ECLI:NL:RBROT:2025:4807

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/10/667125 / FA RK 23-7485 en C/10/671742 / FA RK 24-165
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en echtscheiding met betrekking tot pensioenverevening

Op 1 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de echtscheiding van een echtpaar dat in Ecuador was getrouwd. De man, met zowel de Nederlandse als Ecuadoriaanse nationaliteit, en de vrouw, met de Ecuadoriaanse nationaliteit, hebben beiden verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond. Het verzoek tot echtscheiding is toegewezen, omdat het niet werd weersproken en op de wet gegrond was.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, waarbij de man verzocht om te verklaren dat pensioenverevening uitgesloten is. De vrouw voerde verweer en stelde dat de huwelijkse voorwaarden geen uitsluiting van pensioenverevening bevatten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijkse voorwaarden niet expliciet het recht op pensioenverevening bij scheiding uitsluiten. De rechtbank heeft daarbij de Haviltex-maatstaf toegepast, waarbij niet alleen de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden van belang zijn, maar ook de bedoeling van partijen. De rechtbank concludeert dat de huwelijkse voorwaarden niet uitsluiten dat de vrouw aanspraak kan maken op pensioenverevening.

De rechtbank heeft ook andere verzoeken van de vrouw afgewezen, waaronder een verzoek tot verrekening van belastingteruggaven en het verzoek om ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. De rechtbank heeft bepaald dat partijen moeten overgaan tot afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden en dat ieder van hen de eigen proceskosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en hoger beroep is mogelijk bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummers/ rekestnummers: C/10/667125 / FA RK 23-7485 (echtscheiding) en
C/10/671742 / FA RK 24-165 (huwelijkse voorwaarden)
Beschikking van 1 april 2025 over de echtscheiding
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend,
advocaat mr. M. Verschoor te Rozenburg,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. H. van der Heide-Boertien te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 13 oktober 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 9 januari 2024;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 27 februari 2024;
  • de berichten van de man van 17 oktober 2023 en 27 november 2023, met bijlage.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 16 januari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de advocaat van de man;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.3.
Na de mondelinge behandeling hebben partijen, zoals afgesproken, de rechtbank nog bericht. Beide berichten zijn ingekomen op 27 januari 2025.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd te Guayaquil, Ecuador, na het maken van Ecuadoriaanse huwelijkse voorwaarden.
2.2.
De vrouw heeft de Ecuadoriaanse nationaliteit. De man heeft zowel de Nederlandse als de Ecuadoriaanse nationaliteit.
3. De beoordeling
Scheiding
3.1.
Beide partijen verzoeken de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen allebei dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.1.1.
Omdat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
3.1.2.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
3.1.3.
Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
3.2.
Partijen hebben op 6 april 2010 huwelijkse voorwaarden opgesteld en zijn op [datum] getrouwd.
3.3.
De man verzoekt te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot afwikkeling van de tussen hen bestaande huwelijkse voorwaarden en te verklaren voor recht dat verevening van de pensioenrechten dient te worden uitgesloten.
3.4.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij verzoekt:
te verklaren voor recht dat de huwelijkse voorwaarden pensioenverevening niet uitsluiten en de vrouw om die reden aanspraak maakt op pensioenverevening;
te verklaren voor recht dat de vrouw aanspraak maakt op de door de man geïncasseerde bedragen teruggaven IB over de jaren 2017-2021, zijnde een bedrag van € 8.072,-;
.
te bepalen dat de man de vrouw dient te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijk- heid voor de hypotheek gevestigd op de echtelijke woning, die de man in eigendom toebehoort.
3.5.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe tot de vraag of zij bij huwelijkse voorwaarden het recht van de vrouw op verevening van het pensioen van de man hebben uitgesloten.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.6.
Gelet op het internationale karakter, zal de rechtbank eerst moeten beoordelen of zij voor dit geschil rechtsmacht heeft en wat het toepasselijk recht is.
3.6.1.
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5 lid 1 Verordening huwelijksvermogensstelsels).
3.6.2.
Op grond van artikel 10:51 lid 1 BW wordt de vraag of een echtgenoot bij echtscheiding recht heeft op een gedeelte van de door de andere echtgenoot opgebouwde pensioenrechten beheerst door het recht dan van toepassing is op het huwelijksvermogens-regime van de echtgenoten, behoudens artikel 1 lid 7 van de Wet verevening pensioen-rechten bij scheiding.
3.6.3.
