ECLI:NL:RBROT:2025:5099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
C/10/695349 / KG ZA 25-185
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over zorgregeling en boeteregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, die op 16 april 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een executiegeschil in kort geding tussen een man en een vrouw, die de ouders zijn van twee minderjarigen. De man vordert de staking van de executie van een proces-verbaal waarin een zorgregeling en boeteregeling zijn vastgelegd. De vrouw heeft beslag gelegd op het inkomen van de man, omdat zij stelt dat hij de zorgregeling niet naar behoren nakomt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid om tot executie over te gaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn vordering met betrekking tot de dwangsommen, omdat deze niet door de rechter zijn opgelegd, maar voortkomen uit een onderlinge boeteregeling. De voorzieningenrechter concludeert dat de vrouw bevoegd was om tot executie over te gaan, omdat de man de zorgregeling niet of niet naar behoren heeft nagekomen. De vorderingen van de man worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/695349 / KG ZA 25-185
Vonnis in kort geding van 16 april 2025
in de zaak van
[eiser], de man,
wonende te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. D. de Heuvel te Papendrecht,
tegen
[gedaagde], de vrouw
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M. Verschoor te Rozenburg.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van de man van 14 maart 2025;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van de vrouw van
31 maart 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 2 april 2025.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam] .
1.3.
Op 2 april 2025 heeft de voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, ook – voorafgaand aan de mondelinge behandeling – met de minderjarige gesproken.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 te [geboorteplaats 1] en van de meerderjarige [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2006 te [geboorteplaats 2] .
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door partijen gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
In het proces-verbaal van 31 augustus 2023 van deze rechtbank is opgenomen dat partijen ter beëindiging van die procedure het volgende zijn overeengekomen:
1. Partijen spreken de volgende omgangsregeling af:
- [minderjarige 1] is om het weekend van vrijdag uit school tot zondag 20.00 uur bij zijn vader. Vader zal per mail bevestigen dat [minderjarige 1] is aangekomen bij hem. Vader fietst mee met [minderjarige 1] naar zijn moeder, of als dat niet het geval is laat vader moeder per mail weten dat [minderjarige 1] alleen komt. In dat geval laat moeder vader weten wanneer [minderjarige 1] is aangekomen.
- [minderjarige 1] is elke woensdag na school bij zijn vader. Vanuit zijn vader gaat hij naar voetbal om 17.45 uur. Vanuit voetbal gaat hij weer naar zijn moeder. Als er geen voetbal is, is hij tot 20.00 uur bij zijn vader. Vader zal per mail bevestigen dat [minderjarige 1] is aangekomen bij hem. Moeder zal per mail bevestigen dat [minderjarige 1] is aangekomen bij haar.
- Uiteraard is [minderjarige 1] op andere momenten ook welkom bij zijn vader. Het is aan [minderjarige 1] om dan langs te gaan en zijn moeder zal hem daaraan niet in de weg staan.
- [minderjarige 2] is ook altijd welkom bij haar vader, maar daar worden nu geen nadere afspraken over gemaakt.
2. Partijen communiceren over hun kinderen per e-mail en zullen daar voor via hun advocaten emailadressen uitwisselen. De communicatie zal alleen maar gaan over de kinderen.
3. Deze omgangsregeling gaat in vanaf 8 september 2023. In verband met de vakantie van de vader loopt de omgang niet van 19 t/m 29 september 2023.
4. Partijen komen over en weer de volgende boeteregeling overeen:
telkens wanneer in strijd met deze overeenkomst wordt gehandeld is de overtreder zonder nadere ingebrekestelling € 100,- schuldig aan de andere ouder met een maximum van € 25.000,- per ouder.
2.5.
Bij exploot van 17 februari 2025 heeft de deurwaarder op verzoek van de vrouw en uit krachte van de grosse van het proces-verbaal van deze rechtbank van 31 augustus 2023 executoriaal beslag gelegd op het inkomen van de man.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert:
- de opgelegde dwangsommen op nihil te stellen, althans in tijd te beperken, althans deze dwangsomveroordeling op te heffen, althans in goede justitie een voorziening te treffen die recht doet aan de omstandigheden van na het proces-verbaal van
31 augustus 2023;
- de vrouw te bevelen de executie van het proces-verbaal van 31 augustus 2023 te staken en haar te veroordelen tot opheffing van alle door haar gelegde beslagen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 25.000,-.
3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert de man te veroordelen in de proceskosten van deze procedure.
4.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Spoedeisend belang
5.1.1.
Gegeven het feit dat de vrouw beslag heeft gelegd op het inkomen van de man, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de man spoedeisend belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de door hem gevorderde voorzieningen. Dat de man zijn stellingen over acute betalingsproblemen niet nader heeft onderbouwd, doet daar niet aan af.
5.2.
Dwangsommen
5.2.1.
