ECLI:NL:RBROT:2025:429

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
C/10/675746 / HA ZA 24-246
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conflict binnen een (klein) kerkgenootschap over lidmaatschap en bestuur

In deze zaak, die zich afspeelt binnen een klein kerkgenootschap, is er een conflict ontstaan over de vraag of de gedaagde partijen lid zijn van de Raad van het kerkgenootschap. De eiser, die meent dat de gedaagden geen leden zijn, wordt door de rechtbank in het ongelijk gesteld. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden wel degelijk lid zijn en dat de eiser niet kan aantonen dat zij hun rol als bestuurders slecht vervullen. De rechtbank benadrukt dat zij terughoudend moet zijn in het oordelen over interne aangelegenheden van kerkgenootschappen, zoals lidmaatschap en de aanstelling van functionarissen. De eiser vordert onder andere een verklaring voor recht dat de gedaagden niet bevoegd zijn om zich als leden van de Raad en/of het Bestuur uit te geven, en dat zij tekort zijn geschoten in hun verplichtingen. De rechtbank wijst deze vorderingen af en stelt dat de gedaagden rechtsgeldig zijn benoemd. In reconventie vorderen de gedaagden een verbod voor de eiser om zich uit te laten over hun positie en een verklaring voor recht dat het lidmaatschap van de eiser is geëindigd. Ook deze vorderingen worden afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat de eiser niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van de eiser worden afgewezen en dat hij in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/675746 / HA ZA 24-246
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. Sweerts te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Alblasserdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Alblasserdam,
3.
[gedaagde 3],
wonende te Apeldoorn,
4.
[gedaagde 4],
wonende te Alblasserdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. H.J. Hulsbergen te Barendrecht.
Eiser in conventie zal hierna worden aangeduid als [eiser] . Gedaagden in conventie zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden. Afzonderlijk zullen zij worden aangeduid als [gedaagde 1] (gedaagde 1), [gedaagde 2] (gedaagde 2), [gedaagde 3] (gedaagde 3) en [gedaagde 4] (gedaagde 4).

1.De kern van de zaak en het procesverloop

1.1.
Deze zaak gaat over een conflict binnen een (klein) kerkgenootschap. De vraag is of de gedaagde partijen lid zijn van de Raad van het kerkgenootschap. Eiser vindt van niet, maar de rechtbank is het niet met hem eens. Eiser meent verder dat de gedaagden hun rol als bestuurder slecht vervullen. Ook dat standpunt verwerpt de rechtbank. Daarbij komt aan de orde dat het hier gaat om een kerkgenootschap en dat de rechter terughoudend moet zijn met een oordeel over de keuzes die binnen dat genootschap worden gemaakt. In hun tegeneis willen gedaagden dat het eiser wordt verboden om bepaalde dingen te zeggen of te doen. Die tegeneis wordt ook afgewezen, omdat niet voldaan is aan de strenge eisen voor het inperken van het recht op vrijheid van meningsuiting.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 maart 2024, met producties 1 – 23;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 – 17;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 17 juni 2024;
  • de brief van de rechtbank van 1 oktober 2024 met een zittingsagenda;
  • de brief van de zijde van gedaagden van 25 oktober 2024 met productie 118;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte vermeerdering van eis in reconventie;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 8 november 2024;
  • de spreekaantekeningen van mr. M. Sweerts;
  • de spreekaantekeningen van mr. H.J. Hulsbergen.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het kerkgenootschap [naam kerkgenootschap] (hierna: [naam kerkgenootschap]) is een kerkgenootschap als bedoeld in artikel 2:2 BW.
2.2.
De interne verhoudingen binnen [naam kerkgenootschap] worden gereguleerd door de regels en bepalingen zoals vastgelegd in de (gewijzigde) statuten van 14 december 2009 (hierna: de Statuten). In aanvulling op de Statuten zijn nadere regels vastgesteld in het Aanvullend Reglement behorende bij de Statuten d.d. 28 november 2011 (hierna: Aanvullend Reglement) en een zogenaamd Praktisch Huishoudelijk Reglement d.d. 28 november 2011 (hierna: Huishoudelijk Reglement).
2.3.
Uit de Statuten volgt dat [naam kerkgenootschap] bestaat uit een raad van de gemeenschap (hierna: de Raad), een bestuur dat is samengesteld uit bepaalde leden van de Raad (hierna: het Bestuur) en een algemene ledenvergadering (hierna: ALV). De ALV is het controlerende orgaan binnen [naam kerkgenootschap].
2.4.
[eiser] is (voormalig) lid van [naam kerkgenootschap]. [gedaagden] presenteren zich, volgens [eiser] ten onrechte, als lid van de Raad en/of het Bestuur van [naam kerkgenootschap].
2.5.
In de Statuten is – voor zover hier relevant – het volgende opgenomen:
“(…)
Artikel 4
Lidmaatschap
1. Leden zijn zij die te kennen hebben gegeven deel te willen uitmaken van de
gemeenschap en als lid zijn toegelaten door de Raad van de gemeenschap.
2. Om als lid te worden toegelaten dient de betrokkene te voldoen aan de volgende voorwaarden:
- in te stemmen met de statuten en het huishoudelijk reglement van de gemeenschap;
- het trouw bijwonen van de samenkomsten van de gemeenschap;
- het geregeld naar vermogen financieel bijdragen aan de gemeenschap;
- erkenning van de leiding van de Raad.
(…)
5. Het lidmaatschap eindigt:
- door overlijden;
- op verzoek van het lid;
- door het royeren van een lid door de Raad – na vermaning – indien het lid niet meer voldoet aan de voorwaarden die aan het lidmaatschap zijn gesteld.
Een geroyeerd lid heeft de mogelijkheid om vier weken nadat het besluit tot
royement per aangetekend schrijven aan hem ter kennis is gebracht, in
beroep te gaan bij de algemene ledenvergadering. (…)
Artikel 5
Het geestelijk- en praktisch functioneren van de gemeenschap
(…)
2. Met het oog op de orde in de gemeenschap is voor de onderscheiden delen van
het lichaam de volgende orde aangebracht:
- de Algemene Ledenvergadering
- de Raad, samengesteld uit bestuur, oudsten en diakenen.
