ECLI:NL:RBROT:2025:4689

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
ROT 25/2407 & ROT 25/2053
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en verzoek om voorlopige voorziening tegen verlening omgevingsvergunning voor gemeentelijk monument

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2025 uitspraak gedaan op het beroep en verzoek om voorlopige voorziening van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders. Eiser is het niet eens met de omgevingsvergunning die is verleend voor het intern verbouwen en uitbreiden van een gemeentelijk monument. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft in haar beoordeling gekeken naar de wettelijke regels en beleidsregels die van toepassing zijn, waaronder de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving. Eiser voerde aan dat het bouwplan niet voldoet aan de eisen van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, maar de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het college de belangen van eiser voldoende heeft meegewogen. De uitspraak benadrukt het belang van de afweging van belangen bij de verlening van omgevingsvergunningen en de rol van de bestuursrechter in deze afweging.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 25/2407 en 25/2053
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 april 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: J. van den Berg),
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats]

(gemachtigde: ing. J.G. van Setten).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2]uit [plaats] (vergunninghouders)
(gemachtigde: mr. J.R. van Manen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de verlening van een omgevingsvergunning door het college aan vergunninghouders voor het intern verbouwen en uitbreiden van een gemeentelijk monument. Eiser is het niet eens met de omgevingsvergunning. Hij heeft daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Hij voert een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter het in stand laten van de omgevingsvergunning door het college.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 wordt eerst ingegaan op de vraag of er sprake is van spoedeisend belang. Onder 4 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de voorzieningenrechter volgt vanaf 5. Aan het eind staat de beslissing van de voorzieningenrechter en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Het college heeft met het primaire besluit van 17 april 2024 aan vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor het intern verbouwen en uitbreiden van een gemeentelijk monument aan [adres] in [plaats] (het perceel). Met het bestreden besluit van 21 januari 2025 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
2.1.
Het college heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouders hebben ook schriftelijk gereageerd.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, vergunninghouders en de gemachtigde van vergunninghouders.
2.3.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Ter plaatse van het perceel geldt het Omgevingsplan [gemeente] (omgevingsplan). Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. [2] Op het perceel was voor zover relevant vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan “Binnenstad e.o.” (bestemmingsplan) en het bestemmingsplan “Binnenstad e.o., herziening erfgoed” (herziening) van kracht. Dit bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan van de [gemeente] . Het perceel heeft de enkelbestemming “Gemengd – 1” (artikel 9 van de planregels van het bestemmingsplan) en voor zover relevant de dubbelbestemming “Waarde – Beschermd stadsgezicht” (artikel 33 van de planregels van het bestemmingsplan). [3] Verder kent het perceel een bouwvlak en geldt er een maximum bouwhoogte van 4 meter.
3.1.
Het college heeft voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend voor een binnenplanse en een buitenplanse omgevingsplanactiviteit en een (technische) bouwactiviteit. [4] Het beroep richt zich niet op de (technische) bouwactiviteit, zodat deze buiten de omvang van het geding valt.
3.2.
Het bouwplan is in strijd met artikel 9.2.1 van de planregels van het bestemmingsplan, omdat het bouwwerk inclusief hekwerk 5 meter is. Dit overschrijdt de maximum bouwhoogte van 4 meter. Het college heeft voor de afwijking van de hoogte gebruik gemaakt van de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid en toepassing gegeven aan artikel 8.0a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
3.3.
Het bouwplan is ook in strijd met artikel 33.2.2 van de planregels van het bestemmingsplan, omdat het dak van de aanbouw niet is voorzien van een dakhelling, maar bestaat uit een plat dak. Het college heeft bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor dit onderdeel gebruik gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid en toepassing gegeven aan artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl, in samenhang met artikel 33.4 van de planregels van de herziening. De Adviescommissie Omgevingskwaliteit heeft positief geadviseerd over het bouwplan.
3.4.
Eiser woont naast vergunninghouders en is het niet eens met de omgevingsvergunning.
Heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties?
