van dit te laag ingeschatte autobezit. Omdat er nu al meer dan 55 auto’s zijn, komt het aantal verkeersbewegingen namelijk uit op minimaal 336 per etmaal. De Sommelsdijkse Havendijk is hier een te smalle weg voor. Bovendien kruist deze weg de Joost van den Vondellaan, wat een drukke weg is waar veel woon-/werkverkeer op uitkomt. De enige ontsluitingsweg loopt langs de Joost van den Vondellaan, naar het Gedempt Kanaal richting de Langeweg. Eiseres stelt dat deze weg al overbelast is. Tot slot is volgens eiseres niet onderzocht wat de gevolgen zijn voor wat betreft de geluidsbelasting vanwege de verkeerstoename op het Gedempt Kanaal en omstreken. De ruimtelijke onderbouwing ten aanzien van parkeren en de verkeersafwikkeling is daarom volgens eiseres gebrekkig en daarom kan niet gezegd worden dat de vergunde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd waarom de gehanteerde parkeernorm van 0,5 passend is. Hoewel de rechtbank het, zoals door eisers gesteld, wel aannemelijk acht dat er nu feitelijk regelmatig meer auto’s staan dan waar destijds van is uitgegaan, is de rechtbank van oordeel dat dit niet betekent dat het college ten tijde van het bestreden besluit niet de norm van 0.5 mocht hanteren. Uit de ruimtelijke onderbouwing (pagina 24) volgt dat omdat het CROW geen specifieke parkeernorm voor de tijdelijke opvang van ontheemde Oekraïners kent, het college aansluiting heeft gezocht bij andere doelgroepen. Voor kleine eenpersoonswoningen (tiny houses) wordt een norm van 0,6 tot 0,7 gehanteerd. De parkeernorm voor goedkope huurappartementen is 0,8 tot 1,6. Gelet op de onderhavige doelgroep is aangesloten bij de onderkant van deze bandbreedte. Gemiddeld is dat een norm van 0,7. Op grond van het Paraplubestemmingplan ‘Wonen en Parkeren’ kan worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Ter beoordeling hiervan heeft het college advies opgevraagd bij de gemeentelijke verkeerskundige. De verkeerskundige heeft geconcludeerd dat een parkeernorm van 0,5 voldoende is. Uit een inventarisatie is namelijk gebleken dat de ontheemden destijds in totaal 37 auto’s bezaten. In vergelijkbare gevallen wordt daarnaast een lagere parkeernorm gehanteerd. Hierbij wordt door het college verwezen naar een project in Haarlem waar 162 tijdelijke woningen werden gerealiseerd voor statushouders en sociale huurders. Voor dat project heeft de Afdeling een parkeernorm van 0,3 voldoende geacht. [7] In het onderhavige geval is dit bijna het dubbele. De rechtbank kan deze motivering volgen. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij het bepalen van de parkeernorm onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd en de parkeernorm niet in redelijkheid op 0,5 heeft mogen bepalen.
11.2.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verkeersafwikkeling tevens voldoende in de besluitvorming is betrokken. Anders dan eiseres betoogt, is het aantal verkeersbewegingen per etmaal – blijkens pagina 27 van de ruimtelijke onderbouwing – niet vastgesteld op basis van 28 auto’s. Op basis van de vergelijkbaarheid met kleine eenpersoonswoningen en goedkope huurappartementen – met aangepaste parkeernorm van 0,5 – worden conform de richtlijnen van het CROW 1,95 verkeersbewegingen per woonunit verwacht. Dit betekent per etmaal ongeveer 215 verkeersbewegingen. Bij de berekening is dus al uitgegaan van (0,5 x 110) 55 auto’s. Het college heeft maatregelen genomen om de nadelige effecten van dit extra verkeer te beperken. Zo kan aan de zijde van de Joost van den Vondellaan enkel op de parkeerplaats worden ingereden en aan de zijde van de Sommelsdijkse Havendijk enkel worden uitgereden. Daarnaast is er een losliggend fietspad gerealiseerd ter waarborging van de fietsersveiligheid op de Sommelsdijkse Havendijk. Ook is er een lagere maximale snelheid ingevoerd, namelijk 30 kilometer per uur. Over de Langeweg is in de ruimtelijke onderbouwing toegelicht dat dit een erftoegangsweg betreft die in de huidige functie een theoretische capaciteit heeft van 6000 motorvoertuigen per etmaal. Het percentage extra voertuigbewegingen als gevolg van de flexwoningen bedraagt volgens het college – in het onwaarschijnlijke scenario dat alle ontheemden elke dag van deze weg gebruikmaken – 3,5%. Het is echter realistischer om dit percentage te verlagen naar 2%, aangezien deze weg enkel gebruikt zal worden om het dorp te verlaten en dit hoogstwaarschijnlijk niet elke dag door iedere ontheemde zal gebeuren. Deze ophoging van 2% is significant bekeken nauwelijks waar te nemen en is vergelijkbaar met de jaarlijkse autonome groei als gevolg van het groeiende autobezit in Nederland. De rechtbank kan deze motivering van het college en zoals opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing volgen. Uit het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai volgt tot slot dat de extra geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van het Gedempt Kanaal ten hoogste 27 dB bedraagt. Dit is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De ruimtelijke onderbouwing is toereikend voor de conclusie dat op dit onderdeel de vergunde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Een veilig woon- en leefklimaat
12. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat het belang van een veilig woon- en leefklimaat onvoldoende in de besluitvorming is betrokken. Het college heeft geen veiligheidsplan overgelegd. Er is weliswaar een beheerplan aanwezig, maar dit is volgens eiseres niet hetzelfde. De enkele aanwezigheid van een beveiliger in de avonden en de weekenden is geen goed veiligheidsbeleid. De beveiliger zal hoogstwaarschijnlijk slechts af en toe langsrijden. Het gegeven dat er in de afgelopen twee jaar geen noemenswaardige incidenten hebben plaatsgevonden is volgens eiseres geen garantie voor de toekomst.