De Algemene Ledenvergadering is het controlerend orgaan van de Raad.
De Raad is verantwoording verschuldigd aan de Algemene Ledenvergadering.
3. Binnen de Raad:
- behartigt het Bestuur de algemene bestuurstaken, waaronder de juridische
vertegenwoordiging van de gemeenschap;
- behartigen de oudsten de geestelijke belangen van de gemeenschap; en
- behartigen de diakenen de praktische- en sociale belangen van de gemeenschap.
4. Binnen de Raad kan een bestuurslid, een oudste of een diaken meerdere functies bekleden.
5. De verdeling van de taken en de verantwoordelijkheden van de leden van de Raad zal in een afzonderlijk reglement vastgelegd worden.
Artikel 6
De Raad
1. De Raad bestaat uit een oneven aantal personen, ten minste vijf en ten hoogste elf, die uit hun midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester benoemen. De oudsten en de diakenen van de gemeenschap zijn van rechtswege lid van de Raad.
2. De voorzitter, secretaris en penningmeester vormen, tezamen met maximaal twee andere leden van de Raad, het Bestuur.
3. De leden van de Raad worden door de algemene ledenvergadering benoemd uit de leden van de gemeenschap. De algemene ledenvergadering stelt het aantal leden van de Raad vast.
4. Leden van de Raad kunnen te allen tijde, onder opgaaf van redenen, door de algemene ledenvergadering worden geschorst en ontslagen. De algemene ledenvergadering besluit tot schorsing of ontslag met een meerderheid van twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen. (…)
5. Leden van de Raad worden benoemd voor een periode van maximaal vier jaar. Onder een jaar wordt te dezen verstaan de periode tussen twee opeenvolgende jaarlijkse algemene ledenvergaderingen, waarbij een eventuele tussentijdse algemene ledenvergadering niet wordt meegerekend. De leden van de Raad treden af volgens een door de Raad op te maken rooster. Een volgens het rooster aftredend lid van de Raad is onmiddellijk herbenoembaar.
6. Indien moet worden voorzien in de benoeming van een lid van de Raad, maakt de Raad dit schriftelijk kenbaar aan de leden, waarbij de leden worden uitgenodigd om binnen een termijn van drie weken na de bekendmaking leden voor te dragen voor benoeming. De wijze van benoeming zal bij afzonderlijk reglement worden geregeld.
7. Indien het aantal leden van de Raad beneden het in lid 1 vermelde minimum is gedaald, blijft de Raad niettemin bevoegd. (…)
Artikel 7
Einde lidmaatschap van de Raad
Het lidmaatschap van de Raad eindigt:
a. bij overlijden;
b. door bedanken;
c. bij het einde van het lidmaatschap van de gemeenschap;
d. door ontslag door de algemene ledenvergadering;
e. door ontheffing door de overige leden van de Raad (…).
(…)
Artikel 9
Vertegenwoordiging
1. Het bestuur - als onderdeel van de Raad - vertegenwoordigt de gemeenschap in en buiten rechte.
2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt mede toe aan de voorzitter tezamen met de secretaris of de penningmeester, dan wel de secretaris tezamen met de penningmeester.
(…)
Artikel 13
Bijeenroepen van een algemene ledenvergadering
1. Algemene ledenvergaderingen worden door de Raad bijeengeroepen zo dikwijls zij dit wenselijk oordeelt of daartoe op grond van de wet verplicht is.
2. Op schriftelijk verzoek van ten minste één/tiende gedeelte van de stemgerechtigde leden van de gemeenschap is de Raad verplicht tot het bijeenroepen van een algemene ledenvergadering, te houden binnen vier weken na indiening van het verzoek. Indien aan een verzoek binnen veertien dagen geen gevolg wordt gegeven, kunnen de verzoekers zelf tot de bijeenroeping van de algemene ledenvergadering overgaan op de wijze als in lid 3 bepaald of door
middel van een advertentie in ten minste één in Alblasserdam veel gelezen dagblad. (…).
(…)
Artikel 18
Ontbinding en vereffening
(…)
2. De algemene ledenvergadering stelt (…) de bestemming vast voor het batig saldo, en wel zoveel mogelijk in overeenstemming met het doel van de gemeenschap.
3. De vereffening geschiedt door de Raad.
(….).”
2.6.
In het Aanvullend Reglement is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
Artikel 6 De Raad.
(….)
* De Raad ontvangt (schriftelijke) informatie over de ontstane vacature.
* Alle leden van de gemeenschap worden na ontvangst van de genoemde (schriftelijke) informatie, door het Bestuur schriftelijk op de hoogte gesteld van de ontstane vacature;
* Via de in de vorige alinea vermelde brief worden de leden van de gemeenschap in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van drie weken na dagtekening van de bekendmaking, schriftelijk een nieuw lid van de Raad voor te dragen;
* het Bestuur belegt, uiterlijk twee maanden na dagtekening van de (schriftelijke) opzegging, een algemene ledenvergadering waarin de opvolger van het afgetreden lid van de Raad, wordt voorgesteld;
* Aansluitend op de genoemde algemene vergadering hebben de leden gedurende één maand de gelegenheid, via de secretaris van het Bestuur, schriftelijk onderbouwd, bezwaar te maken tegen de voorgenomen benoeming.
* De eventueel ingebracht bezwaren worden door de Raad beoordeeld en daarna ter kennis gebracht van de algemeen ledenvergadering, waarna door de algemeen ledenvergadering definitief een besluit wordt genomen.
* Indien er geen bezwaren worden ingebracht, dan is het lidmaatschap van de Raad direct van kracht.
(…)”
2.7.
