ECLI:NL:RBROT:2025:562

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
ROT 24/3897
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam inzake leerlingenvervoer en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam behandeld. Eiser, een inwoner van Rotterdam, heeft beroep ingesteld tegen de toekenning van een vervoersvoorziening voor zijn zoon voor het schooljaar 2023/2024. Het college had besloten om de zoon een vervoersvoorziening in de vorm van begeleid openbaar vervoer toe te kennen, maar eiser betwist deze beslissing en vraagt om een kilometervergoeding in plaats van de toegekende vergoeding van € 630,-. De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er een nieuwe aanvraag voor leerlingenvervoer voor het schooljaar 2024/2025 was ingediend, wat leidde tot een schorsing van het onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft vervolgens de beslissing van het college beoordeeld, waarbij het college zich baseerde op een medisch advies van een verzekeringsarts. Eiser betwist de conclusies van dit advies en stelt dat zijn zoon niet in staat is om met het openbaar vervoer te reizen, zelfs niet onder begeleiding. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten om de zoon een vervoersvoorziening in de vorm van begeleid openbaar vervoer toe te kennen en dat de hardheidsclausule niet van toepassing is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3897

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit Rotterdam, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

gemachtigde: mr. J.C. Avedissian.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college om voor het schooljaar 2023/2024 zijn zoon [naam zoon] (de zoon) een vervoersvoorziening begeleid openbaar vervoer (OV) toe te kennen.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van het college deelgenomen.
1.3.
Tijdens de zitting van 25 september 2024 is ter sprake gekomen dat er een nieuwe aanvraag voorziening leerlingenvervoer voor het schooljaar 2024/2025 voor de zoon is ingediend. In dat kader wordt (opnieuw) advies gevraagd van een onafhankelijk medisch deskundige. De rechtbank heeft gelet op deze mededeling het onderzoek ter zitting geschorst. Daarbij is afgesproken dat het college de rechtbank zal informeren over het nieuwe medisch advies en de beslissing op de aanvraag voor het schooljaar 2024/2025. Verder heeft de rechtbank het college verzocht om toe te lichten of de beslissing op de aanvraag voor het schooljaar 2024/2025 gevolgen heeft voor het bestreden besluit en zo niet, waarom niet.
1.4.
Het college heeft de rechtbank met de brieven van 2 oktober 2024 en 31 oktober 2024 geïnformeerd dat het nieuwe medisch advies en daarmee het nemen van een beslissing op de aanvraag voor het schooljaar 2024/2025 is vertraagd. Op 18 november 2024 heeft eiser een brief naar de rechtbank gestuurd over deze vertraging. Het college heeft op 21 november 2024 de beslissing op de aanvraag voor het schooljaar 2024/2025, het nieuwe medisch advies en de verzochte toelichting aan de rechtbank doen toekomen. Eiser heeft hier op 27 november 2024 schriftelijk op gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft partijen gewezen op hun recht opnieuw ter zitting te worden gehoord. Geen van partijen heeft verklaard daar gebruik van te willen maken. Daarop heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 25 juni 2023 is er een aanvraag voorziening leerlingenvervoer voor het schooljaar 2023/2024 ingediend voor de zoon. In deze aanvraag wordt verzocht om een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer. De reden voor de aanvraag is gelegen in de autismestoornis van de zoon. Het college heeft met het primaire besluit van 30 augustus 2023 de aanvraag afgewezen. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit heeft het college gevraagd om advies van een onafhankelijk medisch deskundige. In dat kader heeft de verzekeringsarts [persoon A] op 9 oktober 2023 de Beoordeling Leerlingenvervoer opgesteld. Na de hoorzitting in bezwaar heeft het college aanleiding gezien om nadere informatie in te laten winnen bij een behandelaar van de zoon. Deze informatie is ingewonnen door [persoon B] , Arts Indicatie en Advies (AIA) bij dhr. [persoon C] . De informatie is vastgelegd in de Toelichting advies Leerlingenvervoer van 14 februari 2024.
2.1.