4. Eiser betoogt dat het bouwplan niet voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Met het bouwplan wordt een dakterras gerealiseerd dat een negatieve invloed heeft op de privacy van eiser, omdat vanaf het dakterras in de woning en de tuin van eiser kan worden gekeken. Ook vreest eiser voor geluidsoverlast vanwege het dakterras. Eiser wijst er in dit kader op dat het dakterras intensief zal worden gebruikt, omdat het dakterras de opgang wordt naar de woning van het gezin van vergunninghouders. Met de op de tekening aangegeven beplanting is niet gegarandeerd dat het zicht op het perceel van eiser vanaf het dakterras is weggenomen. Bovendien zijn de effecten van deze beplanting niet meegenomen in de uitgevoerde bezonningsstudie. Voorts is onvoldoende meegewogen dat eiser op een blinde muur van 5 meter uitkijkt. Dit heeft in verhouding tot de kleine tuin van eiser een enorme impact voor eiser. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van vergunninghouders zwaarder weegt dan van eiser. Tot slot heeft het college niet gemotiveerd waarom wordt afgeweken van de in de planregels opgenomen bouwregels ten aanzien van de dakhelling.
4.1.
Voor zowel de binnenplanse als de buitenplanse omgevingsplanactiviteit geldt dat sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit volgt dat uit artikel 8.0a, tweede lid van het Bkl en voor de binnenplanse omgevingsplanactiviteit volgt dit uit artikel 22.281 van het omgevingsplan. Dat betekent dat het college ook bij toepassing van de in artikel 33.4 van de planregels van de herziening opgenomen afwijkingsbevoegdheid nog moet beoordelen of met de verlening van de vergunning in zoverre sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. [5] Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het omgevingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt daarom niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan, voor zover van het omgevingsplan wordt afgeweken van de bouwhoogte en de dakhelling, voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De Afdeling heeft eerder geoordeeld dat het college bij de afweging van de bij de besluitvorming betrokken belangen mee mag wegen dat de negatieve gevolgen van een bouwplan ook kunnen worden veroorzaakt door de fictieve realisering van een bouwplan dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5243). De voorzieningenrechter ziet geen reden waarom dat niet ook zou gelden voor het omgevingsplan. Het college heeft bij de besluitvorming mogen betrekken dat binnen het omgevingsplan al een bouwwerk met een hoogte van 4 meter is toegelaten, zodat eiser dan ook al op een muur met die hoogte zou kunnen uitkijken. Het college heeft verder belang mogen hechten aan de omstandigheid dat met het gewijzigde bouwplan het hekwerk 2 meter vanaf de zijdelingse perceelgrens is komen te liggen, waarmee het zicht op eisers woning en tuin is beperkt. Op zitting hebben vergunninghouders voorts toegezegd dat zij beplanting willen aanbrengen waarmee het zicht op het naburig perceel en andersom nog verder wordt beperkt. Het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegen bezonningsonderzoek vormt evenmin aanleiding voor het oordeel dat het woon- en leefklimaat van eiser onevenredig wordt aangetast. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat dit onderzoek niet representatief is voor de situatie ter plaatse. Ten aanzien van de dakhelling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat is voldaan aan de in artikel 33.4 van de planregels van de herziening opgenomen criteria, die zien op het cultuurhistorisch karakter van de locatie. Daarnaast heeft het college ten aanzien van de afwijking van de dakhelling van betekenis mogen achten dat de bouwregels van het bestemmingsplan van de ter plaatse geldende bestemming Gemengd -1 er niet aan in de weg staan dat aan de achterzijde van het pand een plat dak, en daarmee een dakterras, wordt gerealiseerd. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de intensiteit van het gebruik van het dakterras niet is meegewogen, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat niet te verwachten is dat het woon- en leefklimaat van eiser onevenredig wordt aangetast door de opgang tot de woning op het dakterras. De woning heeft een voordeur en de opgang tot de woning op het dakterras zal fungeren als achterdeur voor de bewoners van de woning, maar de medewerkers van het bedrijf op de begane grond maken gebruik van de achterdeur op de begane grond. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om dat standpunt niet te volgen. Het college heeft gelet op voorgaande de gevolgen die te verwachten zijn voor het woon- en leefklimaat van eiser voor wat betreft de inbreuk op zijn privacy en de gevreesde geluidsoverlast dan ook voldoende meegewogen.
4.3.
Deze grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt dus geen gelijk. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Omgevingswet

Artikel 5.1. (omgevingsvergunningplichtige activiteiten wet)

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een omgevingsplanactiviteit,
[…],
tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een bouwactiviteit,
[…],
voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.