Bij brief van 21 februari 2017 heeft [gedaagde 1] de leden geïnformeerd over vacatures binnen de Raad. In die brief staat onder meer:
“(…)
Betreft: voordracht raadsleden.
Vanuit de gemeente zijn twee mensen voorgedragen voor de vacatures in de raad.
Deze twee namen zijn: voor bestuurslid [naam 1] en voor oudste [gedaagde 2]
De leden kunnen tot 21 maart 2017 hiertegen bezwaar maken. Dit volgens artikel 6
alinea 5 van het aanvullend reglement bij de statuten. Bezwaren, met opgave van de
reden, kunt u schriftelijk of per e-mail bij de secretaris indienen. (…)”
2.8.
De notulen van de ALV van 10 april 2017 vermelden onder meer:
“ (…)
4. Bestuurszaken:(…)
Penningmeester: [gedaagde 2] is bereid om penningmeester te worden en de Raad heeft [gedaagde 3] als 2e penningmeester voorgedragen. [gedaagde 3] heeft hierin toegestemd en de leden hebben een maand de tijd om bezwaar te maken. Het is de bedoeling dat [gedaagde 3] het werk van [gedaagde 2] achter de schermen doen, zodat [gedaagde 2] niet de volledige taak behoeft uit te voeren. Statutair zitten we dan weer op een oneven aantal raadsleden (…).”
2.9.
In een e-mailbericht van 28 mei 2021 van [gedaagde 1] aan de leden van [naam kerkgenootschap] staat voor zover hier relevant:
“(…)Leden,
Afgelopen zondag is medegedeeld dat [naam 1] per direct zijn functie als bestuurslid heeft
neergelegd. Hierdoor is er een vacature ontstaan. Om deze weer op te vullen, verzoeken wij U om voor 13 juni a.s. namen voor te dragen voor de functie. Deze kunt u via de mail of persoonlijk doorgeven aan [gedaagde 1] (…).”
2.10.
De notulen van de ALV van 28 juni 2021 vermelden onder meer:
“(…)
4. Bestuursverkiezing.
Aftredend zijn: [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . [naam 1] was aftredend, maar heeft tussentijd zijn werk als bestuurslid beëindigd. [gedaagde 2] is herkozen als oudste, hij is als 1e penningmeester gestopt. [gedaagde 3] is ook herkozen en neemt de taak als le penningmeester over van [gedaagde 2] . Voor de vervanging van [naam 1] konden de leden mensen voordragen. Unaniem is [gedaagde 4] voorgedragen. Zij heeft toegestemd om de taak als bestuurslid te aanvaarden en omdat er geen andere kandidaten zijn en iedereen haar heeft voorgedragen, komt zij meteen in het bestuur zonder de tijd in acht te nemen om bezwaar te maken. [naam 2] vraagt of [gedaagde 3] al het werk van penningmeester nu overneemt. Het antwoord is ja; de bevoegdheden zijn inmiddels geregeld.(…)”
2.11.
De Raad bestond in 2022, in ieder geval tot 27 november, uit [naam 3] (de vader van [eiser] ) als voorzitter, [gedaagde 1] als secretaris, [gedaagde 4] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] , althans daarvan werd door alle betrokkenen destijds uitgegaan.
2.12.
Door een beperkte nieuwe aanwas, opzegging en overlijden van leden loopt het ledenaantal van [naam kerkgenootschap] al jarenlang terug. Om die reden wordt sinds in ieder geval 2016 binnen [naam kerkgenootschap] gesproken over de vraag of het kerkgenootschap al dan niet moet worden opgeheven. In 2019 is vanwege de terugloop besloten nog maar één ALV per jaar te houden in plaats van twee per jaar. Eind 2022 waren er nog 19 leden.
2.13.
Tijdens de ALV van 28 juni 2021 is besloten dat het bestuur de opties op papier zou zetten voor het afstoten van het kerkgebouw en de wijze waarop moet worden omgegaan met de opbrengst en om dit met de leden te bespreken. Een jaar later is tijdens de ALV van 30 mei 2022 besloten een enquête onder de leden te houden over de toekomst van [naam kerkgenootschap]: twee bestuursleden zouden bij de leden thuis komen om een vragenlijst in te vullen. Die enquête is uitgevoerd door [gedaagde 4] en [gedaagde 2] . [eiser] heeft aan de enquête meegedaan.
2.14.
Op 7 november 2022 hebben [gedaagden] de vader van [eiser] verzocht om aan te blijven als voorzitter. Hij heeft hiermee ingestemd. Op 27 november 2022 zijn er in dit verband stembriefjes verzonden door [gedaagde 1] aan de leden van [naam kerkgenootschap].
2.15.
De uitkomsten van de onder 2.13 genoemde enquête hebben in november/december 2022 geleid tot verdeeldheid binnen de Raad tussen [gedaagden] enerzijds en de vader van [eiser] anderzijds.
2.16.
Op 19 december 2022 heeft [gedaagde 1] de vader van [eiser] geïnformeerd over de uitslag van de stemming voor zijn herverkiezing als voorzitter. Volgens [gedaagde 1] blijkt uit die stemming dat de meerderheid van de leden de vader van [eiser] niet heeft herkozen als voorzitter.
2.17.
In het voorjaar van 2023 heeft [naam 4] , een functionaris van de Verenigde Pinkster- en Evangeliegemeenten (hierna: [naam 4] respectievelijk de VPE), een bemiddelingstraject met [gedaagden] en [naam 3] gestart. Dat heeft niet geleid tot een oplossing.
2.18.
Op 11 mei 2023 heeft er een (bijeenkomst aangeduid als) ALV plaatsgevonden. Er waren 10 van de 19 leden aanwezig; twee afwezigen hadden een volmacht afgegeven. Er is toen unaniem (met 12 stemmen) besloten tot ontbinding van [naam kerkgenootschap], tot verkoop van het kerkgebouw en tot aanwijzing van de Raad als vereffenaar. Ook is besloten om € 100.000,00 over te maken naar Stichting VPE-Zending (hierna: VPE-Zending). Tijdens de vergadering is [gedaagde 4] door [gedaagden] aangewezen als voorzitter van de Raad.
