ECLI:NL:RBROT:2025:5061

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
ROT 22/1291
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom wegens geluidshinder door het houden van kippen en hanen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een last onder dwangsom die was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]. De last was opgelegd wegens het veroorzaken van geluidshinder door het houden van kippen en hanen op het perceel van eiser. Eiser was het niet eens met de opgelegde last en voerde aan dat de gebiedstypering en de meetmomenten niet representatief waren voor het perceel. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college een onjuiste beslissing heeft genomen, omdat uit het rapport van DCMR Milieudienst Rijnmond niet bleek dat er sprake was van een overtreding van artikel 4:6a van de Algemene plaatselijke verordening (APV) voor de kippen. De rechtbank heeft het bestreden besluit 1 vernietigd voor zover het betrekking had op de kippen en het bestreden besluit 2 eveneens vernietigd, omdat de grondslag hiervoor was komen te vervallen. Eiser kreeg gelijk en het beroep werd gegrond verklaard. De rechtbank heeft tevens bepaald dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden en een vergoeding voor de proceskosten moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1291

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: Y. van der Meulen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] , thans de [gemeente]
(gemachtigden: mr. C. Kleiman en J. Brinkman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [persoon A] uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. W. Koster).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de last onder dwangsom voor een overtreding van artikel 4:6a van de Algemene plaatselijke verordening [plaats] 2020 (APV) op het perceel [adres] in [plaats] (het perceel). Deze last heeft het college opgelegd aan eiser met betrekking tot het houden van hanen en kippen. Met een wijzigingsbesluit heeft het college de last aangepast voor wat betreft de kippen. Eiser is het niet eens met de opgelegde last. Eiser voert aan dat de gebiedstypering niet representatief is voor het perceel en ook dat de meetmomenten niet representatief zijn voor het bepalen van het gebiedstype. De last is onvoldoende gemotiveerd en in strijd met de subsidiariteit en proportionaliteit. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de opgelegde last onder dwangsom.
1.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het college een onjuiste beslissing heeft genomen. Uit het rapport van 17 december 2020 van DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR) blijkt niet dat er sprake is van een overtreding van artikel 4:6a van de APV voor zover het ziet op de kippen. DCMR heeft geen onderzoek gedaan naar de geluidoverlast van de kippen op het perceel. Om die reden voorziet de rechtbank zelf in de zaak door met betrekking tot de kippen het bestreden besluit 1 te vernietigen. Dit leidt ertoe dat het bestreden besluit 2 eveneens dient te worden vernietigd omdat de grondslag hiervoor is komen te ontvallen nu dit bestreden besluit 2 alleen ziet op een wijziging van de last ten aanzien van de kippen. Het primaire besluit wordt herroepen voor zover het ziet op de kippen. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staat het toetsingskader. De beoordeling door de rechtbank volgt onder 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft een kippenhok op zijn perceel en houdt er hanen en kippen.
2.1.
Met de brief van 19 maart 2021 heeft het college eiser laten weten voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen. Het college heeft hier een meetrapport van DCMR van 17 december 2020 aan ten grondslag gelegd waaruit blijkt dat op het perceel de richtwaarde voor het maximale geluidniveau vanwege het gekraai van hanen werd overschreden. Het college heeft op 22 juni 2021 de last onder dwangsom (het primaire besluit) opgelegd.
2.2.
Het college heeft aan de last ten grondslag gelegd dat eiser in strijd handelt met artikel 4:6a van de APV. Eiser moet de overtreding binnen zes weken beëindigen door de kippen en de hanen weg te doen. Voldoet eiser niet, niet volledig of niet tijdig aan deze last dan verbeurt hij van rechtswege een dwangsom van € 200,- per keer dat geconstateerd wordt dat de genoemde maatregel niet is genomen en daarmee de overlast voortduurt, tot een maximum van € 5.000,-. Met het bestreden besluit 1 van 1 februari 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij het besluit gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
2.3.