De voorzieningenrechter verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn vordering over “de opgelegde dwangsommen”. Naar de voorzieningenrechter begrijpt is deze vordering van de man gebaseerd op artikel 611d Rv, dat bepaalt dat de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde de dwangsom kan opheffen, de looptijd ervan kan opschorten of de dwangsom kan verminderen. In dit geval constateert de voorzieningenrechter echter dat er geen sprake is van een door de rechter opgelegde dwangsom, maar van een tussen partijen overeengekomen boeteregeling. Dat betekent dat de voorzieningenrechter niet toekomt aan een verdere inhoudelijke toetsing van de eerste vordering van de man.
5.3.
Staking tenuitvoerlegging en opheffing beslag
5.3.1.
Vaststaat dat de zorgregeling niet wordt uitgevoerd zoals overeengekomen en weergegeven in het proces-verbaal van 31 augustus 2023. De stellingen van partijen over de redenen daarvan lopen uiteen. De voorzieningenrechter constateert in ieder geval dat de onderlinge communicatie over de uitvoering van de zorgregeling sterk te wensen overlaat en dat beide partijen teleurgesteld zijn over elkaar en het verloop van de regeling.
5.3.2.
Voor de periode vanaf eind 2024 is de vrouw overgegaan tot executie van de tussen partijen overeengekomen boeteregeling, omdat de minderjarige volgens de vrouw steeds voor een dichte deur stond of de man niet beschikbaar was. Bij exploot van 17 februari 2025 is daartoe beslag gelegd op zijn inkomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man een overzicht overgelegd dat zij op 1 april 2025 op verzoek van de deurwaarder heeft ontvangen, waarop is vermeld over welke (negentien) dagen van december 2024 tot en met februari 2025 de man volgens de vrouw aan haar boetes is verschuldigd. De vrouw heeft desgevraagd verklaard en bevestigd dat zij de(ze) dagen waarop de minderjarige bij de man voor een dichte deur stond of de man anderszins niet beschikbaar was voor de minderjarige, heeft doorgegeven aan de deurwaarder. De man betwist dat hij de zorgregeling niet is nagekomen en dat de boetes zijn verbeurd, en voert aan dat de vrouw de boeteregeling misbruikt.
5.3.3.
Op grond van artikel 438, derde lid, eerste en tweede volzin, Rv kan de voorzieningenrechter bij een executiegeschil – samengevat – desgevorderd de tenuitvoerlegging schorsen en beslagen opheffen. Als het executiegeschil ziet op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel (meer) openstaat, geldt de maatstaf van het zogeheten “Ritzen/Hoekstra-arrest” of “Zeesterarrest” (ECLI:NL:HR:1983:AG4575).
Die maatstaf houdt in dat de voorzieningenrechter de schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis slechts kan bevelen in geval van – kort gezegd – misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW). Dat wil zeggen indien de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de executie op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
5.3.4.
In dit geval ziet het executiegeschil niet op een vonnis, maar op het proces-verbaal van 31 augustus 2023 waartegen geen rechtsmiddelen (meer) openstaan.
5.3.5.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de vrouw bevoegd was om tot executie over te gaan, nu daarover nog geen rechterlijk oordeel is geweest. Gelet op de stukken en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling is voldoende aannemelijk geworden dat de man de overeengekomen zorgregeling niet of niet naar behoren is nagekomen. Gebleken is dat de man (eerder) € 600,- desgevorderd rechtstreeks aan de vrouw heeft betaald, zonder tussenkomst van de deurwaarder, omdat hij daarin heeft berust. Hoewel deze executie buiten dit geschil valt, valt hieruit af te leiden dat de man (erkent dat hij) de zorgregeling niet altijd nakomt. Wat de executie betreft waarover dit geschil wel gaat, constateert de voorzieningenrechter op basis van de door de vrouw overgelegde mailconversaties tussen partijen en appberichten van de minderjarige dat de man tijdens zijn zorgverdelingsmomenten zonder voorafgaande kennisgeving regelmatig niet thuis is en ook niet (constructief) reageert op berichten waarin de vrouw of de minderjarige concrete pogingen doen om tot afstemming met de man te komen voor bepaalde momenten. De man wenst echter een flexibele zorgregeling, zonder vaste momenten. Die wens heeft hij aan het begin van de mondelinge behandeling uitgesproken en ook vervat in zijn verzoekschrift in de door hem aangespannen bodemprocedure, maar die wens is niet conform de huidige afspraken. Het voorgaande betekent dat de vrouw bevoegd was om tot executie van het proces-verbaal over te gaan.
5.3.6.
Vervolgens moet de voorzieningenrechter beoordelen of de vrouw misbruik heeft gemaakt van die bevoegdheid. Gelet op de stukken en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is voldaan aan de hierboven genoemde maatstaf om te kunnen komen tot staking van de tenuitvoerlegging van het proces-verbaal en tot opheffing van het beslag. De voorzieningenrechter stelt in dit oordeel voorop dat toewijzing van deze vorderingen te vergaand zou zijn. Het zou immers betekenen dat de vrouw geen nakoming van de overeengekomen zorgregeling meer zou kunnen vorderen, terwijl partijen juist een boeteregeling zijn overeengekomen om zichzelf en elkaar ervan te verzekeren dat de zorgregeling wordt nagekomen.