Op 26 november 2023 heeft het college een nieuw besluit genomen. De rechtbank ziet dit besluit als een herziening van het primaire besluit. Daarbij is een vervoersvoorziening begeleid OV toegekend ten behoeve van de zoon. Omdat eiser lopende de bezwaarprocedure heeft aangegeven dat hij de zoon met eigen vervoer naar school wil brengen, heeft het college op grond van artikel 21, tweede lid, onder b, van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Rotterdam (Verordening) een vergoeding toegewezen aan eiser ter hoogte van € 630,-. Dit bedrag is gebaseerd op de kosten van een OV-abonnement voor de zoon.
2.2.
Eiser heeft tegen de herziening van het primaire besluit ook bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 13 maart 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij dit besluit gebleven.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser stelt zich op het standpunt dat de zoon aanspraak maakt op een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, omdat hij geen gebruik kan maken van het OV, ook niet met begeleiding. Gelet op artikel 21, tweede lid, onder c, van de Verordening, zou eiser dan recht hebben op een kilometervergoeding in plaats van de nu (lagere) toegekende vergoeding van € 630,-.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college voor de zoon terecht een vervoersvoorziening begeleid OV heeft toegekend en daarmee of het college eiser terecht geen kilometervergoeding heeft toegekend. Verder beoordeelt de rechtbank of het college heeft kunnen beslissen om de hardheidsclausule niet toe te passen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het medisch advies
4. Eiser betwist de conclusie in het medisch advies dat de zoon onder begeleiding met het OV kan reizen. Eiser meent dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat ten onrechte geen navraag is gedaan bij andere behandelaars dan dhr. [persoon C] . Volgens eiser is onvoldoende rekening gehouden met de autismestoornis van de zoon en de daaruit voortvloeiende overprikkeling.
5. De rechtbank volgt de standpunten van eiser niet en legt dat hieronder uit.
Zorgvuldigheid van het advies
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] mag een bestuursorgaan het advies van een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige betrekken bij de beoordeling van een aanvraag, indien het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. De uitkomst van het advies kan worden bestreden door bijvoorbeeld medische stukken over te leggen, een deskundige in te schakelen of een contra-expertise in te brengen. [2]
5.2.
Het college heeft de verzekeringsarts gevraagd of de zoon met inachtneming van eventuele beperkingen voortkomend uit structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperkingen in staat kan worden geacht te reizen van en naar school (al dan niet onder begeleiding). Naar aanleiding van een telefonisch consult met eiser, heeft de verzekeringsarts een anamnese gemaakt. De zoon is niet gezien door de verzekeringsarts, omdat eiser daar geen toestemming voor heeft gegeven. Naar aanleiding van hetgeen eiser tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht, is op verzoek van het college, aanvullend op het medisch advies, door de AIA contact opgenomen met een behandelaar van de zoon. Dit contact is vastgelegd in de Toelichting advies Leerlingenvervoer. Uit deze toelichting volgt kort gezegd dat er na het overleg met de behandelaar geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen die tot een andere conclusie moeten leiden. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat door de verzekeringsarts en de AIA onvoldoende relevante informatie is ingewonnen. Anders dan eiser stelt, volgt uit de Toelichting advies Leerlingenvervoer niet dat de behandelaar dhr. [persoon C] onvoldoende relevante informatie kon geven over de medische situatie van de zoon.
5.3.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat geen aanleiding aan te nemen dat het advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Inzichtelijkheid en begrijpelijkheid van de conclusies in het advies
5.4.
