ECLI:NL:RBROT:2025:4667

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
11481511 VZ VERZ 25-121
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van een deelgeschil inzake aansprakelijkheid na aanrijding met letselschade

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een deelgeschilprocedure tussen verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], en verweerster, Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. De zaak betreft een aanrijding die plaatsvond op 12 maart 2019 op het kruispunt van de Tjalklaan en Franselaan te Rotterdam. Verzoekers stellen dat zij schade hebben geleden door letsel als gevolg van deze aanrijding en verzoeken de rechter te verklaren dat NN aansprakelijk is voor deze schade. NN betwist echter de aansprakelijkheid en stelt dat er geen schade door letsel is geleden. De kantonrechter oordeelt dat de zaak zich niet leent voor behandeling in deelgeschil, omdat niet is komen vast te staan dat er (nog) schade is door letsel en omdat nadere bewijslevering nodig is naar de toedracht van de aanrijding. De inhoudelijke beoordeling van de aansprakelijkheidsvraag wordt derhalve niet behandeld. Ook de voorwaardelijke zelfstandige tegenverzoeken van NN worden niet beoordeeld. De kantonrechter wijst de verzoeken van verzoekers af en stelt dat de kosten van de procedure niet in redelijkheid zijn gemaakt, waardoor er geen aanleiding is om deze kosten te begroten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11481511 VZ VERZ 25-121
datum uitspraak: 16 april 2025 (bij vervroeging)
Beschikking ex artikel 1019w Rv van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker 1],
[verzoeker 2],
beiden wonende te Rotterdam,
verzoekers,
gemachtigde: mr. A.F.M. den Hollander, advocaat te Rotterdam,
tegen
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
verweerster,
gemachtigde: mr. J.A.A. van Beek, advocaat te ’s-Gravenhage.
Partijen worden hierna afzonderlijk ‘[verzoeker 1]’, ‘[verzoeker 2]’ en ‘NN’ genoemd. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] worden tezamen aangeduid als ‘[verzoekers]’.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoekers] (ontvangen op 4 februari 2025), met bijlagen;
  • het verweerschrift van NN, met bijlagen;
  • de door [verzoekers] overgelegde aanvullende bijlage;
  • de akte vermeerdering van grondslag en verandering verzoek van [verzoekers];
  • de spreekaantekeningen van [verzoekers]
1.2.
Op 27 maart 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [verzoeker 1] en [verzoeker 2] met hun gemachtigde en namens NN [naam 1] (schadebehandelaar), bijgestaan door de gemachtigde.

2.De feiten

2.1.
Op 12 maart 2019 vond een aanrijding plaats op het kruispunt van de wegen Tjalklaan en Franselaan te Rotterdam, waarbij het voertuig van de verzekerde van NN, een Golf met kenteken [kenteken 1], tegen de achterkant van de auto van [verzoekers], een BMW met het kenteken [kenteken 2], is gebotst.
2.2.
Ten tijde van de aanrijding was [verzoeker 1] de bestuurder van de BMW en zat [verzoeker 2] op de bijrijdersstoel. De Golf werd op dat moment bestuurd door [naam 2] (hierna: [naam 2]). [naam 3] (hierna: [naam 3]) was de eigenaar van dat voertuig en tevens de bijrijder.
2.3.
Nadat de voormalig belangenbehartiger van [verzoekers] (Columbus Letselschade) NN aansprakelijk had gesteld voor de schade die [verzoekers] stellen te hebben geleden, heeft NN de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.4.
[verzoekers] hebben vervolgens een ongevallenanalyse laten uitvoeren door Baan Hofman Ongevallenanalyse (hierna: Baan Hofman) om de schuldvraag te beantwoorden.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekers] hebben, na wijziging van hun verzoek, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, verzocht:
  • te verklaren voor recht dat NN aansprakelijk is voor de schade van [verzoekers] voortvloeiende uit het ongeval van 12 maart 2019 en gehouden is deze schade te vergoeden;
  • NN te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan dit verzoek hebben [verzoekers] – kort samengevat – het volgende ten grondslag gelegd.
3.3.