2.19.
Op 3 juli 2023 hebben [naam kerkgenootschap] en [gedaagden] als eisers de vader van [eiser] in kort geding gedagvaard. Op 15 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank vonnis gewezen (ECLI:NL:RBROT:2023:7249). De vader van [eiser] heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
2.20.
Een brief van 18 juni 2024 aan [eiser] vermeldt dat hij is geroyeerd als lid van [naam kerkgenootschap].

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] niet bevoegd zijn om zich uit te geven als lid van de Raad en/of het Bestuur van [naam kerkgenootschap] en als zodanig niet bevoegd zijn om namens [naam kerkgenootschap] rechtshandelingen of feitelijke handelingen te verrichten;
II. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , te verbieden om zich uit te geven als lid van het Bestuur en/of de Raad van [naam kerkgenootschap] en als zodanig rechtshandelingen of feitelijke handelingen namens [naam kerkgenootschap] te verrichten in de ruimste zin van het woord;
III. te verklaren voor recht dat, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] tekort zijn geschoten in de nakoming van de op hen rustende
verplichtingen als lid van het Bestuur en of de Raad van [naam kerkgenootschap], dan wel dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur waarvoor zij afzonderlijk dan wel gezamenlijk verantwoordelijk en aansprakelijk zijn;
IV. kosten rechtens.
3.2.
[gedaagden] concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
in reconventie
3.3.
[gedaagden] vorderen in reconventie – na eisvermeerdering bij akte en vermindering van eis ter gelegenheid van de mondelinge behandeling – voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser] te verbieden om na betekening van het te wijzen vonnis al dan niet publiekelijk, op welke manier dan ook, via welk medium dan ook, direct of indirect, aan leden of functionarissen binnen [naam kerkgenootschap] of aan derden (anders dan tijdens een rechtmatig gehouden ALV van [naam kerkgenootschap] of binnen de onderhavige gerechtelijke procedure of het daaropvolgende hoger beroep of cassatie of daartoe opgeroepen als getuige in de procedure tegen [naam 3] ):
i) zich uit te laten over de positie, bevoegdheden en taakvervulling van
[gedaagden] als leden van de Raad of Bestuursleden van [naam kerkgenootschap];
ii) zich uit te laten over de positie, bevoegdheden en taakvervulling van
[gedaagden] als vereffenaar van [naam kerkgenootschap];
iii) te stellen dat [naam 3] bestuurder, raadslid, voorzitter of vereffenaar van [naam kerkgenootschap] is;
iv) zich direct of indirect te bemoeien met of uit te laten over de vereffening door [gedaagden] , daaronder mede begrepen het onderhouden van contact met (al dan niet potentiële) kopers voor het kerkgebouw van [naam kerkgenootschap];
v) zich te bemoeien met de eigendom, de exploitatie of de eventuele
vervreemding van de bezittingen van [gedaagden] , waaronder de onroerende zaak aan [adres] ;
vi) anderszins zodanige handelingen te verrichten of mededelingen te doen,
waardoor de taakvervulling door [gedaagden] als raadslid, bestuurder of vereffenaar van [naam kerkgenootschap] wordt of kan worden gehinderd.
II. [eiser] te veroordelen tot het betalen van een boete dan wel dwangsom
van € 25.000,00 voor elke overtreding/niet-nakoming van een van de hiervoor
gevorderde verboden/geboden/bevelen, alsmede een boete dan wel dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat die overtreding/niet-nakoming voortduurt;
III. een verklaring voor recht dat het lidmaatschap van [eiser] van [naam kerkgenootschap] onherroepelijk is geëindigd;
IV. [eiser] te verbieden om zich al dan niet publiekelijk, op welke manier dan ook, via welk medium dan ook, direct of indirect, aan leden of functionarissen binnen [naam kerkgenootschap] of aan derden te presenteren of zich anderszins te gedragen als lid van het [naam kerkgenootschap], een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 voor elke overtreding van het hier gevorderde verbod, alsmede een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of deel van een dag dat die overtreding voortduurt;
V. [eiser] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
3.4.
[eiser] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, kosten rechtens.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] bevoegd zijn om zich uit te geven als lid van de Raad en/of het Bestuur van [naam kerkgenootschap]. Volgens [eiser] is dit niet het geval. [gedaagden] zijn niet conform de voorschriften van het Statuut benoemd. Zonder rechtsgeldige benoeming kunnen zij zich niet uitgeven als lid van de Raad of het Bestuur van [naam kerkgenootschap] zoals zij dat thans wel doen. Voor zover [gedaagden] wel lid van de Raad en/of het Bestuur zouden zijn, schieten zij volgens [eiser] ernstig tekort in de op hen rustende bestuurlijke verplichtingen en is van goed bestuur geen sprake.
4.2.
[gedaagden] hebben de stellingen van [eiser] gemotiveerd betwist. Volgens hen dient de burgerlijke rechter zeer terughoudend te zijn bij het beoordelen van interne kwesties van kerkgenootschappen, zoals lidmaatschap, de aanstelling van functionarissen en de vraag of functionarissen wel of niet naar behoren zouden functioneren en wel of niet juiste beslissingen zouden nemen. [gedaagden] stellen verder dat zij in lijn met artikel 6 van het Statuut zijn benoemd, zodat zij de enige rechtmatig benoemde en zittende raadsleden en bestuurders van [naam kerkgenootschap] zijn. Voorts leidt analogische toepassing van artikel 2:15 BW ertoe dat de termijn om de geldigheid van de benoemingsbesluiten in rechte te bestrijden, is verstreken. [gedaagden] betwisten dat zij tekort schieten in hun verplichtingen, dan wel dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur.
Zijn [gedaagden] lid van de Raad en/of het Bestuur?
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] rechtsgeldig als lid van de Raad en/of het Bestuur zijn benoemd. De rechtbank motiveert dit als volgt.
