ECLI:NL:RBROT:2025:4430

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
AWB-23_1729
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag studiefinanciering wegens niet voldoen aan nationaliteitseis

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om studiefinanciering. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de aanvraag op 29 augustus 2022 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing op 30 januari 2023 bevestigd. Eiseres, die de Marokkaanse nationaliteit bezit, voldoet niet aan de nationaliteitseis voor studiefinanciering, wat de reden is voor de afwijzing. De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl de gemachtigde van de minister zich afmeldde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven nadere stukken in te dienen, die relevant zijn voor haar aanvraag.

De rechtbank concludeert dat eiseres geen recht heeft op studiefinanciering, omdat zij niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in de Wet studiefinanciering 2000. Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel, omdat haar broer en zus wel studiefinanciering hebben ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet opgaat, aangezien de toekenning aan hen ten onrechte was. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe, en kent eiseres een schadevergoeding van € 1.000,- toe. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de Staat tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten van eiseres, die op € 907,- worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits op 15 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1729

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om studiefinanciering van eiseres.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 29 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 januari 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres heeft op 4 januari 2024 nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde. De gemachtigde van de minister heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen, waaruit blijkt dat de broer (en zus) van eiseres wel in aanmerking kwamen voor een reisproduct, nog voordat zij tot Nederlander waren genaturaliseerd.
1.6.
Bij brief van 1 februari 2024 heeft eiseres nadere stukken ingediend. De minister heeft hierop bij brief van 3 mei 2024 gereageerd.
1.7.
Bij brief van 17 januari 2025 heeft eiseres nadere gronden ingediend.
1.8.
Bij brief van 20 januari 2025 heeft de minister een nader stuk ingediend.
1.9.
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.
1.10.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van de minister (online via Teams)