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van een veilig woon- en leefklimaat in voldoende mate bij de besluitvorming is betrokken. De rechtbank stelt vast dat het college bij haar verweerschrift het beheerplan van 16 januari 2024 heeft overgelegd. Hieruit volgt dat de eerste drie maanden doordeweeks van 08:00 tot 16:00 uur een beheerder aanwezig is. Daarnaast is er in de in de avonduren, in het weekend en op feestdagen beveiliging aanwezig. Na drie maanden wordt deze werkwijze geëvalueerd en kan dit indien nodig worden op- of afgeschaald. Ook volgt uit het beheerplan dat er huisregels zijn opgesteld en regelt het beheerplan onder meer de schoonmaak binnen en buiten, het afvalbeheer, het sleutelbeheer en het gebruik van de ruimten. Eiseres onderbouwt niet gemotiveerd waarom dit beheerplan in deze situatie onvoldoende zou zijn met het oog op het realiseren van een veilig woon- en leefklimaat. De rechtbank betrekt hierbij nog de onbetwiste toelichting van het college ter zitting dat er sinds de komst van de ontheemden geen noemenswaardige incidenten hebben plaatsgevonden. Eiseres heeft geen wettelijke bepaling kunnen noemen en rechtbank ziet geen rechtsregel waaruit volgt dat het opstellen van een veiligheidsplan voor vergunningverlening verplicht is.
Waardedaling
13. Voorts is eiseres van mening dat het college ten onrechte geen acht heeft geslagen op haar belang bij het voorkomen van een waardedaling van haar woning. Het is te kort door de bocht om hiervoor enkel te verwijzen naar de planschaderegeling.
13.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college de door eiseres gestelde waardedaling niet in zijn besluitvorming hoefde te betrekken. Indien financiële belangen van een belanghebbende – zoals het voorkomen van een waardedaling – concreet worden onderbouwd, is de enkele verwijzing door het college naar de planschaderegeling inderdaad onvoldoende. In dat geval moet het college dit belang meewegen in de belangenafweging. [8] In het onderhavige geval heeft eiseres echter een waardedaling echter in het geheel niet concreet gemaakt en onderbouwd. Het betoog van eiseres slaagt niet.
De laddertoets
14. Eiseres voert tot slot aan dat het college de laddertoets niet correct heeft uitgevoerd. De afgewezen locatie “IJsbaan” ligt namelijk binnen stedelijk gebied en is ook in het bezit van de gemeente. De noodzakelijke voorzieningen liggen op loopafstand en de scholen zijn zelfs dichterbij. Dit gebied zal nu ontwikkeld gaan worden voor reguliere woningbouw en daarbij was van een slechte ontsluiting geen sprake. Deze wordt nu aangelegd. Het lijkt er volgens eiseres op dat het college met de keuze voor de locatie aan “cherry picking” doet.
14.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het project voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, namelijk de ontwikkeling van tijdelijke wooneenheden op een locatie waar dat momenteel nog niet is toegestaan. Gelet hierop moet de Ladder voor Duurzame Verstedelijking deel uitmaken van de ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank stelt vast dat de ladderonderbouwing is uitgevoerd door architecten- en ingenieursadviesbureau Sweco. In hun rapport van 20 maart 2024 is gemotiveerd uiteengezet waarom er behoefte bestaat aan ruim 300 opvangplaatsen voor ontheemde Oekraïners. Uit het rapport volgt dat de ontheemden reeds binnen de gemeente worden opgevangen op verschillende locaties en dat deze locaties binnenkort niet meer beschikbaar zijn. De groep ontheemde Oekraïners bestaat volgens het rapport voornamelijk uit vrouwen met schoolgaande kinderen, die behoefte hebben aan rust en stabiliteit. Hiermee is de behoefte aan de ontwikkeling naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd. Uit het rapport volgt verder dat de ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaand stedelijk gebied omdat de locatie in het huidige bestemmingsplan de bestemming ‘agrarisch’ heeft. Binnen bestaand stedelijk gebied zijn geen geschikte locaties beschikbaar, omdat die locaties te klein zijn, niet goed ontsloten zijn, verder liggen van voorzieningen en scholen, geen gemeentelijk grondeigendom zijn of al betrokken zijn in andere plannen. In de onderbouwing van de locatiekeuze zijn drie mogelijke locaties onderzocht: de gemeentelijke gronden ten noorden van het Ed Hoornikpad in Sommelsdijk (A), de gemeentelijke gronden ten noorden van de Sommelsdijkse Havendijk (B) en de voormalige ijsbaan in Middelharnis (C). Deze locaties zijn met elkaar vergeleken voor wat betreft ligging, beschikbaarheid, capaciteit, nabijheid van voorzieningen, ontsluiting, verkeer, sociale veiligheid en uitstraling. Hieruit volgt volgens het rapport dat locatie B het dichtst bij voorzieningen ligt, gelegen is aan een ontsluitingsweg en een sociaal veilig karakter heeft. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank ook de locatiekeuze voldoende gemotiveerd. Het college heeft dit deskundigenrapport dan ook in redelijkheid aan het besluit ten grondslag kunnen leggen. Indien eiseres de uitkomst hiervan betwist, is het aan haar om dit rapport middels een eigen deskundigenrapport te betwisten of te motiveren waarom het rapport van Sweco onvolledig, inconsistent dan wel onjuist is. De enkele stelling van eiseres dat het college aan ‘cherry picking’ doet omdat de locatie IJsbaan ook dicht bij voorzieningen ligt en hier nu een ontsluitingsweg wordt aangelegd, is hiervoor onvoldoende.
15. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Veth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk.
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
o
a.indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…]

