ECLI:NL:RBROT:2025:452

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
C/10/671570 / HA ZA 24-30
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van schadevergoeding vorderingen in verband met aanrijding locomotieven

In deze zaak vorderde HDI Global SE schadevergoeding van HTRS Nederland BV naar aanleiding van een aanrijding tussen locomotieven op 22 februari 2013. HDI, als verzekeraar van AT, stelde dat de schade aan locomotief G2000, die door RRF was geleaset, door HTRS vergoed moest worden. HTRS verweerde zich door te stellen dat de vorderingen van HDI verjaard waren, aangezien de algemene toegangsvoorwaarden, die door beide partijen waren geaccepteerd, een verjaringstermijn van drie jaar stipuleerden. De rechtbank oordeelde dat HDI, die de schadeafhandeling onverplicht en onverschuldigd had overgenomen, gebonden was aan deze voorwaarden. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van HDI inderdaad verjaard waren, omdat zij pas vierenhalf jaar na het ongeval HTRS aansprakelijk had gesteld. De rechtbank wees de vorderingen van HDI af en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/671570 / HA ZA 24-30
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
rechtspersoon naar Europees recht
HDI GLOBAL SE,
gevestigd te Hannover (Duitsland),
eiseres,
advocaat mr. C. Banis te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HTRS NEDERLAND BV,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.L. Latten te Rotterdam.
Partijen zullen hierna HDI en HTRS genoemd worden.

1.De kern van het geschil

HDI is verzekeraar van AT. Een locomotief van HTRS is in 2013 tegen een locomotief van AT aangereden, terwijl die locomotief door RRF van AT werd geleaset. AT en HDI hebben de schadeafhandeling van de locomotief onverplicht en onverschuldigd op zich genomen. HDI spreekt HTRS aan voor de geleden schade. HTRS verweert zich als volgt. RRF en HTRS hebben beide algemene toegangsvoorwaarden geaccepteerd om van het betreffende spoor gebruik te mogen maken. Daarin is bepaald dat de aansprakelijkheid onderling wordt beperkt en dat vorderingen na drie jaar verjaren. Omdat HDI via AT onverplicht en onverschuldigd in de plaats van RRF treedt, is dat aansprakelijkheidsregime ook van toepassing op de vorderingen van HDI. HDI heeft HTRS voor het eerst vierenhalf jaar na het ongeluk aangesproken. De vorderingen van HDI zijn daarom verjaard, aldus HTRS. De rechtbank geeft HTRS gelijk en wijst de vorderingen van HDI af. HDI wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Hieronder wordt dat toegelicht.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 december 2023, met producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord van 29 mei 2024, met producties 1 tot en met 8;
  • de brief van deze rechtbank van 18 juli 2024, waarin mondelinge behandeling is bepaald op 17 oktober 2024;
  • het bericht van deze rechtbank van 9 september 2024, met daarin een zittingsagenda;
  • de akte overlegging producties van HDI tegen datum van de mondelinge behandeling 17 oktober 2024, met productie 16;
  • de brief van 8 oktober 2024 van HDI tegen datum van de mondelinge behandeling 17 oktober 2024, met productie 17;
  • het e-mailbericht van deze rechtbank van 11 oktober 2024, met het verzoek aan partijen om ontbrekende pagina’s in producties zo nodig aan te vullen;
  • het e-mailbericht van HTRS van 11 oktober 2024, met volledige productie G1;
  • het e-mailbericht van deze rechtbank van 11 oktober 2024;
  • het e-mailbericht van HDI van 14 oktober 2024, dat productie 17 een aanvulling is op productie 6;
  • het e-mailbericht van HDI van 16 oktober 2024, met aanvulling van productie 1;
  • de mondelinge behandeling van 17 oktober 2024, waarvan zittingsaantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
HDI is een (middellijk) verzekeraar van Alpha Trains Luxembourg S.a.r.l. (hierna: AT). AT is eigenaar van een Vossloh locomotief met nummer G2000 BB (hierna: locomotief G2000). In 2013 leasete Rotterdam Rail Feeding (hierna: RRF) deze locomotief van AT.
3.2.
HTRS is railgoederenvervoerder en onder meer actief op station Waalhaven te Rotterdam.
3.3.
Op 22 februari 2013 stond locomotief G2000 geparkeerd op spoor 349a van station Waalhaven. Achter locomotief G2000 stonden drie andere locomotieven geparkeerd, alle drie zijn van RRF of door haar bij een derde geleaset.
3.4.
Het spoor in het emplacement Waalhaven Zuid te Rotterdam wordt beheerd door KeyRail. Voor toegang op het spoor van KeyRail is toestemming van KeyRail nodig. Deze toestemming wordt alleen verleend met een toegangsovereenkomst waarin de Algemene Voorwaarden Toegangsovereenkomst Betuweroute 2013 KeyRail (hierna: AVTB) van toepassing worden verklaard. RRF en HTRS hebben zich beide bij overeenkomst met KeyRail verbonden aan de AVTB.
In titel IV van de AVTB is, voor zover van belang, bepaald:

