In deze zaak, die op 16 april 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een executiegeschil in kort geding tussen een man en een vrouw, die de ouders zijn van twee minderjarigen. De man vordert de staking van de executie van een proces-verbaal waarin een zorgregeling en boeteregeling zijn vastgelegd. De vrouw heeft beslag gelegd op het inkomen van de man, omdat zij stelt dat hij de zorgregeling niet naar behoren nakomt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid om tot executie over te gaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn vordering met betrekking tot de dwangsommen, omdat deze niet door de rechter zijn opgelegd, maar voortkomen uit een onderlinge boeteregeling. De voorzieningenrechter concludeert dat de vrouw bevoegd was om tot executie over te gaan, omdat de man de zorgregeling niet of niet naar behoren heeft nagekomen. De vorderingen van de man worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.