ECLI:NL:RBROT:2025:5289

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
ROT 23/3292 en ROT 23/3673
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag op grond van de Toeslagenwet na wijziging van gezinsinkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. Talhaoui, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van verweerder die betrekking hebben op de herziening van haar toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) en de terugvordering van te veel betaalde toeslag. De zaak betreft twee procedures, genummerd ROT 23/3292 en ROT 23/3673.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder op basis van nieuwe informatie over het gezinsinkomen van eiseres, dat per 1 augustus 2021 is verhoogd, de toeslag heeft herzien. Eiseres betwistte de herziening en de terugvordering van een bruto bedrag van € 7.143,14. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering terecht was, omdat eiseres niet had aangetoond dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, het besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,- en heeft bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoed moet worden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3292 en ROT 23/3673

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: mr. N. Talhaoui,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
gemachtigde: mr. T. Rook.

Procesverloop

ROT 23/3292
Bij een drietal besluiten van 1 november 2022 heeft verweerder:
  • de aan eiseres toegekende toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 herzien (het primaire besluit 1),
  • de over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 ten onrechte verstrekte toeslag, zijnde € 7.143,14 bruto, van eiseres teruggevorderd (het primaire besluit 2),
  • eiseres een boete opgelegd van € 1032,- omdat eiseres niet doorgegeven heeft dat haar partner vanaf 1 augustus 2021 inkomsten uit een ouderdomspensioen ontvangt van ASR Levensverzekering NV en vanaf 28 januari 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangt.
Eiseres heeft tegen de primaire besluiten 1, 2 en 3 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 november 2022 heeft verweerder eiseres bericht dat een bedrag ter hoogte van € 5.647,38 wordt ingevorderd (het primaire besluit 4). Tegen dit besluit heeft eiseres geen afzonderlijk bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 maart 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder:
  • de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard;
  • het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 3 gegrond verklaard en de boete nader vastgesteld op € 40,-;
  • bepaald dat de kosten in bezwaar ter hoogte van € 1.194,- aan eiseres worden vergoed.
ROT 23/3673
Verweerder heeft bij het besluit van 18 januari 2023 (het primaire besluit 5) eiseres medegedeeld dat het bedrag dat zij moet betalen in verband met de te veel betaalde
Toeslag, inclusief loonheffing, € 7.143,14 bruto bedraagt.
In het besluit van 11 mei 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 5 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluit 1 en 2 beroep ingesteld
Verweerder heeft in beide beroepszaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2025. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming
1. Bij besluit van 25 oktober 2007 is aan eiseres met ingang van 13 augustus 2007, naast de haar toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO), een toeslag op grond van de TW toegekend.
2. Uit onderzoek van verweerder is gebleken dat de partner van eiseres vanaf 28 januari 2011 een uitkering op grond van de Wet WIA ontvangt en vanaf 1 augustus 2021 inkomsten uit een ouderdomspensioen ontvangt van ASR Levensverzekering NV ontvangt.
Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten 1, 2 en 3 genomen.
3. Omdat eiseres de teveel betaalde en teruggevorderde toeslag op grond van de TW op 31 december 2022 niet heeft voldaan heeft verweerder het primaire besluit 5 genomen.
4. Bij de bestreden besluiten 1 en 2 zijn de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluit 1, 2 en 5 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het primaire besluit 3 is gegrond verklaard. De boete is herzien naar € 40,-.
Standpunten
ROT 23/3292
4.1.
In beroep voert eiseres aan dat de toeslag ten onrechte is verlaagd. Zij betwist dat haar partner inkomsten heeft uit een ouderdomspensioen van ASR Levensverzekeringen NV. Zij voert aan dat verweerder niet heeft aangetoond dat er daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Het bestreden besluit is dan ontoereikend gemotiveerd. Eiseres voert verder aan dat de terugvordering ten onrechte gebruteerd is en dat de boete oplegging niet terecht is nu eiseres de inlichtingenplicht niet heeft geschonden.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij verplicht is om de teveel betaalde toeslag terug te vorderen. Verweerder verwijst daarbij naar de artikelen 11a en 20 van de TW. De schending van de inlichtingenplicht vormt de grondslag voor de terugvordering en het opleggen van een boete. Verweerder wijst er verder op dat de aflossingscapaciteit van eiseres op nihil is vastgesteld.
4.3.
Met zijn verweerschrift van 6 november 2023 verwijst verweerder naar de polisadministratie betreffende de echtgenoot van eiseres. Verweerder voert aan dat daaruit blijkt dat de partner van eiseres een ouderdomspensioen van ASR Levensverzekeringen NV ontvangt. Verweerder verwijst voorts naar het primaire besluit 5 waarin uiteen gezet wordt waarom de terugvordering inclusief de loonheffing is. Tot slot voert verweerder aan dat uit het dossier niet gebleken is dat eiseres haar inlichtingenverplichting is nagekomen.
4.4
Bij brief van 25 januari 2024 heeft verweerder de eiseres opgelegde boete ingetrokken onder de overweging dat verweerder de van belang zijnde gegevens op grond waarvan de toeslag wordt herzien ook via de Belastingdienst heeft ontvangen.
ROT 23/3673
5.1.