Met het bestreden besluit 2 van 22 juni 2022 heeft het college de last uit het bestreden besluit 1 aangepast ten aanzien van de kippen, met instandhouding van de last ten aanzien van de hanen in bestreden besluit 1. Er is een medewerker van DCMR op het perceel geweest die heeft geconstateerd dat eiser een afscheiding heeft gemaakt ter hoogte van het perceel van belanghebbende. Er zit daardoor twintig meter tussen de gevel van belanghebbende en de kippen. Met de door eiser getroffen maatregelen lijkt het erop dat er geen tot weinig overlast zal worden ervaren, omdat het de kippen betreft die voor wat betreft geluid een ander effect hebben dan hanen. De last ten aanzien van de kippen wordt aangepast in die zin dat eiser zodanige maatregelen dient te nemen dat de hinderkwalificatie ten aanzien van het kippengeluid niet hoger is dan maximaal 10 dB boven het referentieniveau. Dat betekent dat voor de kippen de volgende grenswaarden voor het maximale geluidniveau wordt gehanteerd: dagperiode 50 dB(A), avondperiode 45 dB(A)) en in de nacht 40 dB(A).
2.4.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2.
2.5.
Eiser heeft hierop een schriftelijke reactie ingediend. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift van 10 maart 2025.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2025 op zitting behandeld. De zaak is ter zitting behandeld samen met de zaak met zaaknummer ROT 22/3581. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigde van belanghebbende en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. Op grond van artikel 4:6a van de APV moet degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.
Bestreden besluit 1
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep zich enkel nog richt tegen de last onder dwangsom voor zover deze ziet op de kippen omdat eiser de hanen in 2021 heeft weggehaald.

Gebiedstypering in het geluidonderzoek

5. Eiser betoogt dat de vastgestelde richtwaarde voor het maximale geluidniveau bij “Stille landelijke gebieden” niet representatief is voor het perceel. Het perceel grenst aan de achterzijde aan een woonwijk ( [woonwijk 1] ) en aan de voorzijde ligt achter een weg en groenstrook ook een woonwijk ( [woonwijk 2] ). Volgens eiser zijn de meetmomenten op 3 en 6 december 2020 ook niet representatief voor het bepalen van het gebiedstype vanwege de “zware lockdown”. Uit het meetrapport van 22 augustus 2022 volgt bovendien dat er dominant stoorgeluid aanwezig was van vliegtuigen terwijl in het meetrapport van 17 december 2020 nauwelijks stoorgeluid hoorbaar was. Ook heeft de geluidmeting niet ter plaatse van de achtergevel van belanghebbende plaatsgevonden, maar achter in de tuin van belanghebbende waar de tuin grenst aan het perceel van eiser.
5.1.
DCMR heeft voor het beoordelen van het geluidoverlast van de hanen en kippen op het perceel aansluiting gezocht bij het beoordelingskader van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (de Handreiking). In hoofdstuk 4 van de Handreiking zijn richtwaarden vermeld die gerelateerd zijn aan de aard van de woonomgeving en die tot uitgangspunt worden genomen bij het stellen van geluidgrenswaarden. Voor landelijk gebied zijn richtwaarden aanbevolen van 40, 35 en 30 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Op de volgende momenten heeft DCMR metingen verricht:
- 28 november 2020 tussen 07:30 en 08:30 uur;
- 30 november 2020 tussen 14:00 en 15:00 uur;
- 3 december 2020 tussen 11:50 en 12:45 uur;
- 6 december 2020 tussen 07:00 en 09:30 uur.
Op basis van de gemeten L95-niveaus op 3 december en 6 december 2020 ligt het referentieniveau van het omgevingsgeluid tussen de 32 en 39 dB(A). Uit de vastgestelde L95-niveaus blijkt dat aangesloten kan worden bij de grenswaarden van stille landelijke gebieden.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college voor het stellen van de grenswaarden heeft kunnen uitgaan van de gemeten L95-niveaus. Uit paragraaf 3.5.3 van de Handleiding meten en Rekenen Industrielawaai volgt dat tijdens de meting moet worden nagestreefd dat het stoorgeluid de betrouwbaarheid van de meting niet of zo min mogelijk beïnvloedt. Uit het meetrapport van 17 december 2020 van DCMR blijkt dat tijdens de geluidmetingen amper stoorgeluid hoorbaar was. DCMR heeft verder toegelicht dat de gebiedstypering afhankelijk is van het referentieniveau van het omgevingseigen (achtergrond) geluid. Er was sprake van slechts een gedeeltelijke lockdown ten tijde van de metingen. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de metingen niet representatief zijn. Uit het meetrapport van 17 december 2020 blijkt verder dat er gemeten is op twee locaties, namelijk op twee meter van de achtergevel van de woning van belanghebbende en in de tuin bij de vlonder van belanghebbende. De rechtbank volgt de stelling van eiser dan ook niet dat de meting niet ter plaatse van de achtergevel van belanghebbende heeft plaatsgevonden. Volgens het college gaat het om een perceel van circa 3.000 m² gelegen in een rustige woonwijk met alleen bestemmingsverkeer. Gelet op het bovenstaande heeft het college naar het oordeel van de rechtbank de omgeving van het perceel als “landelijk gebied” kunnen typeren op grond van de Handreiking. De beroepsgrond slaagt niet.