4.4.
Voorop staat dat wanneer een kerkgenootschap partij is in een procedure voor de burgerlijke rechter, de rechter in beginsel bevoegd is wanneer het voorwerp van het geschil burgerlijke rechten betreft. Als uitgangspunt geldt daarbij dat voor de burgerlijke rechter slechts een beperkte rol is weggelegd. De rechter dient het geschil zo veel mogelijk te beslechten met toepassing van het kerkelijke statuut. Een kerkgenootschap wordt immers geregeerd door (en is gebonden aan) zijn eigen statuut voor zover dit niet in strijd is met de wet (artikel 2:2 lid 2 BW). Dat de statuten of de aanvullende reglementen van [naam kerkgenootschap] in strijd zouden zijn met de wet is door partijen niet betoogd. Terughoudendheid van de burgerlijke rechter is geboden voor zover het onderwerpen betreft die samenhangen met opvattingen van geloofsovertuiging en het doel van [naam kerkgenootschap] als een kerkelijke organisatie.
[gedaagde 1]
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] erkend dat [gedaagde 1] rechtsgeldig is benoemd en dat zij nog steeds lid is van de Raad en het Bestuur. De rechtbank gaat daarom hiervan uit. Dit leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] onder I en II ten aanzien van [gedaagde 1] niet toewijsbaar zijn. Ter zitting is nog betoogd dat met de vordering onder I tevens bedoeld is tot uitdrukking te brengen dat [gedaagde 1] niet zelfstandig bevoegd is. Als van die bedoeling van de vordering moet worden uitgegaan, dan geldt dat [eiser] geen belang heeft bij een verklaring voor recht in die zin, omdat nergens uit blijkt dat [gedaagde 1] zich op het standpunt stelt dat zij alleen bevoegd zou zijn.
[gedaagde 4] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3]
4.6.
Aan de vordering van [eiser] ligt het standpunt ten grondslag dat de besluiten tot benoeming van [gedaagde 4] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot lid van de Raad en/of het Bestuur genomen in de ALV van 28 juni 2021 respectievelijk 10 april 2017 niet rechtsgeldig zijn.
4.7.
Met betrekking tot [gedaagde 4] stelt [eiser] dat uit de notulen van de ALV van 28 juni 2021 (zie 2.10) blijkt dat zij vrijwel uit het niets het Bestuur van [naam kerkgenootschap] is “ingerommeld”. Volgens [eiser] is daarmee op meerdere punten sprake van strijd met de voorschriften uit het Statuut. Zo zijn de leden niet in de gelegenheid gesteld om andere kandidaten voor te dragen of om bezwaar te maken. Verder is [gedaagde 4] volgens de notulen door de ALV benoemd tot bestuurslid en niet tot raadslid, terwijl de ALV niet gaat over de benoeming van bestuursleden. De ALV benoemt uit haar leden de leden van de Raad. De Raad wijst vervolgens het Bestuur aan.
4.8.
[gedaagden] hebben het in 2.9 weergegeven e-mailbericht van 28 mei 2021 overgelegd. Anders dan [eiser] stelt, blijkt uit dit e-mailbericht dat de leden wel degelijk in de gelegenheid zijn gesteld om personen voor te dragen. Ook uit de notulen van de ALV van 28 juni 2021 volgt dat de leden mensen hebben kunnen voordragen. [eiser] heeft niet gesteld dat de notulen geen correct beeld geven van wat er tijdens de ALV is besproken, zodat van de juistheid van de notulen kan worden uitgegaan. Het toenmalige bestuur heeft dus voldaan aan de verplichting om de leden in de gelegenheid te stellen andere kandidaten voor te dragen. Dat [eiser] mogelijk de hier bedoelde e-mail niet heeft ontvangen doet hier niet aan af.
4.9.
De notulen vermelden verder dat de voordracht van [gedaagde 4] unaniem was, er geen tegenkandidaten waren en dat daarom de benoeming per direct ingaat. Dit laatste is niet in overeenstemming met artikel 6 van het Aanvullend reglement (zie 2.6): uit die bepaling volgt dat tijdens de ALV van 28 juni 2021 volstaan had moeten worden met een voorgenomen benoeming en dat die benoeming pas definitief zou zijn na afloop van een maand nadien. In die maand konden de leden dan bezwaar maken tegen de benoeming. In zoverre heeft [eiser] een punt. Het gevolg daarvan is echter niet dat het besluit tot benoeming van [gedaagde 4] achteraf bezien geacht moet worden ongeldig te zijn of vernietigbaar is. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.10.
Waar sprake is van een gebrek in de totstandkoming van een besluit van een rechtspersoon, mag van belanghebbenden verwacht worden dit binnen redelijke termijn aan de orde te stellen. De rechtszekerheid vergt immers dat onzekerheid over de rechtsgeldigheid van besluiten niet te lang in de lucht blijft hangen (vergelijk in dit verband artikel 2:15 lid 5 BW, waarin een vervaltermijn van één jaar wordt genoemd). Dit belang geldt al helemaal als het gaat om (al dan niet gebrekkige) totstandkoming van besluiten tot benoeming van bestuurders, omdat daarmee het goede functioneren van de rechtspersoon direct in het geding is. Niet valt in te zien dat dit bij kerkelijke rechtspersonen zoals [naam kerkgenootschap] wezenlijk anders. Deze redelijke termijn is in dit geval ruimschoots voorbij. Van enig bezwaar van wie dan ook tegen de benoeming is geruime tijd na de desbetreffende ALV niet gebleken, terwijl wel algemeen bekend was dat [gedaagde 4] deel uitmaakte van de Raad. Ook [eiser] moet dat hebben geweten, omdat hij in de zomer van 2022 heeft geparticipeerd in de door de Raad uitgezette enquête onder de leden, die door onder anderen [gedaagde 4] is uitgevoerd (zie 2.13). Niettemin heeft hij zich pas bij brief van 14 september 2023 op het standpunt gesteld dat [gedaagde 4] een van de “onrechtmatige bestuurders” is.