Artikel 19. Onderlinge aansprakelijkheid Spoorwegondernemingen
1.
Spoorwegonderneming is jegens een andere spoorwegonderneming aansprakelijk:
a.
voor personenschade
b.
voor verlies van of schade aan eigendommen, ongeacht de eigendomspositie
c.
voor vermogensschade toegebracht aan een andere spoorwegonderneming of haar Hulppersonen gedurende het gebruik van de Spoorwegen door gebruikte Spoorvoertuigen of door vervoerde personen of goederen.
Tenzij in de toegangsovereenkomst anders is overeengekomen geldt dezelfde aansprakelijkheid ook bij gebruik van door Exploitant beheerde bijkomende voorzieningen.
2.
De in het eerste lid bedoelde aansprakelijkheid voor vermogensschade is beperkt tot uitsluitend de hierna te noemen schadesoorten, steeds onder de daarbij vermelde voorwaarden en met uitdrukkelijke uitsluiting van schade door omzet- en winstderving: (…)
(…)
5.
Dit artikel is een derdenbeding als bedoeld in artikel 6:253 BW. Spoorwegonderneming aanvaardt dat een andere spoorwegonderneming die deze Algemene Voorwaarden eveneens heeft aanvaard zich jegens haar rechtstreeks kan beroepen op het bepaalde in deze Algemene Voorwaarden voor zover dat relevant is voor de relatie tussen Spoorwegonderneming en de andere spoorwegonderneming.
(…)
Artikel 21. Beperking aansprakelijkheid, verjaring en overmacht
1.
De aansprakelijkheid van Partijen in welke vorm dan ook is beperkt tot de in titel IV opgenomen bepalingen onverlet het recht van Partijen om nakoming van het bepaalde in de Toelatingsovereenkomst en/of deze Algemene Voorwaarden te vorderen.
2.
Op de Toegangsovereenkomst en/of deze Algemene Voorwaarden gebaseerde rechtsvordering(en) van Spoorwegonderneming of Exploitant verjaart/verjaren door verloop van drie jaren na de gebeurtenis die de rechtsvordering(en) heeft doen ontstaan.
(…)
6.
De verjaring wordt opgeschort wanneer één der Partijen het geschil voorlegt aan een instantie zoals bedoeld in artikel 28 of de zaak aanhangig maakt bij een scheidsgerecht.
(…)
3.5.
Op 22 februari 2013 is een door HTRS geleasete locomotief met nummer 189 207 (hierna: locomotief 189 207) in botsing gekomen met locomotief G2000. De machinist van locomotief 189 207 reed over spoor 349c, heeft niet gecontroleerd of de wissels goed stonden, en is vervolgens op spoor 349a terecht gekomen. Locomotief 189 207 is tegen locomotief G2000 gebotst, waardoor een kettingbotsing is ontstaan met de daarachter geparkeerd staande locomotieven.
3.6.
In deze procedure procedeert HDI ook voor en met volmacht van AT en van alle andere middellijke verzekeraars van AT. HDI en haar medeverzekeraars hebben aan AT schadevergoeding uitgekeerd.
3.7.
Op 19 december 2018 is in een geschil over hetzelfde incident tussen onder meer RRF en HTRS door de Rechtbank Rotterdam vonnis gewezen (ECLI:NL:RBROT:2018:11057).
3.8.
In onderhavig geschil gaat het alleen over de schade aan locomotief G2000.