Overtreding
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit 1 onvoldoende is gemotiveerd. In het rapport van 17 december 2020 van DCMR wordt uitsluitend een conclusie getrokken over de hanen, niet over de kippen. DCMR heeft niet geconcludeerd dat het houden van kippen ter plaatse zonder ernstige en herhaaldelijke geluidhinder te veroorzaken niet mogelijk is. Alleen tijdens de meting van 30 november 2020 is getok van kippen waargenomen. Er is meer nodig dan het enkel overschrijden van de gehanteerde richtwaarde voor het maximale geluidniveau van 50 dB(A).
6.1.
Bij de beoordeling of sprake is van geluidhinder als bedoeld in artikel 4:6a van de APV komt het college beoordelingsvrijheid toe. Die beoordeling dient door de rechter derhalve terughoudend te worden getoetst. [1]
6.2.
De rechtbank overweegt dat uit het meetrapport van DCMR van 17 december 2020 niet blijkt dat onderzoek is gedaan naar de geluidoverlast van (enkel) de kippen. De conclusie van DCMR in het meetrapport is dat de richtwaarde voor het maximale geluidniveau van 50 dB(A) gedurende het kraaien van de hanen werd overschreden. DCMR heeft in de reactie van 20 december 2021 toegelicht dat in het meetrapport geen relatie wordt gelegd met het geluidniveau dat enkel door de kippen werd veroorzaakt dan wel kan worden veroorzaakt. Volgens DCMR is het “verbod van de kippen” een afweging van het college geweest. Uit het meetrapport volgt dat alleen op 30 november 2020 de gemeten geluidbron enkel het tokken van kippen was. De motivering van het college dat uit het meetrapport van DCMR blijkt dat het geluid van de kippen boven de genoemde richtwaarden uitkomen en dat er daarom sprake was van geluidhinder als bedoeld in artikel 4:6a van de APV, volgt de rechtbank niet nu het meetrapport was gebaseerd op het geluidoverlast van de hanen. Nu niet is vastgesteld dat er sprake is van een overtreding voor wat betreft de kippen, had het college geen bevoegdheid om een last onder dwangsom met betrekking tot de kippen op te leggen. De beroepsgrond slaagt.
Bestreden besluit 2
7. De rechtbank is, gelet op wat hiervoor is overwogen, van oordeel dat het college geen bevoegdheid had voor het wijzigen van de last in het bestreden besluit 2 nu er geen overtreding is vastgesteld van artikel 4:6a van de APV voor wat betreft de kippen op het perceel. De beroepsgrond slaagt.
8. Gelet op het bovenstaande behoeft de beroepsgrond dat de last onder dwangsom niet voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit 1 in strijd is met het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. Het bestreden besluit 1 dient te worden vernietigd voor zover het college een last onder dwangsom heeft opgelegd met betrekking tot de kippen. Dit leidt ertoe dat het bestreden besluit 2 eveneens dient te worden vernietigd omdat de grondslag hiervoor is komen te ontvallen nu dit bestreden besluit 2 alleen ziet op een wijziging van de last ten aanzien van de kippen. De rechtbank zal tevens het primaire besluit herroepen voor zover dat ziet op de kippen.
9.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigende gedeelte van het bestreden besluit 1 en van het vernietigde bestreden besluit 2.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond, voor zover gericht tegen de last onder dwangsom met betrekking tot de kippen;
- vernietigt het bestreden besluit 1 van 1 februari 2022 voor zover dat besluit ziet op de kippen;
- vernietigt het bestreden besluit 2 van 22 juni 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigende besluit 1 in stand blijven, voor zover het ziet op de hanen;
- herroept het primaire besluit van 22 juni 2021, voor zover dat ziet op de kippen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigende gedeelte van de besluiten;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 3.108,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.S.Y. Verweij, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 9 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU3716.