In beroep voert eiseres aan dat de brutering prematuur is omdat de terugvordering nog niet onherroepelijk vaststaat. Eiseres merkt daarbij op dat haar niet verweten kan worden dat het boekjaar reeds afgesloten is. Verweerder dient dan van brutering af te zien.
5.2.
Verweerder stel zich op het standpunt dat terugvorderingen bij een jaarovergang gebruteerd worden omdat de uitkering immers bruto verstrekt is. De loonheffing en premies volksverzekeringen zijn in het belastingboekjaar afgedragen. De brutering is dus niet prematuur, aldus verweerder. Verweerder wijst er verder op dat het feit dat de terugvordering nog niet onherroepelijk vaststaat daarbij geen rol speelt.
Wettelijk kader
6. Op grond van artikel 6 van de TW wordt voor een gehuwde als inkomen aangemerkt: de som van het inkomen uit arbeid of overig inkomen van hemzelf en van zijn echtgenoot.
Artikel 11a, eerste lid onder a en b, luidt als volgt:
“1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;”
Op grond van het tweede lid kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 12 is degene die aanspraak maakt op een toeslag verplicht aan verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald.
In artikel 20, eerste lid, is bepaald dat de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a van de TW onverschuldigd is betaald door verweerder wordt teruggevorderd. Op grond van het vijfde lid kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Oordeel rechtbank
ROT 23/3292
7. Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder bij besluit van 25 januari 2024 de opgelegde boete heeft ingetrokken. Daarmee vormt de boeteoplegging geen onderwerp van dit geding meer.
8. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat eiseres niet langer verweten wordt de inlichtingenplicht te hebben geschonden, zodat niet artikel 11a, eerste lid onder a, van de TW de grondslag voor de herziening van de toeslag vormt, maar artikel 11a, eerste lid onder b.
9. Gelet hierop heeft verweerder in de beroepsfase de grondslag van het bestreden besluit gewijzigd. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Voorts zal de rechtbank in het hiernavolgende beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
10. In geschil is of verweerder op goede gronden de toeslag op grond van de TW van eiseres vanaf 1 augustus 2021 heeft herzien, de teveel verstrekte toeslag over de periode 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 heeft teruggevorderd en de terugvordering gebruteerd heeft. Eiseres heeft tegen de hoogte van de terugvordering geen zelfstandige gronden ingediend. Daarbij stelt de rechtbank vast dat het teruggevorderde bedrag inmiddels gedeeltelijk is verrekend met de eiseres toegekende vergoeding van de kosten in bezwaar ter hoogte van € 1.194,-. De vordering bedraagt thans € 5.989,14.
11. Verweerder heeft vastgesteld dat de partner van eiseres met ingang van 28 januari 2011 een Wet WIA-uitkering ontvangt, dat hij vanaf 1 augustus 2021 een inkomen uit een ouderdomspensioen van ASR Levensverzekeringen N.V. ontvangt en dat het gezamenlijke inkomen per 1 augustus 2021 hoger is geworden. Verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat de toeslag van eiseres om die reden per 1 augustus 2021 herzien dient te worden en dat de teveel betaalde toeslag over de periode 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 teruggevorderd wordt.
12. Eiseres heeft de vaststelling van verweerder dat haar partner met ingang van 28 januari 2011 een Wet WIA-uitkering ontvangt niet weersproken. Ter zitting heeft eiseres niet langer ontkend dat haar partner vanaf 1 augustus 2021 een inkomen uit een ouderdomspensioen van ASR Levensverzekeringen N.V. ontvangt.
13. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat het gezinsinkomen in ieder geval sinds 1 augustus 2021 hoger is dan waarop de toegekende toeslag was gebaseerd en dat eiseres over de periode 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 daardoor ten onrechte teveel toeslag op grond van de TW is verleend.
14. De toeslag over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 moest dan ook op grond van artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder b, van de TW worden herzien, tenzij sprake zou zijn van dringende redenen.
15. Verweerder is vervolgens op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW verplicht tot het terugvorderen van de onverschuldigd betaalde toeslag ter hoogte van € 7.143,14 bruto. Ook bij een mogelijke fout van verweerder is verweerder verplicht de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen, tenzij sprake is van dringende redenen.
16. Van dringende redenen om van herziening van de toeslag en van terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken. Voor zover eiseres een beroep doet op de hardheidsclausule slaagt dit niet, reeds omdat eiseres daarvoor geen argumenten heeft aangedragen. Overige omstandigheden die een dringende reden tot matiging van de terugvordering zouden kunnen opleveren heeft eiseres niet aangevoerd. Verder heeft eiseres de hoogte van het teruggevorderde bedrag niet betwist.
ROT 23/3673
17. De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte een bruto bedrag van haar terugvordert slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:708, vindt terugvordering van brutobedragen plaats indien de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. Vindt de terugbetaling plaats binnen hetzelfde belastingboekjaar als waarin de onverschuldigde betaling plaatsvond, dan kan worden volstaan met terugbetaling van het nettobedrag. Verweerder kan dan de loonheffing nog verrekenen met de belastingdienst.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder na het aflopen van het fiscale jaar in beginsel gerechtigd is om het terugvorderingsbedrag bruto terug te vorderen. Er is de rechtbank niet gebleken van zwaarwegende omstandigheden die in dit geval aanleiding zouden kunnen vormen om daarvan af te zien.