Artikel 22.1. (tijdelijk deel omgevingsplan)

In deze afdeling wordt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit:
a. de besluiten, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet,
[…].
Invoeringswet Omgevingswet

Artikel 4.6. (deel omgevingsplan)

1. Als deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, gelden:
[…],
een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening,
[…].
Besluit bouwwerken leefomgeving
Artikel 2.29. (vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken)
Onverminderd regels in het omgevingsplan over het in stand houden van een bouwwerk die betrekking hebben op de ernstige ontsiering van het uiterlijk van dat bouwwerk, geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten, niet voor een omgevingsplanactiviteit voor zover de activiteit betrekking heeft op een van de volgende bouwwerken:
[…].
Besluit kwaliteit leefomgeving

Artikel 8.0a. (beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit algemeen)

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, wordt, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning.
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Omgevingsplan [gemeente]

Artikel 22.26 Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
Artikel 22.27 Uitzonderingen op vergunningplicht artikel 22.26 – omgevingsplan onverminderd van toepassing
Het verbod, bedoeld in artikel 22.26, geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een van de volgende bouwwerken:
[…].
Artikel 22.28 Inperkingen artikel 22.27 vanwege cultureel erfgoed
1. Op een activiteit die wordt verricht in, aan of op een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is artikel 22.27 niet van toepassing.
Artikel 22.29 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen
1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:
a. de activiteit niet in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, met uitzondering van paragraaf 22.2.4;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet; en
[…].
2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing als:
het gaat om een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, aangewezen gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn; of
het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, toch moet worden verleend.
Artikel 22.280 Omgevingsplanactiviteit: omgevingsvergunning afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet
Voor zover voor een activiteit in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van daarbij aangegeven regels, geldt deze bepaling als verbod om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.
Artikel 22.281 Omgevingsplanactiviteit: nadere invulling beoordelingsregels omgevingsvergunning afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet algemeen
Voor zover de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet gestelde regels over het voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.280 bij omgevingsvergunning afwijken van regels in dat tijdelijke deel de verplichting bevatten om als de activiteit niet in strijd is met die regels de omgevingsvergunning te verlenen, wordt deze verplichting gelezen als een bevoegdheid.
Binnenstad e.o.
9.2
bouwregels
9.2.1
Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
gebouwd binnen het bouwvlak;
goot- en bouwhoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte;
bouwhoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
bebouwingspercentage bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven percentage, met dien verstande dat indien geen percentage is aangegeven het bebouwingspercentage maximaal 100 bedraagt.
33.2
bouwregels
33.2.2
Voor het bouwen van gebouwen als bedoeld in artikel 6 ('Centrum - 1'), artikel 7 ('Centrum - 2'), artikel 8 ('Gemengd - 1'), artikel 9 ('Gemengd - 2'), artikel 12 ('Horeca'), artikel 13 ('Kantoor'), artikel 14 ('Maatschappelijk'), en artikel 22 ('Wonen') gelden de volgende bepalingen:
de dakhelling mag niet minder dan 30 en niet meer dan 60 graden bedragen;
de dakbedekking van de gebouwen mag uitsluitend bestaan uit gebakken pannen of gehakte leisteen;
de gevels van de gebouwen mogen zowel baksteen als in pleisterwerk worden uitgevoerd.
Binnenstad e.o., herziening erfgoed
3.3.2
Afwijken van de bouwregels
Artikel 33.4 wordt vervangen door:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 33.2 mits:
door deze afwijking geen sprake is van het in onevenredige mate aantasten van de cultuurhistorische waarden van deze gronden, dan wel het niet verkleinen van de mogelijkheden voor het behoud, versterken en/of herstel van die waarden, overeenkomstig het geldende beleid zoals dat is opgenomen in bijlage 1 van de 'Erfgoedverordening [gemeente] 2018' en haar rechtsopvolgers;
schriftelijk advies is gevraagd aan de erfgoedcommissie.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Zie artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Zie artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet.
4.Artikel 5.1, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a, van de Omgevingswet.
5.Zie hiervoor ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4624.