ECLI:NL:RBROT:2025:454

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
C/10/685636 / HA ZA 24-776
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en incidentele vordering ex artikel 843a Rv in geschil tussen MKA-chirurgen Noordrand en Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep

Op 8 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident en een incidentele vordering ex artikel 843a Rv. In deze zaak vorderden de eisers, MKA-chirurgen Noordrand, dat de rechtbank zich bevoegd verklaarde om te oordelen over hun vorderingen tegen Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep (SFVG). De eisers stelden dat de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst door SFVG onterecht was en dat zij schadevergoeding vorderden voor de gevolgen van deze opzegging. SFVG voerde aan dat de rechtbank onbevoegd was, omdat er een arbitragebeding in de samenwerkingsovereenkomst was opgenomen. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om over de vorderingen van de eisers te beslissen, omdat de eisers niet gebonden waren aan het arbitragebeding. De rechtbank wees de vordering van SFVG tot onbevoegdheid af en veroordeelde SFVG in de proceskosten van het bevoegdheidsincident. De beslissing in het artikel 843a Rv incident werd aangehouden, en de zaak werd opnieuw op de rol gezet voor een conclusie van antwoord aan de zijde van SFVG op 19 februari 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/685636 / HA ZA 24-776
Vonnis in incidenten van 8 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
gevestigd en wonend in Rotterdam,
eisers in de hoofdzaak en in het 843a Rv incident,
verweerders in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. M.J. Draaisma te Amsterdam,
tegen
STICHTING SINT FRANCISCUS VLIETLAND GROEP,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het bevoegdheidsincident,
verweerster in het 843a Rv incident,
advocaat mr. E.J.C. de Jong te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser 1], [eiser 2] en SFVG genoemd worden. Eisers worden gezamenlijk [eisers] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, tevens houdende de incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv, van 29 augustus 2024, met producties 1 t/m 35;
  • de conclusie van antwoord in het artikel 843a Rv incident, tevens houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties 1 t/m 13;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.De feiten, voor zover relevant, in het incident

2.1.
MKA-chirurgen Noordrand Rotterdam B.V. (hierna: MKA Noordrand) is een samenwerkingsverband tussen (de holding- en praktijkvennootschappen van) drie kaakchirurgen: [eiser 2] middels [eiser 1], [naam 1] middels [praktijk 1] en [naam 2] [praktijk 2] De kaakchirurgen waren via hun persoonlijke holdings voor gelijke delen aandeelhouder in MKA Noordrand.
2.2.
MKA Noordrand had een samenwerkingsovereenkomst met SFVG vanaf 1 januari 2015. Op basis van de samenwerkingsovereenkomst zijn [eiser 2], [naam 2] en [naam 1] werkzaam geweest als kaakchirurg in het ziekenhuis.
2.3.
De samenwerkingsovereenkomst luidt, voor zover van belang:

11 Beëindiging
11.1
Elke Partij kan deze Overeenkomst door opzegging beëindigen:
11.1.1 Indien de andere Partij ondanks waarschuwing ernstig in verzuim
blijft met de nakoming van deze Overeenkomst;
11.1.2
Indien wegens gebrek aan samenwerking door de andere Partij voortzetting van deze Overeenkomst redelijkerwijs niet kan worden gevergd van deze Partij;
11.1.3 Op grond van (overige) omstandigheden, welke van dien aard zijn dat redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat deze Partij de Overeenkomst in stand houdt;
(…).
11.2
De opzegging als bedoeld in dit artikel dient bij aangetekend schrijven te
geschieden met vermelding van de gronden waarop zij berust, met
inachtneming van een opzegtermijn van een half jaar en tegen het einde van
een kalenderjaar. (…)
(…);
11.4
De Partij tegen wie een opzegging is gericht kan uiterlijk binnen dertig dagen
na verzending van de opzegging beroep instellen bij het Scheidsgerecht
Gezondheidszorg. Artikel 12.1 en 12.2 zijn op een geschil over opzegging niet
van toepassing.

