ECLI:NL:RBROT:2025:517

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
ROT 24/3376
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindafrekening uitkering wegens betalingsonmacht van werkgever onder de Werkloosheidwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de eindafrekening van een uitkering op basis van de Werkloosheidwet (WW). Eiser, die op 20 januari 2022 in dienst trad bij een werkgever, verzocht het UWV om de betalingsverplichtingen van zijn toenmalige werkgever over te nemen, nadat deze op 25 juli 2023 failliet was verklaard. Het UWV heeft het verzoek toegewezen en een bedrag van € 15.527,47 bruto aan eiser betaald, maar stelde de fictieve einddatum van het dienstverband op 30 december 2022 vast. Eiser was het niet eens met deze fictieve einddatum, omdat hij slechts van 20 januari 2022 tot en met 30 april 2022 werkzaamheden had verricht en kosten had gemaakt die niet vergoed werden omdat ze buiten de loonovernameperiode vielen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechter oordeelde dat het UWV de fictieve einddatum terecht had vastgesteld, omdat er geen rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst had plaatsgevonden. Eiser had geen ontslagbrief ontvangen en de curator was niet op de hoogte van zijn dienstbetrekking. De rechtbank volgde de stelling van eiser niet dat een andere fictieve einddatum in aanmerking moest worden genomen, omdat hij niet had gemotiveerd waarom een andere datum meer passend zou zijn. De rechtbank concludeerde dat het UWV de kosten van eiser terecht niet had vergoed en dat de hoogte van de uitkering correct was vastgesteld.

De uitspraak werd gedaan door mr. A. Dingemanse, in aanwezigheid van griffier mr. M. Damen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3376

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. E. Kafa),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Inleiding

Met het besluit van 25 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV de eindafrekening van de aan eiser verstrekte uitkering vanwege betalingsonmacht van zijn toenmalige werkgever ingevolge de Werkloosheidwet (WW) vastgesteld op € 15.527,47 bruto.
Met het besluit van 22 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld.
Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het UWV. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is op 20 januari 2022 op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij [naam bedrijf]. (werkgever). De werkgever is op 25 juli 2023 failliet verklaard.
2. Eiser heeft het UWV verzocht om met toepassing van Hoofdstuk IV van de WW de betalingsverplichtingen van de werkgever over te nemen. Met het primaire besluit heeft het UWV dit verzoek toegewezen en aan eiser gelet op de betalingsonmacht van de werkgever een bedrag van € 15.527,47 bruto betaald. Vanwege het ontbreken van een formele opzegging van de arbeidsovereenkomst is de fictieve datum van opzegging op
1 december 2022 vastgesteld, waarmee de fictieve einddatum 30 december 2022 is.
3. Met het bestreden besluit heeft het UWV het primaire besluit gehandhaafd.

Standpunt eiser

4. Eiser voert in beroep aan dat ten onrechte de fictieve einddatum van het dienstverband op 30 december 2022 is vastgesteld, omdat hij alleen in de periode van
20 januari 2022 tot en met 30 april 2022 werkzaamheden heeft verricht en kosten heeft gemaakt ter hoogte van € 1.907,72 voor zijn (ex-)werkgever, die nu niet vergoed worden omdat ze buiten de loonovernameperiode (1 september tot 30 december 2022) vallen.

Beoordeling door de rechtbank

5. In geschil is de vaststelling door het UWV van de fictieve einddatum van eisers dienstverband op 30 december 2022.
6.1.
Uit het dossier blijkt dat in het geval van eiser geen rechtsgeldige beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden, ondanks dat eiser meerdere malen contact heeft gehad met de curator. Eiser heeft geen ontslagbrief ontvangen van de curator, omdat het bij de curator niet bekend was dat eiser een dienstbetrekking bij zijn
(ex-)werkgever had.
6.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [1] volgt uit artikel 64, tweede lid, van de WW dat het UWV eerst dan bevoegd is een dag vast te stellen waarop de dienstbetrekking naar zijn oordeel redelijkerwijs had moeten worden opgezegd, indien naar objectieve maatstaven moet worden aangenomen dat een dienstbetrekking niet of op een later dan het daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende moment is opgezegd.
6.3.
Het UWV heeft gekozen voor de fictieve einddatum van de dienstbetrekking van
30 december 2022, omdat in december 2022 de bedrijfsactiviteiten van de werkgever zijn beëindigd en het personeel in december 2022 ook ontslag is aangezegd. Op 18 oktober 2023 is er telefonisch overleg geweest tussen het UWV en de advocaat van eiser, waarbij is ingestemd met de fictieve ontslagdatum van 1 december 2022. De stellingname van eiser dat moet worden uitgegaan van een andere fictieve einddatum, zodat zijn kosten in de periode van 20 januari 2022 tot en met 30 april 2022 vergoed kunnen worden, kan niet worden gevolgd door de rechtbank nu eiser geenszins heeft gemotiveerd om welke concrete datum dit moet gaan en waarom een andere datum meer in aanmerking komt als einddatum.
7. In artikel 64, tweede lid, van de WW is ten aanzien van het eerste lid, onderdeel a, bepaald dat het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW het loon omvat over ten hoogste dertien weken onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de dienstbetrekking naar het oordeel van het UWV redelijkerwijs had moeten worden beëindigd of opgezegd, indien de dienstbetrekking niet of op een later dan het daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende moment is beëindigd of opgezegd. Volgens artikel 64, eerste lid, onder b, van de WW omvat het recht op uitkering ook het loon over ten hoogste de voor de werknemer geldende termijn van opzegging of de termijn van opzegging, die zou hebben gegolden als deze termijn was aangevangen op de op grond van het tweede lid door het UWV vastgestelde dag.
Dat betekent dat het loon in de periode van 1 september 2022 tot en met 30 december 2022 vergoed kan worden en de periode van 20 januari 2022 tot 30 april 2022 buiten deze loonovernameperiode valt.
8. Het UWV heeft daarom de gestelde kosten terecht niet vergoed. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser in het uitgekeerde vakantiegeld voordeel heeft gehad van de fictieve einddatum van 30 december 2022.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Het UWV heeft de fictieve einddatum juist vastgesteld en de hoogte van de betrokken uitkering juist vastgesteld. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BK9623.