Conclusie en gevolgen

ROT 23/3292
18. Verweerder heeft terecht besloten de toeslag op grond van de TW van eiseres per 1 augustus 2021 te herzien omdat het gezinsinkomen per die datum is verhoogd. Daarnaast heeft verweerder terecht vastgesteld dat de toeslag ten onrechte tot een te hoog bedrag aan eiseres is verleend en dat er onverschuldigde is betaald. Het is daardoor terecht dat verweerder over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 de toeslag op grond van de TW van eiseres heeft teruggevorderd.
19. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is gegrond, omdat in de beroepsfase nog een wijziging van de grondslag van het bestreden besluit heeft plaatsgevonden en de daarbij gehandhaafde boete is ingetrokken. Dit betekent dat het bestreden besluit 1 moet worden vernietigd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit 1, voor zover door verweerder niet ingetrokken, kunnen echter stand houden.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in deze beroepszaak gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
21. De rechtbank draagt verweerder op het in deze beroepszaak betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
ROT 23/3673
22. Het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. Dit betekent dat eiseres in deze beroepszaak geen gelijk krijgt. Omdat zij in deze beroepszaak geen gelijk krijgt worden de door haar in deze beroepszaak gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 1, voor zover door verweerder niet reeds werd ingetrokken;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten met betrekking tot het bestreden besluit 1 tot een bedrag van € 1.814,-;
  • bepaalt dat verweerder door eiseres betaalde griffierecht met betrekking tot het bestreden besluit 1 ter hoogte van € 50,- vergoedt;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van
C.E. Delvaux. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 april 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.