ECLI:NL:RBROT:2025:4319

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
AWB-24_4920
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding en gegrond beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college, waarin zijn Tozo 3-uitkering over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021 werd ingetrokken en teruggevorderd. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De eiser, die sinds juni 2022 in het buitenland woont, stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van het primaire besluit en daardoor niet tijdig bezwaar kon maken.

De rechtbank heeft beoordeeld of het college aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op 20 augustus 2021 daadwerkelijk is verzonden. Vastgesteld werd dat het college het besluit niet aangetekend had verzonden en geen registratie van de verzending kon overleggen. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat het besluit op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt, wat betekent dat de termijn voor het indienen van bezwaar niet was aangevangen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de eiser tijdig was ingediend en dat het college ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van de eiser. Tevens is bepaald dat het college het door de eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4920

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , [land] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Procesverloop

1. Met het besluit van 20 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft het college eisers uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 3-uitkering) over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021 ingetrokken en de over deze periode toegekende Tozo 3-uitkering van € 6.403,41 van eiser teruggevorderd.
1.1.
Met het besluit van 5 april 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. In geschil is of het college terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege niet verschoonbare termijnoverschrijding.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
5. In geval van niet aangetekende verzending van een besluit dient het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat dat besluit is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt met zich dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Als het bestuursorgaan de verzending niet aannemelijk kan maken, dan dient beoordeeld te worden of er contra-indicaties zijn dat het besluit wel (eerder) moet zijn ontvangen, waarmee, zonder nader bewijs, ook de verzending aannemelijk is. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om gevallen waarin naar aanleiding van dat besluit handelingen zijn verricht of om informatie is gevraagd waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de belanghebbende wel heeft plaatsgevonden. Het voorgaande is vaste rechtspraak. [1]
6. Eiser heeft voor de te late indiening van het bezwaar in zijn beroepschrift de volgende reden gegeven. Eiser woont sinds juni 2022 in [land] en is niet op de hoogte gesteld van het primaire besluit. Hierdoor was hij niet in staat om tijdig bezwaar te maken. Gelet op wat hiervoor onder 5. is weergegeven, dient allereerst beoordeeld te worden of het college aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 20 augustus 2021 op die datum is verzonden.
7. Vaststaat dat het college het op 20 augustus 2021 gedagtekende besluit niet aangetekend heeft verzonden naar het door eiser opgegeven adres en dat het college geen registratie van de daadwerkelijke verzending van het besluit heeft. Het college heeft ook anderszins niet aannemelijk kunnen maken dat het besluit op 20 augustus 2021 daadwerkelijk is verzonden naar het adres van eiser. Gelet op wat ter zitting is besproken is van contra-indicaties niet gebleken. Het standpunt van het college dat eiser geen reden heeft gegeven voor de te late indiening van het bezwaar en dat de termijnoverschrijding daarom niet verschoonbaar is, hoeft daarom niet besproken te worden.
8. Uit 7. volgt dat de verzending van het besluit op 20 augustus 2021 niet aannemelijk is geworden. Dit betekent dat dit besluit niet op die datum op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dat dus de termijn voor het maken van bezwaar niet op 21 augustus 2021 is aangevangen. Aan eiser kan derhalve niet worden tegengeworpen dat hij niet binnen de gestelde termijn bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaarschrift van 16 februari 2024 is dus tijdig ingediend. Het college heeft het bezwaar van eiser daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 6:7, 6:8 en 7:11, eerste lid, van de Awb.
10. Omdat het college op de bezwaren niet inhoudelijk heeft beslist ziet de rechtbank thans onvoldoende basis om, ook niet na een zogenoemde bestuurlijke lus, tot finale geschilbeslechting te komen. Het college zal een nieuw inhoudelijk besluit moeten nemen op het bezwaar.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. Van door eiser gemaakte proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:834.