ECLI:NL:RBROT:2025:4918

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
C/10/695523 / KG ZA 25-190
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een afspraak over verhuizing in ouderschapsplan afgewezen

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres in conventie, een vordering ingediend tot nakoming van een afspraak in het ouderschapsplan die haar toestemming verleent om met de kinderen te verhuizen binnen Nederland. De man, gedaagde in conventie, heeft verweer gevoerd en stelt dat hij nooit onvoorwaardelijke toestemming heeft gegeven voor een verhuizing. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 28 maart 2025, waarbij beide partijen en de raad voor de kinderbescherming zijn gehoord. De vrouw heeft in het ouderschapsplan een bepaling opgenomen die haar toestemming verleent om te verhuizen, maar de man betwist de uitleg van deze bepaling. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de bepaling niet zo kan worden uitgelegd als de vrouw voorstelt. De rechter heeft vastgesteld dat de belangen van de minderjarigen voorop staan en dat de huidige situatie, waarin de kinderen dicht bij hun vader wonen, moet worden gehandhaafd. De vorderingen van de vrouw zijn afgewezen, en de man is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering in reconventie. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
zaaknummer / rolnummer: C/10/695523 / KG ZA 25-190
Vonnis in kort geding van 11 april 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaatsnaam 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.T.W. Laureau te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.A.E. van Poppel te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 maart 2025 met producties;
  • de conclusie van antwoord alsmede eis in reconventie met producties;
  • de berichten van 26 maart 2025 en 27 maart 2025 (tweemaal) met producties van de vrouw;
  • de pleitnotities van de vrouw.
1.2.
De zaak is behandeld op 28 maart 2025.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, als adviseur, vertegenwoordigd door [naam] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond, aan welke relatie inmiddels een einde is gekomen.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2018 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 te [geboorteplaats] .
2.3.
In november 2023 heeft de vrouw een relatie gekregen met haar huidige partner.
2.4.
Partijen hebben op 20 december 2023 overeenstemming bereikt over de afspraken omtrent de minderjarigen en die afspraken hebben zij opgenomen in een ouderschapsplan, inhoudende (voor zover van belang) het volgende:

Artikel 2 – Hoofdverblijfplaats / inschrijving / verhuizing / paspoort / vakantie buitenland
Hoof[d]verblijfplaats en inschrijving
2.1
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij moeder. De kinderen staan op het adres van de moeder ingeschreven.
Verhuizing
De ouders spreken af dat het de moeder is toegestaan om in Nederland te verhuizen met medeneming van de kinderen.
Paspoorten
[…]
Artikel 3 – Verzorging en opvoeding
[…]
Vakantieregeling en feestdagen
3.2
De ouders bespreken per vakantie / feestdag hoe de verdeling eruit zal zien. De ouders zullen zich daarin flexibel opstellen en rekening houden met elkaars belangen (werk, voetbal) en die van de kinderen.
Sinterklaas en de verjaardag van de kinderen zullen de ouders in beginsel in gezamenlijk overleg samen vieren.
[…]
Overige kwesties
3.8
Zaken die zich aandienen waarvan aangenomen mag worden dat deze van bijzondere aard zijn, dan wel een nieuwe periode in het leven van de kinderen inleiden, zullen steeds zo mogelijk tijdig vooraf onderwerp van overleg tussen de ouders vormen.
[…]”
(Onderstreping en vet in origineel)
2.5.
Bij email van 20 november 2023, 18.10 uur, heeft de vrouw een concept van het ouderschapsplan aan de man gezonden. In dat concept luidde onderdeel 2.2 van het ouderschapsplan als volgt:
“2.2 De ouders spreken af dat het de moeder is toegestaan om binnen Nederland te verhuizen met medeneming van de kinderen. Dit geldt ook voor een verhuizing van de moeder met de kinderen naar Curaçao. Door ondertekening van dit ouderschapsplan geeft de vader zijn onvoorwaardelijke toestemming voor een verhuizing binnen Nederland en naar Curaçao. In geval van een verhuizing naar Curaçao zullen partijen in onderling overleg afspraken maken over een voor die situatie passende zorgregeling.”
De man heeft hierop gereageerd met de opmerking “Cura[ç]ao wil ik uit dit document halen. Dat is voor mij erg belangrijk.”
2.6.
Partijen hebben gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] . De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] .
2.7.
In juni 2024 heeft de vrouw samen met haar nieuwe partner een huis gekocht in [plaatsnaam 3] , een dorp dat tegen [plaatsnaam 4] aan ligt.
2.8.
Begin augustus 2024 heeft de man aan de vrouw gevraagd: “Je gaat toch niet in [plaatsnaam 4] wonen he?”, waarop de vrouw heeft geantwoord: “Daar is nu nog geen sprake van! Voorlopig gaat het prima zo.”
2.9.
Half januari 2025 heeft de vrouw de man laten weten met ingang van schooljaar 2025/2026 te gaan verhuizen naar [plaatsnaam 3] .