4.11.
In dit verband wijst de rechtbank er ten overvloede nog op dat een eventueel beroep op de ongeldigheid of vernietigbaarheid van het besluit tot benoeming van [gedaagde 4] gericht moet worden tot [naam kerkgenootschap] als rechtspersoon. Het gaat hier immers om een besluit van een orgaan van die rechtspersoon. Een dergelijk besluit moet in juridische zin aan die rechtspersoon worden toegerekend en geldt daarmee als besluit van die rechtspersoon. Nu [naam kerkgenootschap] als rechtspersoon in deze procedure niet is betrokken kan de ongeldigheid van het onderhavige besluit of de vernietiging daarvan in deze procedure niet worden vastgesteld. Dit komt voor risico van [eiser] .
4.12.
Het betoog dat [gedaagde 4] volgens de notulen door de ALV is benoemd tot bestuurslid en niet tot raadslid kan [eiser] evenmin baten. Volgens de Statuten wijst de ALV de raadsleden aan. Vervolgens benoemt de Raad uit zijn midden de voorzitter, secretaris en penningsmeester en deze functionarissen vormen samen, met maximaal twee andere raadsleden, het Bestuur. Gelet hierop is het formeel niet juist dat de ALV [gedaagde 4] als bestuurder heeft benoemd. Daar staat tegenover dat uit de overgelegde notulen van ALV’s door de jaren heen blijkt dat de ALV diverse malen een bestuurslid aanwees. Zo is de vader van [eiser] op de ALV’s van 30 juni 2010, 9 juli 2914 en 27 november 2018 herbenoemd als bestuurslid/voorzitter. Ook [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn herbenoemd als bestuurslid door de ALV. Kennelijk is het onderscheid tussen “raad” en “bestuur” uit het oog verloren. Naar het oordeel van de rechtbank kan hier redelijkerwijs geen andere betekenis aan worden gegeven dan dat de ALV bedoeld heeft [gedaagde 4] te benoemen als lid van de Raad. Het enkele gebruik van een verkeerde aanduiding of benaming maakt nog niet dat een besluit tot benoeming ongeldig is. Datzelfde geldt voor de situatie dat [gedaagde 4] zich begin 2023 ten onrechte zou hebben uitgegeven als “interim-voorzitter” volgens [eiser] . De benamingen waarmee [gedaagden] zich, al dan niet ten onrechte, hebben getooid doet niet af aan de rechtsgeldigheid van hun benoeming. Overigens heeft [eiser] ook geen enkel concreet feit gesteld om te onderbouwen dat hij een (in rechte te respecteren) belang heeft bij het honoreren van dit bezwaar. Dat het voor hem belangrijk is dat alle regels over de totstandkoming van besluiten naar de letter worden gevolgd, is niet een zodanig belang.
4.13.
Ten aanzien van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] stelt [eiser] dat zij tijdens de ALV van 10 april 2017 niet zijn benoemd en dat zij daarom in 2021 niet herbenoemd konden worden. Dit betoog slaagt evenmin. Uit de in 2.7 weergegeven brief van 21 februari 2017 aan de leden blijkt dat de leden zijn geïnformeerd over de voordracht van [gedaagde 2] en dat zij daartegen bezwaar konden maken. Vervolgens vond op 10 april 2017 een ALV plaats. [gedaagden] hebben onbetwist gesteld dat [eiser] bij die ALV aanwezig was. Hoewel de notulen ongetwijfeld helderder geformuleerd hadden kunnen worden (zie de in 2.8 weergegeven passage), kan daaruit redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat de ALV het voorgenomen besluit heeft genomen tot benoeming van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] , waarbij de termijn van een maand voor eventuele bezwaren in acht is genomen. Bedacht moet worden dat het bij [naam kerkgenootschap] gaat om een organisatie van vrijwilligers. Aan de precisie van de verslaglegging kunnen daarom niet zonder meer dezelfde eisen worden gesteld als in het geval het gaat om een door professionals geleide organisatie. [gedaagden] hebben onbetwist gesteld dat er geen bezwaar is gemaakt. [eiser] heeft destijds kennelijk ook geen aanleiding gezien om tijdens de ALV of binnen een maand nadien verhelderende vragen te stellen over de strekking van het genomen besluit. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat alle betrokkenen het besprokene tijdens de ALV als een benoemingsbesluit hebben opgevat, al helemaal omdat [gedaagde 3] en [gedaagde 2] in de periode nadien steeds als raadslid zijn beschouwd. Dit wordt ook duidelijk uit het feit dat [gedaagde 2] in 2019 en 2021 op het rooster van aftreden hebben gestaan dat door [gedaagden] is overgelegd. Uit de notulen van de ALV van 28 juni 2021 blijkt vervolgens dat zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 3] zijn herkozen. Dat [gedaagde 2] meerdere jaren – bij gebrek aan overige kandidaten en met instemming van de ALV – zowel oudste, penningmeester als bestuurslid is geweest, is geen grond om aan te nemen dat hij geen raadslid is. Mogelijk zou dit leiden tot de conclusie dat hij geen penningmeester was, maar die functie heeft hij op dit moment sowieso niet. Voor het overige verwijst de rechtbank naar 4.10 en 4.11, welke overwegingen ook relevant zijn voor wat betreft [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .
4.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat de besluiten tot benoeming van [gedaagde 4] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] geldig zijn. Dit betekent dat ook jegens hen de vorderingen onder I en II worden afgewezen.
Tekortkomingen of onbehoorlijk bestuur?
4.15.