Artikel 1 lid 7 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding bepaalt dat het vierde, vijfde en zesde lid gelden ongeacht het recht dat van toepassing is op het huwelijks-vermogensregime van de echtgenoten. Deze bepalingen geven een voorrangsregel voor pensioenrechten opgebouwd volgens een Nederlandse pensioenregeling.
3.6.4.
De vrouw heeft een afschrift overgelegd van een brief van 17 mei 2004 van de Stichting Shell Pensioenfonds, waaruit blijkt dat de man een pensioenregeling heeft bij dit fonds. Gesteld noch gebleken is dat daarnaast nog een andere pensioenregeling van partijen bestaat. De man heeft een Nederlandse pensioenregeling, zodat deze rechten, ongeacht het toepasselijke huwelijksvermogensregime, worden verevend volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
Beoordeling geschil
3.7.
In artikel 2 lid 1 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is bepaald dat in geval van scheiding en voor zover de ene echtgenoot na de huwelijkssluiting en voor de scheiding pensioenaanspraken heeft opgebouwd, de andere echtgenoot overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet recht heeft op pensioenverevening, tenzij de echtgenoten de toepasselijkheid van deze wet hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding.
3.7.1.
De rechtbank zal daarom moeten beoordelen of partijen bij huwelijkse voorwaarden het recht van de vrouw op pensioenverevening hebben uitgesloten.
3.7.2.
De huwelijkse voorwaarden luiden – voor zover van belang – als volgt:

UNO: Los intervinientes, acuerdan que el patrimonio adquirido por cada uno de ellos, sean muebles o inmuebles, o derechos, acciones o participaciones, seguirán perteneciendo a cada uno de ellos, por lo tanto ninguno de ellos tendrá derecho sobre los bienes del otro, ya que los bienes adquiridos antes del matrimonio no ingresarán a la Sociedad Conyugal, como tampoco sus frutos, ni los aumentos o mejoras que se realicen sobre éstos, como tampoco ingresarán los bienes que se adquieren mediante subrogación;
DOS) Los intervinientes declaran que una vez que contraigan matrimonio no se formará ninguna Sociedad de Bienes, por lo tanto los bienes muebles e inmuebles, derechos, acciones, participaciones, que se adquieren durante el matrimonio pertenecerá a cada cónyuge que lo hubiere adquirido, no otorgando ningun derecho al otro cónyuge, salvo que comparezcan los cónyuges;
TRES) Todos los frutos, intereses, réditos, pensiones, cánones, utilidad, lucro, etcétera, que produzcan los bienes muebles e inmuebles, derechos, acciones o participaciones; adquiridos antes o después del matrimonio permanecerán en el acervo individual de cada cónyuge;
CUATRO) Las donaciones y herencias que se otorguen a cada cónyuge, que compreandan bienes muebles e inmuebles, derechos, accione partici paciones deudas, etcétera, será parte del patrimonio individual de cada cónyuge; sin que el otro cónyuge adquiera sobre ellos ningun derecho y obligación;
CINCO) Los intereses, frutos, réditos, pensiones, cánones, utilidad, ganancia, lucro, etcétera, que produzcan los bienes que hubieren sido heredados o donados a cada uno de los cónyuges antes o durante el matrimonio formarán parte de su patrimonio individual. Esto no confieren ningún derecho u obligación al otro cónyuge;
SEIS) En general todos los bienes, derechos, obligaciones, acciones, participaciones, etcétera, adquiridos antes o durante el matrimonio, seguirán formando parte del patrimonio individual de cada cónyuge por lo tanto no genera Sociedad de Bienes;
(…)
TERCERA: MOTIVO.- La finalidad de la presente Escritura Pública de Capitulaciones Matrimoniales es no fusionar los PATRIMONIOS DE LOS INTERVINIENTES y una vez contraído el matrimonio no se forme la SOCIEDAD DE BIENES, y así cuando se produzca el divorcio no haya nada que liquidar entre ellos, salvo cuando hayan comparecido los cónyuges en la adquisición, siendo su identificación las respectivas escrituras debidamente registradas en el correspondiente Registro de la Propiedad.
(…)
3.7.3.
De man heeft een vertaling van de huwelijkse voorwaarden overgelegd, waarin de voornoemde citaten als volgt zijn vertaald:

ÉÉN) De partijen komen overeen dat het vermogen dat door ieder van hen verworven is, roerend of onroerend, of rechten, aandelen, of belangen aan ieder van hen afzonderlijk blijven toebehoren en dat dus geen van hen het recht heeft op goederen van de ander, omdat de vóór het huwelijk verworven goederen niet worden opgenomen in de huwelijksgemeenschap, net zomin als hun opbrengsten, noch vermeerderingen of verbeteringen die daarop van toepassing zijn. Ook goederen die worden verworven via subrogatie worden niet opgenomen.