12.Geschilbeslechting

12.1
Alle geschillen tussen het Ziekenhuis en MKA-Chirurgen Noordrand Rotterdam B.V.
die voortvloeien uit de onderhavige overeenkomst worden in eerste instantie geagendeerd
voor een op het bereiken van overeenstemming gericht overleg tussen Raad van Bestuur en
MKA-Chirurgen Noordrand Rotterdam B.V.-Bestuur.
12.2
Indien vorenbedoeld overleg niet tot een oplossing leidt wordt het geschil voorgelegd
aan een geregistreerd en gecertificeerd mediator.
12.3
Indien mediation niet binnen een termijn van 3 maanden na de datum van het gesprek als bedoeld in lid 1 van dit artikel tot een oplossing leidt, kan ieder van Partijen het geschil naar keuze voorleggen ter beslechting aan de bevoegde rechter.
12.4
In alle standen van een geschil kan ieder van Partijen een voorlopige voorziening vragen bij de bevoegde rechter of het Scheidsgerecht Gezondheidszorg op grond van het reglement van dit college.
12.5 Er is sprake van een geschil als een Partij aan de andere Partij schriftelijk, met van een zakelijke toelichting, bericht dat die situatie zich voordoet.”
2.4.
SFVG heeft [eiser 2] en [naam 2] de toegang tot het ziekenhuis ontzegd en de samenwerkingsovereenkomst met MKA Noordrand opgezegd. Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg heeft op 17 september 2018 geoordeeld dat het beroep van MKA Noordrand op grond van artikel 11.4 van de samenwerkingsovereenkomst te laat was ingesteld. Verder heeft het beslist dat de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst geldt als een opzegging per 1 januari 2019 en dat de overeenkomst met ingang van die datum eindigt. Voor het overige is MKA Noordrand niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. Een inhoudelijke beoordeling van de opzeggingsgronden heeft niet plaatsgevonden.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
“I. te verklaren voor recht dat de opzegging tegen 1 januari 2019 of een eerder datum van de
Samenwerkingsovereenkomst geen redelijke grond had; en/of dat SFVG jegens [eiser 1] (en ook jegens MKA Noordrand) dan wel jegens [eiser 2] (wanprestatie heeft gepleegd dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door de ontzegging van de toegang tot het ziekenhuis van SFVG dan wel de kaakchirurgie praktijk van MKA Noordrand, althans van [eiser 1]; en/of dat SFVG aan MKA Noordrand en/of [eiser 1] geen dan wel onvoldoende gelegenheid heeft geboden om de praktijk van MKA Noordrand over te dragen aan een derde tegen goodwill betaling ten gunste van MKA Noordrand dan wel [eiser 1] en dat nu SFVG de kaakchirurgie praktijk die MKA Noordrand dan wel [eiser 1] binnen de muren van SFVG verzorgde aan MKA Groep NL heeft verkocht en overgedragen tegen een bedrag van EUR 2.200.000 dan wel een ander vast te stellen bedrag, SFVG met dit bedrag hierdoor is verrijkt en MKA Noordrand dan wel [eiser 1] met dit bedrag hierdoor is verarmd;
II. SFVG te veroordelen om binnen drie (3) werkdagen na betekening van het vonnis te betalen:
III. Aan [eiser 1] dan wel [eiser 2] een schadevergoeding ter vergoeding van de schade die SFVG aan [eiser 1] dan wel [eiser 2] dan wel MKA Noordrand heeft veroorzaakt door de toegangsontzegging gedurende de periode vanaf 25 september 2017 tot 1 april 2018 vast te stellen op EUR 350.000, althans een in goede justitie te bepalen ander bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 april 2020 dan wel in goede justitie te bepalen redelijke andere datum;
IV. Aan [eiser 1] (mede als cessionaris) een schadevergoeding ter vergoeding van de schade die SFVG aan MKA Noordrand en/of [eiser 1] en/of [eiser 2] heeft veroorzaakt door de onrechtmatige opzegging van de Samenwerkingsovereenkomst ter hoogte van een bedrag van EUR 11.000.000 ter zake van omzetderving, althans een in goede justitie te bepalen ander bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 2019 dan wel een in goede justitie te bepalen redelijke andere datum;
V. Aan [eiser 1] (mede als cessionaris) een vergoeding van EUR 2.200.000,00 ter zake van goodwill, althans schadevergoeding ter compensatie van te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 2019 dan wel een in goede justitie te bepalen redelijke andere datum;
VI. Aan [eiser 1] dan wel [eiser 2] een bedrag van EUR 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
VII. SFVG te veroordelen in de kosten van dit geding, het salaris van de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] daaronder begrepen.”
3.2.
SFVG heeft in de hoofdzaak nog niet voor antwoord geconcludeerd.

4.Het geschil in het bevoegdheidsincident

4.1.
SFVG concludeert in haar bevoegdheidsincident dat eisers in het incident ex artikel 843a Rv niet ontvankelijk verklaard moeten worden. De rechtbank overweegt hierna onder 6.1 dat en waarom het beroep op de onbevoegdheid door SFVG, ook wordt gekwalificeerd als een beroep op onbevoegdheid in de hoofdzaak, waarop de rechtbank ook nu beslist.
4.2.
[eisers] voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, onder de beoordeling, ingegaan.

