ECLI:NL:RBROT:2025:4458

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
11462403 CV EXPL 24-32591
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake zorgverzekeringsovereenkomst en betalingsachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A. (hierna: DSW) en een gedaagde die zelf procedeert. DSW vordert betaling van een achterstand in premie van € 488,43, inclusief rente en kosten, omdat de gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van de verschuldigde premies. De gedaagde stelt echter dat zij de achterstand heeft betaald en dat er niets meer openstaat. De kantonrechter heeft de vorderingen van DSW gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 264,50 aan achterstallige premie. De kantonrechter oordeelt dat DSW voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde de premie niet tijdig heeft betaald en dat de betalingsregeling die was afgesproken, ten onrechte door DSW is beëindigd. Daarnaast heeft de kantonrechter de gedaagde veroordeeld tot betaling van incassokosten van € 112,99 en de proceskosten van in totaal € 477,38. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat DSW het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. W.J.J. Wetzels.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11462403 CV EXPL 24-32591
datum uitspraak: 4 april 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert, zonder bijstand van een gemachtigde.
Partijen worden hierna ‘DSW’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 december 2024, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de conclusie van repliek, met bijlagen.
1.2.
[gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om op de conclusie van repliek te reageren. De kantonrechter heeft de zaak in verband daarmee verwezen naar de rolzitting van dinsdag 4 maart 2025 om 11.30 uur. Op die rolzitting is [gedaagde] echter niet meer verschenen, terwijl zij evenmin schriftelijk heeft gereageerd of om verdere aanhouding van de zitting heeft verzocht.
1.3.
De kantonrechter heeft daarop vonnis bepaald in de zaak.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[gedaagde] heeft met DSW een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten. [gedaagde] moet voor deze verzekering iedere maand premie betalen. DSW stelt dat [gedaagde] met tijdige betaling van de verschuldigde premie in gebreke gebleven is en zij vordert een bedrag van € 488,43, inclusief rente en kosten. Daarnaast vordert DSW dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] stelt dat zij de achterstand heeft betaald en dat er niets meer openstaat. Zij stelt verder dat DSW de betalingsregeling die partijen hebben afgesproken, ten onrechte heeft beëindigd.
2.3.
De kantonrechter wijst de vorderingen van DSW gedeeltelijk toe. Hieronder wordt dit uitgelegd.
[gedaagde] moet de premieachterstand van € 264,50 betalen
2.4.
[gedaagde] moet de achterstallige premie van € 1.432,50 betalen. DSW heeft voldoende gesteld dat [gedaagde] de premie had moeten betalen, maar deze betalingen niet (tijdig) zijn voldaan.
2.5.
[gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij de verschuldigde premies allemaal heeft betaald aan DSW. DSW heeft van haar kant bij repliek uitgelegd dat de betalingen die [gedaagde] heeft genoemd in haar antwoord op de vordering in mindering zijn gebracht. Daarnaast zijn de bedragen die [gedaagde] heeft betaald tijdens de betalingsregeling van de vordering afgetrokken. In totaal heeft zij € 1.168,00 betaald. DSW heeft bij repliek laten zien dat zij dit in mindering heeft gebracht op de achterstallige premie van € 1.432,50. Op basis hiervan moet [gedaagde] nog een bedrag van € 1.432,50 - € 1.168,00 = € 264,50 aan achterstallige premie betalen aan DSW. [gedaagde] heeft op de berekening van DSW in de conclusie van repliek niet meer gereageerd, hoewel zij daartoe in de gelegenheid is gesteld op de rolzitting van 4 maart 2025.
2.6.
Daarnaast overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat de betalingsregeling die is gesloten met DSW ten onrechte is beëindigd. DSW heeft onweersproken bij repliek gesteld dat [gedaagde] de afgesproken termijnbetalingen over juli en augustus 2024 te laat heeft betaald, waardoor die regeling is vervallen.
[gedaagde] moet de incassokosten van € 112,99 betalen
2.7.
DSW maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten tot een totaalbedrag van € 167,08 inclusief btw. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. In deze beoordeling worden uitsluitend de overgelegde aanmaningen die voldoen aan de in artikel 6:96, zesde lid BW gestelde eisen, meegenomen. Voor de vaststelling van de aan DSW toekomende vergoeding voor incassokosten zal worden uitgegaan van het totaalbedrag waarvoor [gedaagde] kosteloos is aangemaand in de brief van 23 februari 2024, te weten € 639,86. Derhalve is aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 112,99 toewijsbaar. De in de brief van 11 juli 2024 aangezegde buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar, aangezien die aanzegging niet voldoet aan de eisen ingevolge de hiervoor genoemde wettelijke bepaling. In die aanzegging is de verschuldigdheid van de aangezegde buitengerechtelijke kosten immers gekoppeld aan betaling van de totale openstaande schuld, terwijl die kosten alleen verschuldigd zijn in het geval de nieuwe schuld niet binnen een termijn van veertien dagen betaald wordt. Het had dan ook op de weg van eiseres gelegen om in genoemde brief van 11 juli 2024 niet te spreken over “de nieuwe hoofdsom”, maar daarin op te nemen het bedrag van de nieuwe schuld.
[gedaagde] moet rente betalen
2.8.
De rente over de hoofdsom die na iedere wijziging vanaf 1 september 2023 heeft opengestaan, wordt toegewezen. DSW genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan DSW moet betalen op € 137,38 aan dagvaardingskosten, € 135,00 aan griffierecht, € 164,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 82,00) en € 41,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 477,38. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat DSW dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan DSW te betalen € 377,49 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over de hoofdsom die na iedere wijziging vanaf 1 september 2023 heeft opengestaan tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van DSW worden begroot op € 477,38;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
64363