TWEE) De partijen verklaren dat ze, eenmaal in het huwelijk zijn getreden, geen gemeenschap van goederen vormen en dat derhalve roerende en onroerende goederen, rechten, aandelen, belangen, verworven gedurende het huwelijk, blijven toebehoren aan de afzonderlijke partner die ze verworven heeft, waarbij geen enkel recht wordt toegekend aan de andere partner, behalve dat wat beide partners compareren.
DRIE) Alle opbrengsten, rentes, rendementen, uitkeringen, canons, dividend, winst, etcetera, die roerende en onroerende goederen, rechten, aandelen of belangen voortbrengen verworven voor of na het huwelijk blijven toebehoren aan de individuele boedel van iedere afzonderlijke partner.
VIER) Schenkingen en erfenissen die worden toegekend aan ieder van de partners afzonderlijk, die roerende en onroerende goederen, rechten, aandelen, belangen, schulden, et cetera omvatten, worden onderdeel van het individuele vermogen van iedere afzonderlijke partner; zonder dat de andere partner er enig recht of enige verplichting over krijgt.
VIJF) Rentes, opbrengsten, rendementen, uitkeringen, canons, dividend, baten, winst, etcetera voortkomend uit goederen die zijn geërfd of geschonken aan ieder van de partners afzonderlijk voor of tijdens het huwelijk zullen onderdeel vormen van hun individuele vermogen. Dit geeft geen enkel recht of geen enkele verplichting aan de andere partner.
ZES) In het algemeen blijven alle goederen, rechten, verplichtingen, aandelen, belangen,
etcetera, verworven voor of tijdens het huwelijk, onderdeel vormen van het individuele vermogen van ieder van de partners afzonderlijk en er wordt dan ook geen gemeenschap van goederen gevormd.
(…)
DERDE: MOTIEF: Het doel van deze openbare akte van huwelijkse voorwaarden is om
de vermogens van partijen niet samen te voegen en als het huwelijk eenmaal voltrokken is, wordt geen gemeenschap van goederen gevormd, dus wanneer er een echtscheiding wordt uitgesproken hoeft er niets te worden vereffend tussen beiden, behalve wanneer de partners de eigendomsverkrijging hebben gecompareerd, waarbij hun identificatie bestaat uit de betreffende aktes naar behoren geregistreerd in het corresponderende register van eigenaren.
(…)
3.7.4.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat huwelijkse voorwaarden moeten worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf, zie onder meer HR 13 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:417. Bij de toepassing van de Haviltex-maatstaf zijn niet alleen de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden van belang, maar komt het ook aan op de bedoeling die partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.7.5.
De rechtbank stelt op basis van de vertaling en het debat met partijen tijdens de mondelinge behandeling vast dat partijen niet expliciet in de huwelijkse voorwaarden het recht op pensioenverevening bij scheiding hebben uitgesloten. Uit de huwelijks voorwaarden en de bijbehorende vertaling blijkt dat partijen hebben uitgesloten dat een gemeenschap tussen hen ontstaat. In de oorspronkelijke tekst van de huwelijkse voorwaarden is het woord “pensiones” benoemd in de opsommingen wat uitgesloten wordt door partijen over en weer, bijvoorbeeld in artikel 3. Dit woord is in de door de man overgelegde vertaling vertaald met ‘uitkeringen’. Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat de rechtbank de vertaling uit het Juridisch Nederlands-Spaans woordenboek van het woord “pensiones” aan partijen zal voorhouden. In dit woordenboek is de vertaling van “pensión”, de enkelvoudsvorm, vermeld: “alimentatie, backservice, bedrijfspensioenfonds, beslag, bijstand(suitkering), bodempensioen, canon, eindloonsysteem, erfpachtscanon, inkoop, invaliditeitspensioen, kosthuis, levensonderhoud, lijfrenteverzekering, onderhoud (suitkering), ondernemingspensioenfonds, opbouwen, ouderdomspensioen, *pensioen(-), samenloop, staatspensioen, toelage, uitkering, waardevast, wachtgeld, wedde, weduwen- en wezenpensioen, weduwenpensioen, weduwenuitkering, wezenpensioen.” Het woord pensiones is een breed begrip Naar het oordeel van de rechtbank is niet evident dat partijen met de ruime omschrijving dat iedere vorm van bezit al dan niet voor of tijdens huwelijk verworven individueel vermogen is en blijft ook het recht op
pensioenverevening bij scheidinghebben uitgesloten. Dit staat immers niet expliciet benoemd in de huwelijkse voorwaarden. Dat betekent dat de rechtbank toekomt aan de vraag of het de bedoeling is geweest van partijen pensioenverevening uit te sluiten bij huwelijkse voorwaarden.