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit en aan haar is een verblijfsvergunning ‘type I regulier bepaalde tijd met de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [de moeder] ’ verstrekt. Onder bijzondere voorwaarden kunnen ook buitenlandse studenten in aanmerking komen voor Nederlandse studiefinanciering. In het geval van eiseres is dat niet aan de orde, omdat zij niet voldoet aan de zogenoemde nationaliteitseis. De minister heeft haar aanvraag daarom afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen recht heeft op studiefinanciering, omdat zij niet aan de nationaliteitseis voldoet. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het standpunt van eiseres
5. Eiseres stelt dat zij voldoet aan de nationaliteitseis. Haar ouders verblijven al meer dan dertig jaar in Nederland en eiseres is hier geboren. Zij en haar ouders voldoen daarmee aan de voorwaarden om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aan te kunnen vragen. Ook voor naturalisatie zouden zij in aanmerking kunnen komen. Eiseres beroept zich op het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel nu haar broer en zus wel studiefinanciering hebben ontvangen. Verder stelt eiseres dat er aan het besluit van 29 augustus 2022 een motiveringsgebrek kleeft. Tot slot stelt eiseres dat de minister haar in de bezwaarprocedure had moeten horen.
Het standpunt van de minister
6. De minister heeft in het bestreden besluit meegedeeld dat de hoofdregel is dat Nederlandse studenten in aanmerking kunnen komen voor studiefinanciering. In sommige gevallen kunnen echter ook buitenlandse studenten daarvoor in aanmerking komen. De minister heeft vastgesteld dat eiseres niet de Nederlandse nationaliteit heeft en dat daarom is beoordeeld of er een uitzondering van toepassing is op haar situatie. Eiseres is een verblijfsvergunning type I verleend voor bepaalde tijd met de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [de moeder] ’. Deze vergunning is geldig tot 27 juni 2023. De moeder van eiseres heeft een verblijfsvergunning met de beperking `niet-tijdelijk humanitaire gronden' volgend op een verblijfsvergunning met de beperking 'verblijf bij echtgenoot [de vader] ' (hierna: de vader). Aangezien de moeder van eiseres een afgeleide verblijfsvergunning heeft, kijkt de minister ook naar de verblijfsvergunning van de vader van eiseres. De vader heeft een verblijfsvergunning met de beperking 'niet tijdelijk humanitaire gronden' volgend op een vergunning met de beperking 'arbeid in loondienst'. Hoewel deze laatste vergunning op 23 maart 2002 verliep, zijn de daarop volgende vergunningen op deze verblijfsvergunning gebaseerd. Deze vergunning valt niet onder de in artikel 3 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) opgesomde uitzonderingen. Conform genoemde bepaling moet volgens de minister de persoon die een verblijfsvergunning type I heeft bij wie de studerende met een verblijfsvergunning type I verblijft, ook aan één van de in de bepaling genoemde beperkingen voldoen. Uit de overlegde stukken blijkt dat de verblijfsvergunning van de vader van eiseres niet aan die voorwaarde voldoet. Dit betekent volgens de minister dat de verblijfsvergunning van eiseres geen recht geeft op studiefinanciering. Een verblijfsvergunning type I regulier bepaalde tijd met de beperking ‘arbeid in loondienst' geeft op grond van artikel 3 Bsf 2000 geen recht op studiefinanciering.
7. De stelling van eiseres dat zij en haar ouders voldoen aan de voorwaarden om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aan te kunnen vragen en in aanmerking kunnen komen voor naturalisatie maakt voor het oordeel van de minister geen verschil. Het is niet DUO maar aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om te bepalen welke verblijfsvergunning wordt verleend. Indien eiseres meent voor een ander type verblijfsvergunning in aanmerking te komen, zal zij zich tot de IND dienen te wenden. De minister is in zijn beoordeling afhankelijk van het verblijfsrecht van betrokkene zoals dat bekend is bij de IND.
Het gelijkheidsbeginsel
8. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel omdat de broer en zus van eiseres wel studiefinanciering hebben ontvangen, slaagt niet. Gebleken is dat aan zowel de broer als de zus ten onrechte studiefinanciering is toegekend voor een periode voorafgaand aan de naturalisatie. De broer en zus hadden eerst een vergunning regulier bepaalde tijd, afgeleid aan de status van de ouders. Volgens vaste rechtspraak [1] geldt dat een bestuursorgaan, zoals de minister, niet gehouden is om een in het verleden gemaakte fout te herhalen.
De hoorplicht
9. Het betoog van eiseres dat zij, in afwijking van artikel 7:2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ten onrechte niet is gehoord om haar bezwaar toe te lichten, slaagt evenmin. Artikel 7.3 van de Wsf 2000 bepaalt namelijk dat de artikelen 7:2 tot en met 7:9 van de Awb niet van toepassing zijn op de bezwaarschriftprocedure. Er is dus geen sprake van een schending van de hoorplicht.
De redelijke termijn
10. Eiseres verzoekt om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
10.1.
Vanaf het indienen van het bezwaarschrift op 29 september 2022 tot aan de datum van deze uitspraak (15 april 2025) zijn twee jaren en bijna zeven maanden verstreken. Er is geen aanleiding om deze lange behandelduur gerechtvaardigd te achten. Dit betekent dat de procedure bijna zeven maanden te lang heeft geduurd. Uitgaande van deze overschrijding heeft eiseres recht op € 1.000,- aan schadevergoeding. De overschrijding van de redelijke termijn heeft volledig in de rechterlijke fase plaatsgevonden. Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, komt de rechtbank tot een vergoeding van
€ 1.000,-. De schadevergoeding moet ten laste van de Staat worden uitgesproken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
11.1.
Het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Eiseres heeft recht op een vergoeding van € 1.000,-.
11.2.
Vanwege het feit dat aan eiseres een vergoeding voor immateriële schade is toegekend, bestaat ook aanspraak op een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. De rechtbank veroordeelt de Staat in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is op grond van artikel 8:94, tweede lid, van de Awb geen griffierecht verschuldigd. Daarom bestaat geen recht op vergoeding van griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep ongegrond:
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan eiseres van een bedrag aan schadevergoeding van € 1.000,-;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiser van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering (Wsf 2000) luidt:
“1. Voor studiefinanciering kan een studerende in aanmerking komen die:
a. de Nederlandse nationaliteit bezit;
b. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld, of
c. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel in Nederland woont en behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders worden gelijkgesteld.
2. (…)”
In artikel 3 van het Besluit studiefinanciering 2000 is aangegeven dat met een Nederlander gelijk wordt gesteld de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van onder andere een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:144