Voor wat betreft de toedracht van het ongeval stellen [verzoekers] zich op het standpunt gesteld dat zij op 12 maart 2019 met hun BMW van de rijksweg A20 zijn afgekomen en op de Tjalklaan reden. Daarbij reden zij ter hoogte van de kruising met de Franselaan aanvankelijk op de uiterst rechter rijstrook om rechtsaf te slaan naar de Franselaan. Omdat zij rechtdoor moesten is [verzoeker 1] voor de kruising een rijstrook naar links opgeschoven waardoor zij voor het stoplicht op de rechter rijstrook voor rechtdoor kwamen te staan. Vervolgens zijn zij, terwijl zij voor het stoplicht stilstonden, van achter aangereden door de Golf. Gebleken is dat de Golf 60 km/u reed op een weg waar 50 km/u was toegestaan.
3.4.
Door de BMW van [verzoekers] van achter aan te rijden terwijl zij stilstonden voor een rood verkeerslicht, heeft de verzekerde van NN gehandeld in strijd met artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. Dit artikel verlangt dat een bestuurder in staat moet zijn het door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. Ook is dit handelen in strijd met artikel 5 Wegenverkeerswet. NN is volgens [verzoekers] aansprakelijk voor de als gevolg van de aanrijding geleden en nog te lijden schade.
3.5.
De geschatte schade van [verzoeker 1] c.s bedraagt € 15.872,25 en bestaat uit gemaakte medische kosten, materiële schade aan de BMW, verlies aan inkomsten, de kosten van de ongevallenanalyse van Baan Hofman, smartengeld en buitengerechtelijke kosten.
3.6.
NN verzoekt om [verzoekers] in hun verzoeken niet ontvankelijk te verklaren, dan wel deze verzoeken af te wijzen.
3.7.
Daartoe stelt NN zich allereerst op het standpunt dat de zaak zich niet leent voor behandeling in deelgeschil. Niet gebleken is namelijk dat [verzoeker 1] en/of [verzoeker 2] schade door letsel hebben geleden en daarnaast is ook de toedracht van het ongeval onduidelijk. [verzoeker 2] heeft bovendien geen belang bij haar verzoek omdat haar schade reeds is afgewikkeld door Achmea.
3.8.
NN betwisten daarnaast aansprakelijk te zijn voor de door [verzoekers] gestelde schade. Volgens NN is [verzoeker 1] aansprakelijk voor het ontstaan van het ongeval doordat hij plotseling van de rijstrook voor linksaf is gewisseld naar de linker rijstrook voor rechtdoor en hij op deze rijstrook hard remde bij een groen stoplicht. Daarbij heeft [verzoeker 1] geen richting aangegeven en heeft hij een doorgetrokken streep genegeerd. NN betwist ook de onrechtmatigheid, de schade, de relativiteit en het causaal verband.
3.9.
Voor het geval dat wordt geoordeeld dat NN wel aansprakelijk is, verzoekt zij bij wijze van voorwaardelijke zelfstandige tegenverzoeken om voor recht te verklaren dat de vergoedingsplicht van NN wegens eigen schuld van [verzoeker 1] wordt vastgesteld op 15% en dat [verzoeker 1] in de interne verhouding als hoofdschuldenaar jegens NN gehouden is 85% van de schade te dragen.

4.De beoordeling

Kernvragen en uitkomst
4.1.
De kernvragen die partijen in deze zaak verdeeld houden zijn - kort samengevat - of de zaak zich leent voor behandeling in deelgeschil en of NN aansprakelijk is voor de schade die [verzoekers] als gevolg van de aanrijding van 12 maart 2019 stellen te hebben geleden.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de zaak zich niet leent voor behandeling in deelgeschil omdat niet is komen vast te staan dat er (nog) schade is door letsel en omdat nadere bewijslevering nodig is naar de toedracht van de aanrijding. Aan de inhoudelijke beoordeling van de aansprakelijkheidsvraag wordt dan ook niet toegekomen, hetgeen eveneens geldt voor de voorwaardelijke zelfstandige tegenverzoeken van NN. Omdat de kosten van de procedure niet in redelijkheid zijn gemaakt, ziet de kantonrechter voorts geen aanleiding om deze kosten te begroten. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot deze beslissing gekomen is.