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man veroordeelt tot nakoming van de afspraak opgenomen in het ouderschapsplan dat de vrouw mag verhuizen binnen Nederland;
II. de vrouw vervangende toestemming verleent om de minderjarigen in te schrijven op het adres van de vrouw te [plaatsnaam 3] ;
III. de vrouw vervangende toestemming verleent om de minderjarigen in te schrijven op de basisschool [naam school] te [plaatsnaam 3] .
Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat toegelicht dat het verzoek om uitvoerbaarheid op de minuut te bepalen voor niet-geschreven moet worden gehouden.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een schema voor de verdeling van feestdagen en vakanties vaststelt, gebaseerd op even en oneven jaren.
4.2.
De vrouw voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

Ontvankelijkheid

5.1.
Artikel 254 Rv bepaalt dat in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, de voorzieningenrechter bevoegd is deze te geven.
5.2.
Het spoedeisend belang van de vrouw is niet betwist en vloeit voort uit de aard van de gevraagde voorzieningen. De voorzieningenrechter zal overgaan tot de inhoudelijke beoordeling.
Uitgangspunten
5.3.
De beoordeling van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in een bodemgeschil (artikel 257 Rv).
5.4.
Bij kwesties waarbij minderjarigen zijn betrokken, vormen de belangen van het kind de eerste overweging (artikel 3 IVRK).
5.5.
Een ouderschapsplan is een overeenkomst tussen ouders. Een overeenkomst moet worden uitgelegd. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en op de zin die zij in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die verklaringen en de in die overeenkomst vervatte bedingen mochten toekennen. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht. Bij de redelijke uitleg van een overeenkomst over minderjarigen moeten de belangen van de kinderen ook worden betrokken. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 12 oktober 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX5572) oordeelde, kunnen ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg.
5.6.
Gezag omvat niet alleen het
rechtom een minderjarig kind op te voeden, maar ook de
plichtom dat te doen (artikel 1:247 lid 1 BW). Gezag, en de uitoefening daarvan, is niet (geheel) ter vrije bepaling van partijen. Zo kan een ouder niet zelf vrijwillig afstand doen van gezag. Ook is het niet mogelijk om een vorm van “uitgekleed gezag” in te stellen, waarbij een van de ouders in de praktijk eenhoofdig het gezag uitoefent en de ander op afstand staat.
5.7.
De voorzieningenrechter maakt in de beoordeling geen onderscheid tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , ook al was ten tijde van de mondelinge behandeling de vrouw eenhoofdig belast met het gezag over [minderjarige 2] . Partijen gedroegen zich al als hadden zij gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] en hebben ook afgesproken dat gezamenlijke gezag te regelen. Zij zouden het op de mondelinge behandeling ook daadwerkelijk hebben geregeld, ware het niet dat er technische problemen waren bij het invullen van het formulier dat de rechtspraak daarvoor op internet beschikbaar stelt. Ten slotte zijn de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] identiek, ook als het gezag over hen technisch anders is geregeld.
5.8.
Als het gaat om vervangende toestemming, dan neemt de rechter een zodanige beslissing die hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt (artikel 1:253a BW).
Uitleg van het ouderschapsplan
5.9.
De basis van de vorderingen van de vrouw is onderdeel 2.2 van het ouderschapsplan, waarin zij een onvoorwaardelijke en onherroepelijke toestemming leest om te verhuizen binnen Nederland. Daarvan vraagt zij nakoming. De man heeft gesteld dat hij nooit heeft bedoeld met de ondertekening van het plan toestemming te geven voor een verhuizing als deze.