5.Het geschil in het artikel 843a Rv incident

5.1.
[eisers] vorderen in het incident SFVG, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
“I. SFVG te veroordelen om [eiser 1] afschrift te verstrekken van dan wel inzage te verschaffen in de bij randnummer 128 genoemde bescheiden, een en ander op verbeurte van een dwangsom van EUR 10.000,-, per dag of gedeelte van een dag dat SFVG in gebreke blijft hieraan te voldoen tot een maximum van EUR 1.000.000,- is bereikt dan wel in goede justitie te bepalen ander maximum.
II. SFVG te veroordelen in de kosten van dit incident, het salaris van de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] daaronder begrepen.”
5.2.
SFVG voert verweer en concludeert dat eisers in het incident: “(…) niet ontvankelijk dienen te worden verklaard, althans dat hun vorderingen in het incident aan hen dienen te worden ontzegd, met hun veroordeling uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van de procedure, te verhogen met de wettelijke rente na het te wijzen eindvonnis.”
5.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

6.De beoordeling in de incidenten

Het bevoegdheidsincident

6.1.
Hoewel SFVG haar exceptie van onbevoegdheid heeft opgeworpen in het artikel 843a Rv incident, heeft zij onder randnummer 5 van haar exceptie van onbevoegdheid te kennen gegeven ook in de hoofdzaak het standpunt in te nemen dat de rechtbank onbevoegd is vanwege dezelfde reden als in het artikel 843a Rv incident. Gelet op het feit dat de bevoegde rechter in de hoofdzaak, ook bevoegd is in het incident en gelet op de eis van concentratie van verweer, heeft SFVG voldoende gelegenheid gehad om de onbevoegdheid zowel in de hoofdzaak als in het incident te onderbouwen. Het beroep op de exceptie van onbevoegdheid vat de rechtbank dan ook op als gevoerd in het 843a Rv incident en in de hoofdzaak. Het beroep op de exceptie is tijdig - en in de hoofdprocedure vóór alle weren - ingesteld.
6.2.
Aan de orde is de vraag of de rechtbank bevoegd is om over het geschil in het artikel 843a Rv incident en de hoofdzaak te beslissen. SFVG beroept zich daarbij op het arbitraal beding in artikel 11.4 van de samenwerkingsovereenkomst tussen MKA Noordrand en SFVG. Over die opzegging is tussen MKA Noordrand en SFVG al eerder een procedure gevoerd bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg (zie 2.4). SFVG stelt in haar exceptie van onbevoegdheid (onder 3 en 70):
“In deze overeenkomst is in artikel 11.4 een arbitragebeding opgenomen, dat betrekking heeft op een geschil over de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst. Het voorliggende geschil is een geschil dat betrekking heeft op (de gevolgen van) de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst, althans grotendeels. MKA heeft hierover al eerder een procedure aanhangig gemaakt bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Het kernconflict in de voorliggende kwestie is de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst. Het is niet de rechtbank die bevoegd is om daarover een uitspraak te doen, maar het Scheidsgerecht Gezondheidszorg.”
en
“Het Scheidsgerecht heeft bij uitspraak van 17 september 2018 (door eisers overgelegd) de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst geconverteerd naar een opzegging per 1 januari 2019 en MKA voor het overige niet ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de vervaltermijn van 30 dagen. SFVG verwijst naar de inhoud van de desbetreffende uitspraak.”
6.3.
Ten aanzien van [eiser 2] oordeelt de rechtbank dat het door SFVG gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer niet kan worden gebaseerd op het arbitraal beding in de samenwerkingsovereenkomst. [eiser 2] is immers geen partij bij die overeenkomst. SFVG heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat [eiser 2] toch aan dit beding gebonden zou zijn. Evenmin is gebleken dat de rechtbank op een andere grond niet bevoegd zou zijn om [eiser 2] in zijn vorderingen te ontvangen.
6.4.
[eiser 1] is evenmin partij bij de samenwerkingsovereenkomst. Zij is daarom niet als contractspartij gebonden aan het arbitraal beding. [eiser 1] stelt dat zij door een cessie op 3 februari 2022 rechthebbende is geworden “
van alle vorderingen van MKA Noordrand op SFVG”. Dit heeft SFVG niet betwist en staat daarom vast. Uit de stellingen van [eiser 1] volgt dat zij zich gebonden acht aan het arbitraal beding, maar volgens haar heeft het beding echter uitsluitend betrekking op de beoordeling van de opzegging zelf en niet op de eventuele (vermogensrechtelijke) gevolgen daarvan. Volgens [eiser 1] kan zij daarover bij de rechtbank procederen.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook [eiser 1] ontvankelijk in haar vorderingen. De rechtbank licht dit toe. SFVG voert niet aan dat [eiser 1] haar onderhavige vorderingen had moeten instellen bij het Scheidsgerecht Gezondheidsrecht. In het kader van de ontvankelijkheid van [eiser 1] voert SFVG immers enkel aan dat (i) het onderhavige geschil (nagenoeg) geheel ziet op de (gevolgen van de) opzegging van de samenwerkingsovereenkomst en (ii) MKA Noordrand hierover al een arbitrageprocedure heeft gevoerd bij het Scheidsgerecht en het Scheidsgerecht hierover al een oordeel heeft gegeven op 17 september 2018.