4.Het geschil

4.1.
HDI vordert de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om HTRS te veroordelen:
I. aan HDI te betalen € 590.166,03, vermeerderd met wettelijke rente over:
a. € 31.615,70 vanaf 22 februari 2013, dan wel vanaf datum dagvaarding;
b. € 300.000,- vanaf 2 april 2014, dan wel vanaf datum dagvaarding;
c. € 100.000,- vanaf 4 juli 2014, dan wel vanaf datum dagvaarding;
d. € 9.934,37 vanaf 19 april 2017, dan wel vanaf datum dagvaarding;
e. € 148.615,96 vanaf 22 juni 2017, dan wel vanaf datum dagvaarding;
II. aan HDI te betalen € 12.408,60 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente daarover, per gedeelte van dat bedrag vanaf de dag dat deze advocaatkosten aan HDI zijn gefactureerd, dan wel vanaf datum dagvaarding;
III. in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.
4.2.
HTRS voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van HDI in haar vorderingen, dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van HDI, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.3.
Op stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

5.1.
Vanwege de vestigingsplaats van HDI in Duitsland heeft deze zaak een internationaal karakter. De rechtbank beoordeelt daarom ambtshalve haar (internationale) bevoegdheid en het toepasselijk recht.
5.2.
De Nederlandse rechter is bevoegd kennis te nemen van het geschil op grond van artikelen 4 en 7 lid 2 Brussel I-bis (Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking)). Immers, de vestigingsplaats van HTRS en de plaats waar het schade brengende feit zich heeft voorgedaan zijn beide Rotterdam. Deze rechtbank is ook relatief bevoegd, omdat Rotterdam onder het arrondissement van deze rechtbank valt.
5.3.
HDI stelt in haar dagvaarding dat partijen het erover eens zijn dat Nederlands recht van toepassing is op onderhavig geschil. Desgevraagd heeft HTRS tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat volgens haar Nederlands recht van toepassing is. Zodoende is Nederlands recht van toepassing op grond van artikel 14 Rome II (Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen).
De AVTB zijn van toepassing tussen HDI en HTRS
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat HTRS aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de botsing tussen de locomotieven op 22 februari 2013. Onweersproken staat vast dat AT onverplicht en onverschuldigd de schade van RRF naar aanleiding van de botsing op zich heeft genomen. RRF was daarvoor zelf verzekerd. RRF was daartoe ook verplicht op grond van de leaseovereenkomst die zij met AT heeft gesloten. Op grond van diezelfde leaseovereenkomst was RRF eveneens verplicht om zelf ervoor te zorgen dat zij locomotief G2000 zou terugleveren aan AT zoals zij die van AT heeft gekregen.
5.5.
In de onderhavige situatie zijn twee directe aansprakelijkheidsverhoudingen van belang. Die tussen HTRS en RRF, vanwege het ongeval, en die tussen RRF en AT, vanwege het (al dan) niet in de juiste staat teruggeven van locomotief G2000. Beide verhoudingen worden beheerst door tussen betreffende partijen geldende afspraken. Tussen HTRS en RRF is er de afspraak dat de AVTB van toepassing zijn, met daarin de beperking van aansprakelijkheid over en weer en een contractuele verjaringstermijn van drie jaar. Relevant daarbij is dat de toepasselijkheid van de AVTB aan hen is opgelegd door spoorbeheerder KeyRail. Zonder toepasselijk verklaring van de AVTB zouden HTRS en RRF geen toestemming hebben gekregen met locomotieven op het spoor van KeyRail te rijden. Zonder toepasselijk verklaring van de AVTB zou daarom nooit onderhavige botsing tussen locomotieven van HTRS en RRF kunnen hebben plaatsvinden.
5.6.