5.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat onderdeel 2.2 van het ouderschapsplan niet zo kan worden uitgelegd als de vrouw graag wil.
5.10.1.
Ten eerste valt op, dat in de oorspronkelijke tekst (zie rechtsoverweging 2.5) heel expliciet is aangegeven wat het gevolg zou zijn van ondertekening van het ouderschapsplan voor de verhuistoestemming. Die zou, als die tekst wordt gevolgd,
onvoorwaardelijkzijn. De voorzieningenrechter vermoedt dat daarmee ook zal zijn bedoeld
onherroepelijk, wat weliswaar juridisch strikt genomen iets anders is, maar waar in het dagelijks taalgebruik een minder scherp onderscheid tussen wordt gemaakt. Die waarschuwing ontbreekt in de ondertekende versie. Dat kan niet worden verklaard door het feit dat Curaçao niet langer aan de orde was, omdat de oorspronkelijke waarschuwing óók Nederland bevatte. Het niet handhaven van deze tekst is een sterke aanwijzing dat niet langer een onvoorwaardelijke of onherroepelijke toestemming werd verleend en dat in elk geval de man die tekst ook zo mocht begrijpen.
5.10.2.
Ten tweede moet het ouderschapsplan in zijn temporele context worden bezien. Het is opgesteld in 2023. De kinderen waren toen ruim drie en ruim vijf jaar oud. Dat betekent dat het ouderschapsplan in elk geval ruim veertien jaar zou moeten meegaan. Het is onmogelijk om een redelijke inschatting te maken van alle relevante omstandigheden die zich in zo’n lange toekomstige periode zullen gaan voordoen. Dat betekent dat een onvoorwaardelijke of onherroepelijke toestemming ook daarom geen redelijke uitleg van het ouderschapsplan kan zijn.
5.10.3.
Ten derde zou een onvoorwaardelijke, onherroepelijke toestemming om te verhuizen binnen een zo groot gebied als Nederland, er feitelijk op neerkomen dat de man van een deel van zijn gezag afstand doet. Hij verliest, als de uitleg van de vrouw wordt gevolgd, de mogelijkheden en het recht om mee te beslissen over een van de ingrijpendste dingen in een leven, laat staan een kinderleven: een verhuizing. En ook nog eens een verhuizing naar mogelijk de andere kant van het land, zonder dat hij ook maar iets zou kunnen zeggen over de omstandigheden van die verhuizing of de omstandigheden waarin de kinderen terecht zouden komen. Dat schuurt nogal met de wettelijke regeling van het gezag en het is in elk geval niet in het belang van de minderjarigen. Ook daarom kan de uitleg van de vrouw van onderdeel 2.2 van het ouderschapsplan niet worden gezien als een redelijke uitleg van het ouderschapsplan.
5.10.4.
Ten vierde is het gedrag van de vrouw in relatie tot de voorgenomen verhuizing opvallend. Dit gedrag past niet bij iemand die overtuigd is van een onvoorwaardelijke verhuistoestemming. Bij die overtuiging past namelijk het in een zo vroeg mogelijk stadium – dus al bij het kijken naar een huis en in elk geval
uiterlijkbij de ondertekening van de koopovereenkomst – informeren van de ander. Dat heeft de vrouw niet gedaan, in tegendeel zelfs. Na het ondertekenen van de koopovereenkomst vangt de man kennelijk signalen op. Als hij daarop bij de vrouw informeert naar een verhuizing, wordt hij met een kluitje het riet in gestuurd. Het antwoord “Daar is nu nog geen sprake van!” verbloemt dat er een koopovereenkomst is, mede op naam van de vrouw, en dus de wens van de vrouw om daar te gaan wonen. Die wens is niet fout, maar het is onbegrijpelijk dat zij – tegen de achtergrond van haar stelling dat zij toch al de onvoorwaardelijke verhuistoestemming van de man had – daar niet open over is geweest. Tot die openheid had zij zich bovendien verplicht op basis van onderdeel 3.8 van het ouderschapsplan. Het wekt bij de voorzieningenrechter de indruk dat de vrouw helemaal niet zeker was van haar zaak, maar de man voor voldongen feiten wilde stellen en zo de verhuizing wilde veiligstellen. Ook dat is een reden waarom de door de vrouw voorgestane uitleg van onderdeel 2.2 van het ouderschapsplan niet kan worden gevolgd.
5.10.5.