Het toetsingskader van de deelgeschilprocedure
4.3.
[verzoekers] hebben hun verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w-1019cc Rv). Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter bieden voor de oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen.
4.4.
Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Deelgeschillen waarvan derhalve te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zullen nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zijn, zullen zich minder snel lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
Niet vaststaat dat er (nog) schade is door letsel
4.5.
De deelgeschilprocedure leent zich slechts voor schade door dood of letsel. Door NN is betwist dat bij [verzoeker 1] en [verzoeker 2] sprake is van schade als gevolg van opgelopen letsel bij de aanrijding. Dat dit anders is, is naar het oordeel van de kantonrechter door [verzoekers] ook niet, althans onvoldoende, aangetoond.
4.6.
In dit kader wordt er in de eerste plaats op gewezen dat hoewel [verzoeker 1] in deze procedure heeft gesteld dat hij als gevolg van de aanrijding letsel aan zijn gezicht heeft opgelopen en dat hij daarnaast door pijn aan zijn nek enige tijd niet heeft kunnen werken. Die stelling is door [verzoeker 1] echter op geen enkele wijze onderbouwd met stukken, hoewel dat wel op zijn weg had gelegen, Zo zijn door [verzoeker 1] bijvoorbeeld geen foto’s of medische stukken overgelegd. Ook volgt nergens uit dat hij medische of fysiotherapeutische behandelingen heeft ondergaan en dat hij zich op zijn werk ziek heeft moeten melden. Daarbij komt dat [verzoeker 1] tijdens het interviewgesprek met Baan Hofman op de vraag ‘
Wat was jullie letsel?’ ten aanzien van zichzelf heeft geantwoord ‘
Ik ben gewoon eerlijk en ik heb niet echt letsel’.
4.7.
Hoewel naar het oordeel van de kantonrechter wel is komen vast te staan dat [verzoeker 2] als gevolg van de aanrijding schade door letsel heeft geleden, wordt er vanuit gegaan dat deze schade door Achmea inmiddels al volledig is vergoed. In dit kader is van belang dat NN heeft gesteld en onderbouwd (bijlage 13 bij verweerschrift) dat Achmea op basis van de Bedrijfsregeling ‘regelend verzekeraar’ de letselclaim van [verzoeker 2] in behandeling heeft genomen en dat naar aanleiding van een met [verzoeker 2] gesloten vaststellingsovereenkomst een bedrag van € 12.000,- (exclusief BGK van € 3.5000,-) aan haar is uitgekeerd. Ter zitting is door [verzoeker 2] ook erkend dat zij een bedrag van € 12.000,- heeft ontvangen. Volgens [verzoeker 2] was dit een vergoeding voor de door haar ondergane fysiotherapeutische behandelingen en immateriële schade. Door de gemachtigde van [verzoekers] is daarnaast ter zitting bevestigd dat de medische kosten die in deze procedure als schade zijn opgegeven door Achmea zijn betaald. Dat [verzoeker 2] daarnaast nog meer schade door letsel heeft geleden, is gesteld noch gebleken.
4.8.
Omdat er geen sprake (meer) is van schade door letsel, leent de zaak zich niet voor behandeling in deelgeschil.
De toedracht van het ongeval is onduidelijk zodat bewijslevering nodig is
4.9.
Om de aansprakelijkheidsvraag te kunnen beantwoorden is daarnaast de feitelijke situatie en de exacte toedracht van de aanrijding van belang. Deze toedracht staat naar het oordeel van de kantonrechter in het onderhavige geval (nog) niet vast.
4.9.1.