5.3.7.
In de praktijk blijkt dat de zorgregeling onverminderd tot discussies en onduidelijkheden leidt. Het probleem dat hierbij speelt is voornamelijk dat partijen geen of slechts niet-constructief contact met elkaar hebben, terwijl zij in het proces-verbaal van
31 augustus 2023 zijn overeengekomen dat zij per e-mail over de kinderen communiceren. Omdat de slechte communicatie tussen hen wordt veroorzaakt door de slechte verstandhouding tussen beiden, en hierin dus niet alleen de vrouw maar ook de man een aandeel heeft, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van misbruik van bevoegdheid door de vrouw. Dat de vrouw heeft erkend dat zij boetes heeft geïncasseerd voor een periode waarin zij per e-mail heeft aangekondigd dat de minderjarige niet meer zou komen, tenzij de man zou aangeven dat hij beschikbaar was – wat niet is gebeurd – leidt niet tot een ander oordeel. Ook deze situatie is een gevolg van de slechte verstandhouding en communicatie tussen partijen, waarbij moet worden gezegd dat uit de overgelegde mailconversaties blijkt dat de vrouw in ieder geval nog in overleg met de man tot afstemming over en uitvoer van de zorgregeling probeert te komen, terwijl de man geheel niet of niet constructief reageert. Om die reden komt de voorzieningenrechter dus niet toe aan een matiging van het geëxecuteerde boetebedrag, voor zover de man dit heeft bedoeld te vorderen. De man heeft ter betwisting van zijn betalingsplicht immers aangevoerd dat de minderjarige op sommige dagen in die periode niet bij hem is geweest vanwege omstandigheden die bij de minderjarige en de vrouw zijn gelegen. De voorzieningenrechter gaat daaraan voorbij, omdat de man heeft niet geconcretiseerd van welk verminderde bedrag dan wel zou moeten worden uitgegaan.
5.3.8.
Daarnaast ziet de voorzieningenrechter ook in de overige stellingen van de man geen aanleiding om zijn vorderingen toe te wijzen. Niet is gebleken dat de vrouw – zoals de man stelt – de minderjarige belast met negatieve gedachtes over de man, waardoor de minderjarige klem zit en het contact met de man niet in zijn belang is, terwijl de vrouw dit contact tegelijkertijd blijft afdwingen. Integendeel, de minderjarige heeft de voorzieningenrechter verteld dat het contact met zijn vader goed is en dat ze leuke dingen doen met elkaar. Ook is niet gebleken dat de vrouw de boetes incasseert met als enig doel de man te schaden – de man beschuldigt de vrouw van “smaad en laster”, maar daarvan is niet gebleken – of om geld te krijgen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw geloofwaardig verklaard dat zij de band tussen de man en de minderjarige ontzettend belangrijk vindt, dat zij het kwetsend vindt voor de minderjarige als hij voor een dichte deur staat, dat zij dit wilde voorkomen met een boeteregeling en dat de centen van die boetes – waar zij overigens niets van ontvangt – haar niet interesseren.
5.3.9.
Verder constateert de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat de executie op grond van na het proces-verbaal van 31 augustus 2023 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de man een noodtoestand zal doen ontstaan. De man heeft aangevoerd dat de executie een financiële strop voor hem is, maar financiële onmacht is geen noodtoestand die meebrengt dat een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Voor een noodtoestand moet er méér aan de hand zijn, maar de man heeft in dat kader geen andere omstandigheden aangevoerd dan de financiële last.
5.3.10.
Tot slot stelt de voorzieningrechter voor de volledigheid vast dat niet is gesteld of gebleken dat sprake is van een vonnis dat klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. In dit geval gaat het immers om de nakoming van een tussen partijen overeengekomen zorgregeling met daaraan gekoppeld een boeteregeling.
5.3.11.
Concluderend betekent het voorgaande dat de voorzieningenrechter de vrouw niet zal bevelen de executie van het proces-verbaal van 31 augustus 2023 te staken, omdat niet is gebleken dat de vrouw misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot executie. Hieruit volgt dat er ook geen aanleiding is om het beslag op te heffen. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van de man dan ook afwijzen.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.1. Uitgangspunt in familiezaken is dat, gelet op de relatie tussen partijen, de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Hoewel de man in het ongelijk wordt gesteld, ziet de voorzieningenrechter daarin onvoldoende aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt, omdat het geschil uiteindelijk is ontstaan als gevolg van de verstandhouding en wisselwerking tussen partijen. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen van de man af,
in reconventie
7.2.
wijst de vordering van de vrouw af;
in conventie en reconventie
7.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Woudstra, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken, in aanwezigheid van mr. J.C.A. van ‘t Zelfde, griffier, op 16 april 2025.