ECLI:NL:RBROT:2025:517
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Eindafrekening uitkering wegens betalingsonmacht van werkgever onder de Werkloosheidwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de eindafrekening van een uitkering op basis van de Werkloosheidwet (WW). Eiser, die op 20 januari 2022 in dienst trad bij een werkgever, verzocht het UWV om de betalingsverplichtingen van zijn toenmalige werkgever over te nemen, nadat deze op 25 juli 2023 failliet was verklaard. Het UWV heeft het verzoek toegewezen en een bedrag van € 15.527,47 bruto aan eiser betaald, maar stelde de fictieve einddatum van het dienstverband op 30 december 2022 vast. Eiser was het niet eens met deze fictieve einddatum, omdat hij slechts van 20 januari 2022 tot en met 30 april 2022 werkzaamheden had verricht en kosten had gemaakt die niet vergoed werden omdat ze buiten de loonovernameperiode vielen.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechter oordeelde dat het UWV de fictieve einddatum terecht had vastgesteld, omdat er geen rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst had plaatsgevonden. Eiser had geen ontslagbrief ontvangen en de curator was niet op de hoogte van zijn dienstbetrekking. De rechtbank volgde de stelling van eiser niet dat een andere fictieve einddatum in aanmerking moest worden genomen, omdat hij niet had gemotiveerd waarom een andere datum meer passend zou zijn. De rechtbank concludeerde dat het UWV de kosten van eiser terecht niet had vergoed en dat de hoogte van de uitkering correct was vastgesteld.
De uitspraak werd gedaan door mr. A. Dingemanse, in aanwezigheid van griffier mr. M. Damen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.