Niet in geschil is dat de zoon van eiser medische klachten heeft, waardoor hij gevoelig is voor omgevingsprikkels en snel overprikkeld raakt. Daardoor is zijn zelfstandig (sociaal) functioneren beperkt. Het verschil tussen de visie van de verzekeringsarts en die van eiser zit daarin dat de verzekeringsarts concludeert dat de zoon in staat moet worden geacht met begeleiding met het OV van en naar school te reizen, terwijl eiser meent van niet. De conclusie van de verzekeringsarts dat de zoon ondanks zijn beperkingen met begeleiding met het OV zou kunnen reizen, is naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet onbegrijpelijk. Volgens de verzekeringsarts kan de zoon zich tijdens het reizen met het OV afsluiten van de omgeving door bijvoorbeeld met oordoppen iets voor zichzelf te doen, terwijl de begeleider kan ondersteunen bij (sociale) interactie met de omgeving. Eiser heeft de inhoudelijke juistheid van het advies niet door middel van een contra-expertise betwist of medische stukken van de zoon overgelegd waaruit zou blijken dat de conclusie van de verzekeringsarts niet begrijpelijk is. De verklaring van de coach van de zoon, de heer [persoon D] , die in het kader van de aanvraag voor het schooljaar 2024/2025 heeft verklaard dat de zoon niet in staat wordt geacht om met het OV te kunnen reizen vanwege overprikkeling, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan het medisch advies van de verzekeringsarts. Uit die verklaring volgt immers slechts een aanname en geen objectieve informatie die de inhoud van het medisch advies weerspreekt.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich dus in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het advies getrokken conclusie, dat de zoon onder begeleiding met het OV van en naar school kan reizen, inzichtelijk is en logisch voortvloeit uit de in het advies vastgestelde feiten. Het vorenstaande brengt met zich dat het college de bestreden besluiten op het advies van de verzekeringsarts heeft mogen baseren.
6. De beroepsgrond slaagt niet.
Toepassing van de hardheidsclausule
7. Eiser voert verder aan dat het college met toepassing van de hardheidsclausule de gevraagde kilometervergoeding had moeten toekennen. Reizen met het OV met begeleiding is volgens eiser te belastend voor de zoon en zou ernstige gevolgen hebben voor zijn ontwikkeling en welzijn.
8. In artikel 31 van de Verordening is bepaald dat het college ten gunste van de ouders kan afwijken van de bepalingen in de Verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen, wanneer toepassing van de Verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Het college kan aan artikel 31 van de Verordening toepassing geven, maar is daartoe niet zonder meer verplicht. De rechter dient de weigering van het college om de in artikel 31 van de Verordening opgenomen bevoegdheid toe te passen met een zekere mate van terughoudendheid te toetsen. [3]
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet voor toepassing van de hardheidsclausule in aanmerking komt. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van onbillijkheden van overwegende aard. Eiser heeft op de zitting bevestigd dat hij de zoon steeds zelf naar school heeft gebracht met eigen vervoer. Het college staat het eigen vervoer toe en heeft de vergoeding van € 630,- toegewezen om (een deel van) de kosten voor eigen vervoer te dekken. Eiser heeft niet gesteld dat hij de zoon niet meer met eigen vervoer zal brengen als hij daar geen kilometervergoeding voor krijgt. De gestelde ernstige gevolgen voor het welzijn en de ontwikkeling van zijn zoon doen zich dus niet voor, omdat de zoon niet daadwerkelijk met het OV reist of zal moeten gaan reizen.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van den Wildenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving en beleidsregels

Wet voortgezet onderwijs 2020
Artikel 8.28
Het college van burgemeester en wethouders verstrekt aan ouders van leerlingen die in de gemeente verblijven, op hun aanvraag vergoeding van de vervoerskosten die het college van burgemeester en wethouders noodzakelijk acht. De aanvraag heeft uitsluitend betrekking op leerlingen die door een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap voor hun schoolbezoek:
niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken; of
zijn aangewezen op ander vervoer dan openbaar vervoer.
Verordening bekostiging leerlingenvervoer Rotterdam
Artikel 18 Bekostiging van de kosten van vervoer per fiets of met het openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider
1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school bezoekt bekostiging op basis van de kosten van vervoer per fiets of met het openbaar vervoer van de leerling en diens begeleider als:
(…)
de gehandicapte leerling niet zelfstandig van de fiets of het openbaar vervoer gebruik kan maken.
(…)
Artikel 21 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer
1. Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders vragen of op aanvraag toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.
2. Als toestemming aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren:
een bedrag op basis van de kosten van het vervoer per fiets in de vorm van een kilometervergoeding voor de leerling zonder begeleiding, als aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets al dan niet met begeleiding;
een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer voor de leerling zonder begeleiding, als aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer al dan niet met begeleiding;
een bedrag in de vorm van een kilometervergoeding, al dan niet in combinatie met een minimumbedrag per rit als aanspraak zou bestaan op een voorziening in de vorm van aangepast vervoer.
(…)
Artikel 31 Hardheidsclausule
Het college kan, indien de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:570.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 28 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:3443.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:618.