ECLI:NL:RBROT:2025:5210

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
ROT 23/8379
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitspraak op bezwaar inzake onroerendezaakbelasting gemeente Capelle aan den IJssel

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2022 vastgesteld op € 440.000,-, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. Eiser heeft bezwaar gemaakt, waarop de heffingsambtenaar de waarde verlaagde naar € 426.000,-. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep niet-ontvankelijk is omdat het beroepschrift te laat is ingediend. De rechtbank concludeert dat de uitspraak op bezwaar op 3 november 2023 bekend is gemaakt, waardoor de beroepstermijn op 15 december 2023 eindigde. Eiser heeft op 16 december 2023 beroep ingesteld, wat buiten de wettelijke termijn valt. De rechtbank wijst erop dat eiser niet kan vertrouwen op het uitblijven van communicatie van de rechtbank over de ontvankelijkheid van zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, waardoor de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8379

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel, de heffingsambtenaar,
(gemachtigde: mr. T. Pinas-Senior).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 november 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 440.000,- (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan eiser ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Capelle aan den IJssel voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard en heeft daarbij de waarde van de woning verlaagd naar € 426.000,-.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van de heffingsambtenaar en [naam], taxateur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het beroep van eiser ontvankelijk is.
3. Eiser heeft op 16 december 2023 beroep ingesteld tegen de uitspraak op het bezwaar dat eiser heeft gemaakt tegen de aanslag van 31 januari 2023 (betreffende de onroerende zaak belasting over het belastingjaar 2023). Volgens eiser is dit beroep tijdig ingediend omdat de uitspraak op bezwaar volgens hem op 8 november 2023 bekend is gemaakt. De datumstempel die zich op de uitspraak op bezwaar bevindt, is volgens hem incompleet en dient te worden gelezen als 8 november 2023 in plaats van 3 november 2023.
4. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de uitspraak op bezwaar op 3 november 2023 bekend is gemaakt, zowel per email als schriftelijk. Ter onderbouwing van de digitale verzending heeft de heffingsambtenaar een emailbericht overgelegd. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat het gewend is met de toenmalige gemachtigde van eiser (Eerlijke Woz) digitaal te communiceren. De heffingsambtenaar heeft voorts gewezen op de datumstempel van de schriftelijke uitspraak op bezwaar en betwist dat deze als 8 november 2023 moet worden gelezen.
5. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn begint op de dag na die van de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. [1] De beroepstermijn vangt niet aan, zo lang de uitspraak op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Volgens artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van een besluit dat tot een belanghebbende is gericht door toezending aan die belanghebbende.
5.1.
Op grond van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan een bericht elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Uit jurisprudentie blijkt dat dit niet altijd expliciet hoeft te zijn kenbaar gemaakt. [2]
5.2.
Dat de uitspraak op bezwaar op 3 november 2023 per e-mail aan de toenmalige gemachtigde van eiser is verzonden, is door eiser niet betwist. De email en de als bijlage bijgevoegde (pdf scan van de) uitspraak op bezwaar bevinden zich bij de gedingstukken.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bezwaarstukken en de toelichting van de heffingsambtenaar ter zitting blijkt dat de toenmalige gemachtigde van eiser voldoende kenbaar heeft gemaakt digitaal bereikbaar te zijn. In het bezwaarschrift is aangegeven (onder de kop “Tot Slot”) dat de elektronische weg boven het schriftverkeer wordt verkozen en bovendien kan daaruit worden afgeleid dat ook het bezwaarschrift via elektronische weg is ingediend. Ook is het emailadres van de gemachtigde aangegeven. Dit past bij de toelichting van de heffingsambtenaar ter zitting dat met deze gemachtigde elektronisch wordt gecommuniceerd, hetgeen ook niet is betwist. Hieruit volgt dat met de verzending van de uitspraak op bezwaar per email van 3 november 2023 de uitspraak naar het oordeel van de rechtbank op die datum bekend is gemaakt.
5.4.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de uitspraak op bezwaar na de email van 3 november 2023 eveneens per post is verzonden, zoals ook in de email is aangegeven. Op de uitspraak op bezwaar staat een stempel met de tekst ‘verzonden op 3 november 2023’. Anders dan eiser ter zitting heeft gesteld, ziet de rechtbank in de stempel zelf geen aanleiding om te veronderstellen dat deze stempel dusdanig incompleet is dat deze eigenlijk moet worden gelezen als ‘8 november 2023’. Dit lijkt ook in strijd met het feit dat op de gescande versie van de uitspraak op bezwaar (pdf) die zich bij de email van 3 november 2023 bevindt, deze stempel reeds is aangebracht.
6. Gezien het voorgaande moet worden geoordeeld dat de uitspraak op bezwaar bekend is gemaakt op 3 november 2023 zodat de beroepstermijn op die dag aanving. De beroepstermijn eindigde daarom op 15 december 2023. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 16 december 2023, derhalve buiten de wettelijke termijn. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest en derhalve de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
7. Eiser heeft ter zitting een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hij heeft daartoe gesteld dat van de zijde van de rechtbank voorafgaand aan de zitting niet is aangegeven dat het beroep niet tijdig was ingediend. Het klopt dat eiser van de rechtbank daarover niet eerder is bericht of bevraagd. Dat betekent echter niet dat hem dit niet mag worden tegengeworpen. Ook in een latere fase van de procedure kan een ontvankelijkheidskwestie geconstateerd en geadresseerd worden. Aan het uitblijven van vragen hierover van de zijde van de rechtbank in de fase voorafgaand aan de zitting mocht eiser dus niet het vertrouwen ontlenen dat zijn beroep dus ontvankelijk is. De heffingsambtenaar heeft voorts al in het verweerschrift van 3 juni 2024 opgemerkt dat het beroep zijns inziens niet-ontvankelijk is vanwege het verstrijken van de beroepstermijn, waardoor eiser genoeg tijd en gelegenheid gehad zich hierop voor ter bereiden. Hij is daarmee derhalve niet op zitting ‘overvallen’. Op de zitting heeft de gemachtigde vervolgens gelegenheid gekregen hier op te reageren. Van strijd met de behoorlijke procesorde is in die zin ook geen sprake.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak daarom niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Laukens, rechter, in aanwezigheid van mr. H.K. Yang, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 26c Algemene wet inzake Rijksbelastingen (Awr).
2.HR 19 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2018:1967.