3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…]
Artikel 3.10
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:

a.een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°;
[…]

Bestemmingsplan ‘Buitengebied’ (planregels)

Artikel 3.1.1
 De voor Agrarisch met waarden - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. grondgebonden agrarisch bedrijf, met uitzondering van:
1. sierteelt en bosbouw;
2. glastuinbouw;
3. intensieve kwekerij;
4. intensieve veehouderij;
5. paardenhouderij;
b. in afwijking van het bepaalde onder a sub 3 is intensieve veehouderij bij wijze van neventak toegestaan, tot maximaal het bestaande brutovloeroppervlak;
c. behoud en herstel van de aan het gebied eigen zijnde landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
d. extensieve (dag)recreatie;
e. bedrijfswoningen;
f. water.

Paraplubestemmingsplan ‘Wonen en Parkeren’ (planregels)

Artikel 4.1
Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken – al dan niet gecombineerd – , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-richtlijnen, dan wel de vervangers daarvan of het daarvoor in de plaats tredende gemeentelijke parkeerbeleid, bepaald wat de parkeerbehoefte is en of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen en (brom)fietsen.
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en kan worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Hiervoor wordt advies opgevraagd bij de gemeentelijke verkeerskundige.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Artikel 1.1.1
1. In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
[…]
Artikel 3.1.6
[…]
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
[…]

Besluit omgevingsrecht (Bor)

Artikel 5.20
Voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.ABRvS 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:739.
2.ABRvS 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, r.o. 4.8.
3.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.ABRvS 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737.
5.Zie onder meer de uitspraak van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3584.
6.KB van 31 maart 2022, houdende inwerkingstelling van de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking (
7.ABRvS 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1148 r.o. 5.2.
8.ABRvS 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3087, r.o. 11.1.