[eiser] vordert voorts een verklaring voor recht dat [gedaagden] tekort zijn geschoten in de op hen rustende verplichtingen als lid van het Bestuur en/of de Raad van [naam kerkgenootschap], dan wel dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur waarvoor zij afzonderlijk dan wel gezamenlijk aansprakelijk zijn. [eiser] legt daaraan ten grondslag dat er sprake is van tegenstrijdig belang tussen [gedaagden] en [naam kerkgenootschap]. Zo zijn [gedaagden] voornemens om een substantieel deel van het liquidatiesaldo van [naam kerkgenootschap] te schenken aan de Verenigde Pinkster- en Evangeliegemeenten (VPE) of aan een aan de VPE gelieerde entiteit, de organisatie die de heer [naam 4] als bemiddelaar ter beschikking heeft gesteld in het conflict tussen [gedaagden] en de vader van [eiser] . Zij laten zich hierbij leiden door een ideëel persoonlijk belang, hetgeen in strijd is met het belang van [naam kerkgenootschap]. Voorts maakt [eiser] [gedaagden] het verwijt dat zij de bepalingen uit het Statuut niet (correct) opvolgen, de leden van [naam kerkgenootschap] niet deugdelijk informeren en zich overigens onvoldoende richten naar het belang van [naam kerkgenootschap].
4.16.
[gedaagden] hebben de stellingen van [eiser] gemotiveerd betwist. Zij voeren – samengevat weergegeven – het volgende aan. Omdat de ALV heeft besloten [naam kerkgenootschap] op te heffen, moet de rechtspersoon worden vereffend. Het liquidatiesaldo zal worden geschonken aan de Stichting VPE-Zending. Op die manier zal de al lopende maandelijkse betaling van [naam kerkgenootschap] aan de uitgezonden zendeling [naam 5] via VPE-Zending voortgezet kunnen worden. Mocht [naam 5] overlijden voordat dit bedrag geheel is uitgekeerd, dan mag het restant door VPE-Zending voor andere zendelingen en projecten van VPE-Zending worden aangewend. De financiële ondersteuning van [naam 5] loopt al sinds jaar en dag via VPE-Zending. Die stichting staat organisatorisch los van de VPE. Deze vereniging biedt onder andere ondersteuning aan lokale kerken in geval van interne conflicten en dat is de reden geweest voor [gedaagden] om de hulp van [naam 4] in te roepen. Van enig persoonlijk belang bij [gedaagden] is geen sprake. [gedaagden] menen daarentegen dat [eiser] zelf een persoonlijk belang heeft bij de bestemming van het liquidatiesaldo. Dat belang is erin gelegen dat [eiser] en zijn vader de wens hebben dat het saldo ten goede komt aan de door [eiser] geleide Stichting [naam stichting]. Ook de overige verwijten hebben [gedaagden] gemotiveerd bestreden.
4.17.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of er aan de zijde van [gedaagden] sprake is van tekortkomingen, dan wel van onbehoorlijk bestuur, waarvoor [gedaagden] aansprakelijk kunnen worden gehouden. Vooropgesteld wordt dat bij de beantwoording van dergelijke vragen terughoudendheid van de burgerlijke rechter is geboden. Uitsluitend in situaties waarin een kerkelijke bestuurder in ernstige mate afwijkt van zorgvuldigheidsnormen, en dit leidt tot schade of een fundamentele aantasting van rechten binnen de kerkgemeenschap, kan de civiele rechter ingrijpen.
4.18.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat [gedaagden] tekort zouden zijn geschoten bij de uitvoering van hun taken als leden van de Raad en/of het Bestuur, laat staan dat hen daarvan een ernstig verwijt zou kunnen worden gemaakt. Het enkele feit dat wellicht niet steeds alle procedurele regels zijn opgevolgd is daarvoor onvoldoende. Daarbij is van belang dat, zoals hiervoor al aan de orde kwam, het hier gaat om een (klein) kerkgenootschap dat uitsluitend wordt gerund door een groep vrijwilligers. Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat de gemaakte verwijten (anders dan het punt van belangenverstrengeling, waarover meer hierna) op zichzelf beschouwd voldoende ernstig zijn om te kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van onbehoorlijk bestuur. Dat zou mogelijk anders kunnen zijn als [eiser] (of andere leden van [naam kerkgenootschap]) langs de geëigende weg, dus via de ALV als controlerend orgaan, de Raad zou hebben aangesproken op, bijvoorbeeld, deugdelijke en tijdige informatievoorziening of tijdige verslaglegging en de Raad daar vervolgens niets mee zou hebben gedaan. Daarvan is echter niet gebleken.
4.19.
Niet gebleken is van enige reële aanleiding voor het aannemen van belangenverstrengeling in het kader van de voorgenomen beslissing om een deel van het liquidatiesaldo aan de Stichting VPE-Zending te schenken. Op het in 4.16 verkort weergegeven betoog van [gedaagden] heeft [eiser] onvoldoende concreet gereageerd. Daarbij komt dan nog dat een kerkgenootschap in beginsel vrij is in het bepalen van de bestemming van het liquidatiesaldo, nu de opvattingen daarover niet los kunnen worden gezien van de opvattingen over de gemeenschappelijke godsverering die binnen het kerkgenootschap centraal staat. De burgerlijke rechter dient zich te onthouden van een oordeel daarover. Gegeven het betoog van [gedaagden] is er geen enkele reden om daarop in dit geval een uitzondering te maken.
4.20.
Ook de vordering onder III wordt dus afgewezen.
Conclusie
4.21.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
Proceskosten
4.22.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.23.
De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief II € 614,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.726,00
in reconventie
4.24.
[gedaagden] vorderen in reconventie een verbod voor [eiser] om zich uit te laten over – kort gezegd – de positie van [gedaagden] en zich te bemoeien met de vereffening van [naam kerkgenootschap]. Voorts vorderen [gedaagden] een verklaring voor recht dat het lidmaatschap van [eiser] van [naam kerkgenootschap] onherroepelijk is geëindigd, alsmede een verbod voor [eiser] om zich als lid van [naam kerkgenootschap] te presenteren. Op 18 juni 2024 heeft de Raad van [naam kerkgenootschap] [eiser] schriftelijk geïnformeerd over het besluit om hem te royeren als lid van het [naam kerkgenootschap]. [eiser] heeft hiertegen niet binnen vier weken beroep ingesteld bij de ALV, zodat het royement onherroepelijk is. [gedaagden] stellen er belang bij te hebben dat dit in rechte wordt vastgesteld en dat [eiser] de uitoefening van zijn vermeende bevoegdheden als lid van [naam kerkgenootschap] staakt en gestaakt houdt.