Ten vijfde is niet gebleken van enige juridische bijstand aan de zijde van de man ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan. De voorzieningenrechter constateert in elk geval dat de correspondentie over het ouderschapsplan rechtstreeks tussen partijen is gevoerd. Zou de man juridische bijstand hebben gehad, dan had mogen worden verwacht dat deze hem op de vergaande consequenties van de tekst van onderdeel 2.2 van het ouderschapsplan zou hebben gewezen, maar niet aannemelijk is dat dat is gebeurd.
5.11.
Hoe moet onderdeel 2.2 dan wel worden uitgelegd? Dat is eigenlijk tamelijk eenvoudig: als een beginseltoestemming van de man. Een dergelijke toestemming is niet onvoorwaardelijk of onherroepelijk en er kan van worden teruggekomen als de omstandigheden dat rechtvaardigen. Als partijen er later een geschil over krijgen dat aan de rechter wordt voorgelegd, kan die beginseltoestemming weliswaar een zeer behoorlijk gewicht in de schaal leggen, maar zij hoeft niet doorslaggevend te zijn in het geheel van factoren dat de rechter moet wegen als hij over een verhuizing moet oordelen.
5.12.
In dit alles verschilt deze zaak dan ook van een ander kort geding, waarin werd geoordeeld dat een gemaakte afspraak moest worden nagekomen, ook al had de zich verzettende ouder spijt van die afspraak (ECLI:NL:RBROT:2024:4325). In die zaak was er geen beginseltoestemming voor
eenverhuizing op
eenmoment naar
eenplaats, maar was er tussen partijen onderhandeld over een concrete verplaatsing van de minderjarige van de ene ouder (de achterblijvende ouder die zich verzette) naar de andere ouder (de ontvangende ouder). Dit was naar aanleiding van voorvallen in de gezinssituatie van de achterblijvende ouder. Er was een concreet tijdspad afgesproken, er waren concrete afspraken gemaakt over het contact tussen de achterblijvende ouder en de minderjarige en concrete afspraken over bijkomende zaken als schoolinschrijving na de verplaatsing naar de ontvangende ouder.
5.13.
Onweersproken is dat de man het ouderschapsplan heeft ondertekend na aanvang van de nieuwe relatie van de vrouw. Echter, dat de man daarmee ook ondertekende in de wetenschap dat daar deze verhuizing uit zou kunnen voortkomen, is niet aannemelijk geworden. Om te beginnen was de nieuwe relatie pril en in het algemeen liggen in dat stadium verhuisplannen als deze niet voor de hand. Dat daarover is gesproken tussen partijen is redelijkerwijs uit te sluiten, want als er wel bij die gelegenheid over zou zijn gesproken is de vraag van de man in augustus 2024 niet te verklaren, noch het antwoord van de vrouw daarop (zie rechtsoverweging 2.8).
Belangenafweging voor de verhuizing
5.14.
Dit alles betekent dat er geen sprake is van een onherroepelijke en onvoorwaardelijke toestemming tot verhuizing. Daarmee komt de voorzieningenrechter toe aan het maken van een belangenafweging. In die belangenafweging zijn de belangen van de minderjarigen de eerste overweging.
5.14.1.
De belangen van de kinderen zijn duidelijk: zij hebben het meest belang bij het handhaven van de huidige situatie. In de huidige situatie is de afstand tussen de minderjarigen en de man veel geringer dan bij een verhuizing naar [plaatsnaam 3] , welke geringere afstand veel betere contactmogelijkheden biedt. En nee, kinderen van vijf en zeven zijn in het algemeen nog niet in staat een afstand van twaalf kilometer tussen de huidige twee woonadressen zelfstandig te overbruggen. Die onmogelijkheid is echter geen statisch gegeven: hoe ouder ze worden, hoe makkelijker dat wordt. Als nu wordt verhuisd, is die mogelijkheid verkeken.
5.14.2.
De belangen van de man lopen gelijk op met de belangen van de kinderen en behoeven nu geen aparte bespreking.
5.14.3.
De belangen van de vrouw zijn gelegen in haar wens met haar nieuwe partner verder te gaan in gezinsverband.
5.14.3.1. Dat is een zwaarwegend belang, maar dat hoeft in een bodemgeding al niet doorslaggevend te zijn, laat staan in een kort geding. Dat zij een kinderwens heeft met haar nieuwe partner is dat evenmin: de belangen van kinderen die er