Doordat AT, samen met haar verzekeraars, de schadeafhandeling onverplicht en onverschuldigd van RRF heeft overgenomen en met het aanspreken van HTRS door AT (en HDI), is AT feitelijk in de plaats van RRF getreden in de aansprakelijkheidsverhouding tussen HTRS en RRF. HDI stelt immers zelf dat aansprakelijkheid van HTRS jegens AT (en HDI) voor de botsing in deze procedure al vaststaat, omdat dat al is geoordeeld in het vonnis van 19 december 2018 tussen RRF en HTRS. Als RRF de schade aan locomotief G2000 zelf zou hebben afgehandeld, dan zou zij in haar verhouding tot HTRS gebonden zijn geweest aan de AVTB en de daarin neergelegde beperking van aansprakelijkheid en verjaringstermijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet zo zijn dat AT verdergaande rechten zou hebben verworven dan RRF heeft (gehad), doordat AT de schadeafhandeling betreffende de door haar aan RRF geleasete locomotief onverplicht en onverschuldigd op zich heeft genomen, te meer omdat de botsing nooit zou hebben kunnen plaatsvinden zonder toepasselijk verklaring van de AVTB. In deze situatie dient AT naar het oordeel van de rechtbank dan ook de tussen HTRS en RRF geldende afspraken tussen haarzelf en HTRS te laten gelden ten aanzien van het afhandelen van de schade aan locomotief G2000 (artikelen 6:2 en 3:12 BW) (vergelijk de cessie zoals geregeld in artikel 3:94 BW, waarbij de cessionaris ten opzichte van de debitor cessus in dezelfde, mogelijk beperkte rechten treedt als de cedent). Ook de verzekeraars van betrokken spoorwegondernemingen kunnen de toepasselijkheid van de AVTB niet omzeilen (zie het vonnis van 19 december 2018 tussen RRF en HTRS, rechtsoverweging 4.6.2).
5.7.
AT is daarom ten aanzien van de schadeafhandeling van locomotief G2000 gebonden aan de AVTB. Dit geldt vervolgens eveneens voor HDI en alle andere (middellijke) verzekeraars van AT, aangezien zij zijn gesubrogeerd in de rechten van AT (artikel 7:962 BW). De AVTB zijn zodoende van toepassing op dit geschil tussen HDI en HTRS.
5.8.
Het verweer van HDI dat HTRS RRF in vrijwaring had moeten oproepen, treft geen doel. Als het al zo zou zijn dat HTRS RRF in vrijwaring had moeten oproepen, dan betreft de vrijwaringsprocedure een zelfstandige procedure die niet maakt dat in de thans aanhangige (hoofd)zaak de vordering van HDI niet zou kunnen worden toe- of afgewezen.
De vorderingen van HDI zijn verjaard
5.9.
HTRS beroept zich op de verjaringstermijn van artikel 21 lid 2 AVTB.
5.10.
HDI stelt dat de advocaat van HTRS namens HTRS aansprakelijkheid heeft erkend en dat met deze erkenning de verjaring op grond van artikel 3:318 BW is gestuit. HTRS heeft aangevoerd dat correspondentie tussen de advocaten van partijen pas op gang kwam nadat de verjaringstermijn was verstreken en dat de aansprakelijkheid van HTRS daarin niet is erkend. Nu HDI haar stelling dat HTRS (vóór het verstrijken van de verjaringstermijn) aansprakelijkheid zou hebben erkend niet heeft onderbouwd gaat de rechtbank daar als onvoldoende gemotiveerd aan voorbij. Temeer nu HDI in de dagvaarding ter onderbouwing van haar standpunt dat geen sprake is van verjaring wijst op correspondentie van (ten vroegste) 14 november 2017.
5.11.
Vast staat dat HDI bij e-mail van 14 november 2017 de verjaring heeft gestuit. Dat is na het verstrijken van de verjaringstermijn van drie jaar, zoals bepaald in artikel 21 lid 2 AVTB.
5.12.
Voorts staat onweersproken vast dat eventuele vorderingen van RRF zijn verjaard.
5.13.
De vorderingen van HDI, AT en alle andere middellijke verzekeraars van AT zijn zodoende verjaard. De rechtbank wijst daarom de vorderingen van HDI af.
HDI wordt veroordeeld in de proceskosten
5.14.
HDI is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van HTRS betalen. De proceskosten van HTRS worden begroot op:
- griffierecht € 6.617,00
- salaris advocaat € 7.004,00 (2 × tarief VII € 3.502,00)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging vermeld in de beslissing)
Totaal € 13.799,00
5.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
5.16.
De rechtbank verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad (artikel 233 Rv).

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt HDI in de proceskosten, aan de zijde van HTRS tot op heden begroot op € 13.799,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als HDI niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet HDI € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.2.
veroordeelt HDI in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan;
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.
[3718/2459]