3.7.6.
Blijkens het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen motief, waarover tussen partijen geen discussie bestaat, is dat partijen geen samenvoeging van vermogen hebben willen laten ontstaan. Als het huwelijk voltrokken is, wordt er geen gemeenschap van goederen gevormd, dus bij echtscheiding hoeft er niets te worden vereffend tussen beiden, behalve wanneer de partners de eigendomsverkrijging hebben gecompareerd. Partijen hebben voor hun huwelijk langere tijd in Nederland samengewoond. Uit de door de vrouw overgelegde brief van 17 mei 2004 van de Stichting Shell Pensioenfonds gericht aan de man wordt de in Nederland gesloten notariële samenlevingsovereenkomst aan de man geretourneerd. In voornoemde brief wordt aan de man bevestigd dat de aanmelding voor de partnerpensioenregeling is ontvangen, dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding tussen de man en de vrouw en de vrouw daarom als partner in de partnerpensioenregeling is geregistreerd. Partijen hebben dus voor het huwelijk bewust stappen gezet om de vrouw in aanmerking te laten komen voor een partnerpensioenuitkering uit het fonds opgebouwd door de man. Het ligt voor de hand dat, indien partijen van deze beslissing wilden terugkomen en (ook) verevening van het pensioen wilden uitsluiten na scheiding, zij dit expliciet vermelden in hun huwelijkse voorwaarden. Zoals hiervoor overwogen, hebben partijen dit niet gedaan. Partijen hebben hun echtscheiding en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden geprobeerd onderling af te wikkelen met een conceptconvenant in 2022. Daarin is de uitsluiting van de Wet pensioenverevening bij scheiding opgenomen. De vrouw heeft verklaard dat zij daarom het concept niet heeft ondertekend, omdat deze uitsluiting niet tussen partijen was overeengekomen. De rechtbank ziet bevestiging in het niet expliciet benoemen voor het oordeel dat het de bedoeling van partijen is geweest de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding niet uit te sluiten.
Conclusie
3.8.
De rechtbank concludeert dat de huwelijkse voorwaarden niet uitsluiten dat op grond van de Wet verevening pensioen bij scheiding aanspraak gemaakt kan worden op verevening van de waarde van het pensioen wanneer dit opeisbaar is. In het voorgaande ligt besloten dat het verzoek van de vrouw te verklaren voor recht dat de huwelijkse voorwaarden pensioenverevening niet uitsluiten wordt toegewezen, onder afwijzing van het verzoek van de man.
Overige verzoeken
3.9.
Voor wat betreft het verzoek van de vrouw tot verrekening van € 8.072,- in verband met door de man geïncasseerde belastingteruggaven van de vrouw over de jaren 2017-2021 concludeert de rechtbank tot afwijzing. Gelet op de betwisting door de man dat deze bedragen zijn geconsumeerd aan de kosten van de huishouding, ook ten behoeve van de vrouw, heeft de vrouw haar stelling onvoldoende gemotiveerd onderbouwd.
3.10.
De vrouw handhaaft haar verzoek dat de man haar moet ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek gevestigd op de echtelijke woning die de man in eigendom toebehoort. De man zelf kan de vrouw niet uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die lening ontslaan. Dat kan alleen de schuldeiser doen, dus in dit geval de hypotheekverstrekker. De man heeft verklaard hieraan zijn medewerking te verlenen en dit na de echtscheiding in gang te zetten. Het verzoek van de vrouw wordt daarom afgewezen.
3.11.
De rechtbank zal ten slotte bepalen dat partijen moeten overgaan tot afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden en het meer of anders verzochte afwijzen.
Proceskosten
3.12.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/667125 / FA RK 23-7485:
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] te Guayaquil, Ecuador;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/671742 / FA RK 24-165:
4.3.
bepaalt dat partijen overgaan tot afwikkeling van de tussen partijen bestaande huwelijkse voorwaarden;
4.4.
verklaart voor recht dat partijen bij huwelijkse voorwaarden niet toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Wierink, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van M.H. van Leeuwen, griffier, op 1 april 2025.
Tegen de eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
- de verschenen partij(en), binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- de niet verschenen partij(en), binnen drie maanden na de betekening van de beschikking aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat deze op een andere manier is betekend en openbaar is gemaakt door het plaatsen van een uittreksel van de beschikking in de Staatscourant.