In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, staat de huurovereenkomst tussen [eiseres], gevestigd te Amsterdam, en [gedaagde], wonende te Rotterdam, centraal. [Eiseres] heeft [gedaagde] gedagvaard wegens een huurachterstand en eist betaling van de achterstallige huur met rente en kosten. [Gedaagde] heeft hiertegen verweer gevoerd en een tegeneis ingesteld. Tijdens de rolbeslissing op 14 maart 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het opslagbeding in de huurovereenkomst, dat een jaarlijkse huurverhoging van maximaal 4% bovenop de consumentenprijsindex (CPI) toestaat, onredelijk bezwarend is. [Eiseres] is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, maar heeft deze kans niet benut. Hierdoor kan de kantonrechter de hoogte van de huurachterstand niet vaststellen.
De kantonrechter heeft het opslagbeding vernietigd, wat betekent dat alle huurverhogingen die op dit beding zijn gebaseerd, komen te vervallen. [Eiseres] moet nu nadere gegevens overleggen over de huurprijs op basis van het indexatiebeding en de daadwerkelijk in rekening gebrachte huur. Indien [eiseres] deze gegevens niet verstrekt, zal de kantonrechter de huurachterstand berekenen op basis van de oorspronkelijke huurprijs bij aanvang van de huurovereenkomst. Daarnaast heeft de kantonrechter voorlopige oordelen geveld over het boetebeding en de buitengerechtelijke incassokosten, die eveneens als oneerlijk zijn beoordeeld. Verdere beslissingen zijn aangehouden in afwachting van de reactie van [eiseres].