In deze zaak heeft de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. Pearson, een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam met het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. De verzoeker was gedagvaard door de verweerster, vertegenwoordigd door mr. R. van der Hoeff, in een kort geding waarin de verweerster de ontruiming van de gehuurde woning vorderde wegens overlast aan omwonenden. De verzoeker stelde dat hij belang had bij het getuigenverhoor om meer zekerheid te krijgen over de relevante feiten en omstandigheden voor de dagvaardingsprocedure.
Echter, op 17 maart 2025 heeft de verzoeker zijn verzoek ingetrokken, omdat hij geen belang meer had bij het getuigenverhoor. Hij gaf aan dat de verweerster de ontruiming had aangezegd op basis van een eerder vonnis van de kantonrechter van 7 februari 2025, waarin de ontruiming was toegewezen. De kantonrechter heeft de verweerster gevraagd of zij instemde met de intrekking van de procedure, waarop de verweerster aanspraak maakte op een proceskostenveroordeling.
De kantonrechter heeft op basis van artikel 289 Rv geoordeeld dat de verzoeker in de proceskosten van de verweerster moet worden veroordeeld, omdat de verweerster nodeloos kosten heeft gemaakt voor het opstellen van het verweerschrift. De proceskosten zijn vastgesteld op € 271,50, aangezien er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025.