In dit verband wordt er in de eerste plaats op gewezen dat partijen het er al niet over eens zijn op welke rijstrook [verzoekers] aanvankelijk reden en naar welke rijstrook zij kort voor de kruising zijn gewisseld. [verzoekers]. stellen zich namelijk op het standpunt dat zij aanvankelijk op de rijstrook voor rechtsaf reden en voor de kruising naar de rechterrijstrook voor rechtdoor zijn gewisseld, hetgeen steun vindt in de door hen op 3 april 2019 afgelegde verklaringen en de verklaring van getuige [getuige 1] afgelegd bij de politie. NN stelt daarentegen dat [verzoekers] aanvankelijk op de rijstrook voor linksaf reden en dat zij kort voor de kruising zijn gewisseld naar de linkerrijstrook voor rechtdoor. Deze stelling wordt ondersteund door de bij de politie afgelegde verklaring van [naam 2] en de getuigenverklaringen van [getuige 2] (hierna: [getuige 2]), [getuige 3] (hierna: [getuige 3]) en [naam 3]. Ook vindt de stelling van NN ten dele steun in de getuigenverklaring van [getuige 4] (hierna: [getuige 4]).
4.9.2.
Partijen zijn het er in de tweede plaats ook niet over eens of het verkeerslicht op rood dan wel op groen stond toen [verzoekers] het kruispunt naderden. Volgens [verzoekers] stond het verkeerslicht nog net op oranje en ging het daarna op rood en volgens NN stond het verkeerslicht op groen. De stelling van [verzoekers] vindt weliswaar steun in de door hen afgelegde verklaringen, maar hier staat weer tegenover dat de stelling van NN wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [naam 2], [naam 3], [getuige 4], [getuige 2] en [getuige 3].
4.9.3.
Tot slot is tussen partijen ook nog in geschil of [verzoekers] ten tijde van de rijbaanwisseling al dan niet zijn richtingaanwijzer heeft gebruikt en of hij al dan niet over een doorgetrokken streep is gereden.
4.10.
Bij deze stand van zaken en gegeven deze uiteenlopende standpunten van partijen kan, zonder nadere bewijslevering, de exacte feitelijke toedracht van het ongeval en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden niet worden vastgesteld, hetgeen nodig is ter beantwoording van de vraag of NN aansprakelijk is. Er is dan ook nadere bewijslevering geïndiceerd. Gegeven de aard van de deelgeschilprocedure die zich tegen (uitvoerige) bewijsvoering verzet, ziet de kantonrechter bij de hiervoor omschreven stand van zaken geen aanleiding om af te wijken van voormeld uitgangspunt. Nu de toedracht als zodanig nog niet vaststaat, kan de aansprakelijkheid van NN ten aanzien daarvan eveneens niet worden vastgesteld. Dit, nog daargelaten dat NN de stellingen van [verzoekers] omtrent die aansprakelijkheid ook uitgebreid en gemotiveerd heeft betwist. Voor de beantwoording van de door [verzoekers] voorgelegde vraag acht de kantonrechter het voeren van een bodemprocedure (veel meer) aangewezen.
4.11.
Omdat de gestelde aansprakelijkheid van NN in de onderhavige procedure niet is komen vast te staan, zal de door [verzoekers] gevorderde verklaring voor recht, inhoudende tot het vaststellen van die aansprakelijkheid, worden afgewezen.
De voorwaardelijke zelfstandige tegenverzoeken
4.12.
Omdat de aansprakelijkheidsvraag inhoudelijk niet beantwoord kan worden, komt de kantonrechter ook niet toe aan beoordeling van de voorwaardelijke zelfstandige tegenverzoeken van NN, nog daargelaten de vraag of in een deelgeschilprocedure zelfstandige tegenverzoeken kunnen worden ingediend.
Proceskosten
4.13.
Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek wordt afgewezen, de kosten van de procedure dienen te worden begroot ténzij deze volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Die laatste situatie doet zich hier naar het oordeel van de kantonrechter voor. Daartoe overweegt de kantonrechter dat is gebleken dat NN voorafgaand aan de procedure de gemachtigde van [verzoekers] kenbaar heeft gemaakt op (meerdere) inhoudelijke gronden te menen niet aansprakelijk te zijn voor de gestelde schade, zodat [verzoekers] in redelijkheid hadden kunnen verwachten dat het zou aankomen op (uitvoerige) bewijslevering, waarvoor deze procedure zich naar haar aard nu eenmaal niet leent. Dat brengt ook met zich dat er geen aanleiding bestaat de kosten van het verzoek op de voet van artikel 1019aa Rv te begroten, nu onder deze omstandigheden niet gesproken kan worden van in redelijkheid gemaakte kosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoekers] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
495