al zijngaan voor op de belangen van kinderen die er
zouden kunnen komen. Anders dan de vrouw meent, is het niet onmogelijk om een gezin met haar nieuwe partner in haar huidige omgeving vorm te geven. Ja, daar zal die nieuwe partner dan voor moeten verhuizen en ja, dat is ingrijpend omdat hij met zijn (eigen) bedrijf op dit moment gebonden is aan de regio [plaatsnaam 4]. Maar ook daarvoor geldt: dat is geen statisch gegeven. Een bedrijf kan worden verplaatst, werk kan worden veranderd en het betreft geen werk dat naar zijn aard gebonden is aan de huidige woonplaats van de nieuwe partner. Het zijn moeilijke keuzes om te maken en in een ideale wereld zou er een oplossing zijn waarbij niemand iets moet inleveren, maar de wereld is niet ideaal en daar zullen de vrouw en haar nieuwe partner mee moeten leven. Zij begonnen hun relatie niet als onbeschreven bladen: de vrouw had al twee minderjarige kinderen en daar moeten niet alleen de man en de vrouw, maar ook de nieuwe partner van de vrouw rekening mee houden.
5.14.3.2. In het bijzonder zijn de belangen van de vrouw in dit kort geding gelegen in een snelle beslissing, omdat zij met ingang van het nieuwe schooljaar wil verhuizen. Dat belang is echter relatief: niet gesteld of gebleken is dat de verhuizing niet kan worden uitgesteld tot een later moment, bijvoorbeeld halverwege een schooljaar of, met de belangen van de minderjarigen voor ogen, een heel schooljaar later.
5.15.
Dit alles moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van deze procedure: dit is een kort geding, waarin het gaat om voorlopige beslissingen en ordemaatregelen. De voorzieningenrechter kan geen vervangende verhuistoestemming geven. Dat is als zodanig ook niet verzocht, al komen de vorderingen van de vrouw er materieel wel op neer. Vervangende verhuistoestemming is een zaak voor de bodemrechter, die zaken als deze in de regel meervoudig behandelt, en de voorzieningenrechter loopt daarop zelden vooruit. Zo ook niet in deze zaak; de belangen van de minderjarigen staan daaraan in de weg.
5.16.
Dit alles betekent dat de vorderingen van de vrouw worden afgewezen. Vordering I stuit af op de andere uitleg die moet worden gegeven aan de bepaling waarvan de vrouw nakoming vordert. De belangenafweging die vervolgens moet worden gemaakt valt in haar nadeel uit, zodat ook vorderingen II en III worden afgewezen.
5.17.
In zaken als deze is het gebruikelijk de proceskosten tussen partijen te compenseren. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding hiervan in deze zaak af te wijken.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De vordering van de man met betrekking tot de vakantie en feestdagenregeling is een vordering tot het vaststellen van een permanente regeling. Die vordering leent zich niet voor behandeling in kort geding. De man wordt niet-ontvankelijk verklaard.
6.2.
In zaken als deze is het gebruikelijk de proceskosten tussen partijen te compenseren. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding hiervan in deze zaak af te wijken.

7.Ten slotte

7.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken wat er allemaal
welgoed gaat tussen partijen. Het is duidelijk dat zij allebei proberen het beste ervan te maken en ook allebei de ander dingen gunnen. De voorzieningenrechter spreekt de hoop uit dat dit vonnis niet het begin is van een lange en intensieve strijd, die naar alle waarschijnlijkheid alleen maar verliezers zal opleveren, maar partijen aanzet tot hernieuwd overleg. Probeer creatief te denken, leef elk in elkaars gedachtewereld in, maar bovenal: zet
samende belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorop.

8.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
8.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie
8.2.
verklaart de man niet-ontvankelijk;
voorts in conventie en in reconventie
8.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025.