6.6.
SFVG voert daarmee in de kern aan dat over het onderhavige geschil al een scheidsrechterlijk oordeel is gegeven waaraan de rechtbank gebonden is. Dat is naar het oordeel van de rechtbank evenwel een materieel verweer tegen de door [eiser 1] ingestelde vorderingen dat door de rechtbank beoordeeld moet worden. Het voorgaande betekent dat [eiser 1] ontvankelijk is in haar vorderingen en dat de rechtbank in de hoofdprocedure moet beoordelen wat de gevolgen zijn van het oordeel van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg van 17 september 2018 (tussen MKA Noordrand en SFVG) voor de vorderingen van [eiser 1] tegen SFVG.
6.7.
In dat kader zal de rechtbank in de hoofdprocedure onder andere moeten ingaan op de vraag of, zoals SFGV aanvoert, het Scheidsgerecht Gezondheidsrecht exclusief bevoegd is om te oordelen over de opzegging en alle (vermogensrechtelijke) rechtsgevolgen ervan, zodat hierin nadien geen rol meer is voor de rechter. Verder is belangrijk dat duidelijk wordt wat voor de vorderingen in de hoofdzaak het (rechts)gevolg is van het feit dat het Scheidsgerecht Gezondheidsrecht enkel de door SFGV gehanteerde opzegtermijn heeft geconverteerd naar 1 januari 2019, maar zich niet inhoudelijk over de opzegging zelf en haar rechtsgevolgen heeft uitgelaten (vanwege de niet-ontvankelijkheid van MKA Noordrand omdat de procedure bij het Scheidsgerecht te laat was gestart).
6.8.
Het voorgaande betekent dat de exceptie van onbevoegdheid wordt afgewezen.
Proceskosten
6.9.
SFVG wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het bevoegdheidsincident veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
  • salaris advocaat € 614,00 (1 punt, tarief II)
  • nakosten
Totaal € 792,00
Het artikel 843a Rv incident
6.10.
Artikel 209 Rv bepaalt dat op een incidentele vordering, indien de zaak dat meebrengt, eerst en vooraf wordt beslist. Of voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden zijn moet worden beoordeeld aan de hand van de aard en de inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering (HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176,
NJ2012/158).
6.11.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan een partij die daarbij (i) rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van (ii) bepaalde bescheiden aangaande (iii) een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van de partij die deze bescheiden (iv) te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Deze regeling strekt tot het opheffen van bewijsnood en biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een (schriftelijk) bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Of aan een van partijen bewijs moet worden opgedragen, is een vraag die in het incident niet ter beoordeling voorligt, maar in de hoofdzaak aan de orde kan komen met toepassing van de regels van het bewijsrecht.
6.12.
Gelet op de huidige stand van de procedure in de hoofdzaak, waarin SFVG nog geen conclusie van antwoord heeft ingediend, ziet de rechtbank geen aanleiding om eerst en vooraf te beslissen op de incidentele vordering van [eisers]. [eisers] hebben geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel moeten leiden.
6.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beslissing in het artikel 843a Rv incident wordt aangehouden.
Vervolg van de procedure
6.14.
In de hoofdzaak komt de zaak voor antwoord te staan. In het artikel 843a Rv incident is al geantwoord door SFVG. Het ligt voor de hand dat er te zijner tijd één mondelinge behandeling wordt gelast zowel in de hoofdzaak als in het artikel 843a Rv incident zodat beiden ter zitting besproken kunnen worden.

7.De beslissing

De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
7.1.
wijst de vordering af en verklaart zich bevoegd in het 843a Rv incident en in de hoofdzaak;
7.2.
veroordeelt SFVG in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 792,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als SFVG niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
in het 843- Rv incident
7.3.
houdt iedere beslissing aan;
in de hoofdzaak
7.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 februari 2025voor conclusie van antwoord aan de zijde van SFVG.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.[3871/3268/3455]