4.25.
[eiser] voert gemotiveerd verweer. Hij ontkent dat hij zich onrechtmatig jegens [gedaagden] gedraagt. Voor wat betreft de gevorderde verklaring voor recht dat het lidmaatschap van [eiser] is geëindigd en het verbod om zich uit te laten als lid van [naam kerkgenootschap], stelt [eiser] dat die vorderingen enkel kunnen worden toegewezen ten behoeve van [naam kerkgenootschap] als rechtspersoon. Nu [naam kerkgenootschap] geen partij is in deze procedure, moeten deze vorderingen worden afgewezen.
De gevorderde verboden voor [eiser]
4.26.
De rechtbank overweegt als volgt. Het gevorderde vormt een beperking van het in artikel 7 Grondwet en artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde recht van [eiser] op vrijheid van meningsuiting. Dit recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer uitlatingen onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW.
4.27.
Bij de beantwoording van de vraag of [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld in vorenbedoelde zin, dient voorop te worden gesteld dat een ieder het recht heeft om gedachten en gevoelens van welke inhoud dan ook te uiten. Dat betekent dat een ieder de vrijheid heeft zijn hart te luchten en zich op negatieve wijze over iemand anders uit te laten, ook als die uitlatingen een beschuldiging aan het adres van een ander inhouden. Dat recht om vrijelijk zijn mening te uiten vindt zijn begrenzing in het geval iemands eer of goede naam wordt aangetast. Of daarvan sprake is, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden.
4.28.
Volgens [gedaagden] gedraagt [eiser] zich op onrechtmatige wijze jegens hen. Hij brengt met zijn handelen, inclusief het voeren van deze procedure en zijn actieve bijdrage aan de onrechtmatige handelingen van zijn vader, schade toe aan [naam kerkgenootschap]. Door het gedrag van [eiser] wordt de vereffening van [naam kerkgenootschap] bovendien ernstig vertraagd en dat kost [naam kerkgenootschap] geld. Het gedrag van [eiser] is volgens hen grensoverschrijdend.
4.29.
[gedaagden] hebben onvoldoende concreet gesteld en onderbouwd welke uitlatingen of welk gedrag van [eiser] als onrechtmatig moeten worden gekwalificeerd. Een verschil van opvatting over hoe de zaken binnen een kerkgenootschap behoren te gaan is altijd denkbaar. Het recht op vrijheid van meningsuiting brengt mee dat aan het uiten van de eigen opvatting ruimte gegeven moet worden. Dat [eiser] ook buiten het verband van de Algemene Ledenvergadering tegen derden zou hebben gesproken over het bestaande verschil van opvatting (bijvoorbeeld door aanschrijving van potentiële kopers van het kerkgebouw) is op zichzelf niet onrechtmatig. Datzelfde geldt voor het starten van onderhavige procedure. Het instellen van een vordering bij een rechter is in het algemeen niet snel onrechtmatig en dat wordt niet anders door de enkele mogelijkheid dat een ander daarvan nadeel ondervindt.
4.30.
Voor zover de vader van [eiser] onrechtmatige handelingen zou verrichten jegens [gedaagden] , kan dit [eiser] niet worden aangerekend. [eiser] kan immers niet verantwoordelijk worden gehouden voor uitlatingen of handelingen die zijn vader op persoonlijke titel heeft gedaan of verricht. Het betoog dat [eiser] nauw betrokken zou zijn geweest bij de handelingen die zijn vader zou hebben verricht en dat [eiser] daarom op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk is, kan [gedaagden] evenmin baten. Dat [eiser] en zijn vader dezelfde opvattingen hebben over [naam kerkgenootschap] en daar ook allebei uiting aan geven, is onvoldoende om te kunnen spreken van een groep. Bovendien gaat het bij de vordering van [gedaagden] niet om eventuele aansprakelijkheid van [eiser] (via de band van artikel 6:166 BW) voor de schade die zijn vader heeft veroorzaakt, maar om een verbod voor toekomstige uitlatingen en gedragingen. Voor toewijzing is dan in elk geval vereist dat dergelijke uitlatingen en gedragingen van [eiser] zelf gelden als onrechtmatig. Daarvoor hebben [gedaagden] onvoldoende gesteld. De rechtbank wijst daarom deze vordering af.
Verklaring voor recht inzake het royement en verbod om zich als lid te presenteren
4.31.
De rechtbank is met [eiser] van oordeel dat de gevorderde verklaring voor recht dat het lidmaatschap van [eiser] van [naam kerkgenootschap] onherroepelijk is geëindigd, niet toewijsbaar is. Een dergelijke vordering gaat slechts de rechtspersoon aan en niet [gedaagden] . Zij hebben daarom onvoldoende belang bij de vordering. Datzelfde geldt voor het gevorderde verbod voor [eiser] om zich als lid van [naam kerkgenootschap] uit te geven. Beide vorderingen kunnen alleen door de rechtspersoon worden ingesteld. De vorderingen worden daarom afgewezen.
Proceskosten
4.32.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten.
4.33.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (½ × 2 punten × tarief II € 614,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.726,00, te voldoen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als niet tijdig aan de veroordelingen wordt voldaan en het vonnis daarna wordt betekend, dan worden de proceskosten verhoogd met een bedrag van € 92,00, plus de kosten van betekening;
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen van [gedaagden] af;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 792,00, te voldoen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als niet tijdig aan de veroordelingen wordt voldaan en het vonnis daarna wordt betekend, dan worden de proceskosten van € 792,00 verhoogd met een bedrag van € 92,00, plus de kosten van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.
[3645/1980]