ECLI:NL:RBROT:2025:4246

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/1807 en ROT 24/4678
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing exploitatie- en alcoholwetvergunning door burgemeester Rotterdam na ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een horecaonderneming, en de burgemeester van Rotterdam. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een exploitatie- en alcoholwetvergunning om een horecagelegenheid op een strandperceel te exploiteren. De burgemeester heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij gerechtigd was over de ruimte te beschikken, aangezien de huurovereenkomst voor het strandperceel buitengerechtelijk was ontbonden. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de burgemeester de vergunning ten onrechte had geweigerd en dat de regels in strijd waren met de Dienstenrichtlijn. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder de plannen van eiseres om het horecabedrijf voort te zetten en de onduidelijkheid over de rechtsgeldigheid van de ontbinding van de huurovereenkomst. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de burgemeester en droeg hem op om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/1807 en ROT 24/4678

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2025 in de zaken tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: [naam 1]),
en

de burgemeester van Rotterdam, de burgemeester

(gemachtigde: mr. J.C. Avedissian).

Procesverloop

1.1.
Eiseres heeft een aanvraag ingediend om een exploitatievergunning en een alcoholwetvergunning, om daarmee een horeca-inrichting op het strandperceel [adres] te exploiteren. De burgemeester heeft deze aanvraag met een besluit van 26 juli 2023 (het primaire besluit) afgewezen.
1.2.
Eiseres heeft op 9 februari 2024 beroep ingesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op het bezwaar tegen het primaire besluit (ROT 24/1807).
1.3.
Met een besluit van 21 maart 2024 op het bezwaar van eiseres (het bestreden besluit) is de burgemeester bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Hiertegen heeft eiseres ook beroep ingesteld (ROT 24/4678).
1.4.
De burgemeester heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 2] (middellijk bestuurder van eiseres, hierna: [naam 2]), de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de burgemeester en [naam 3] namens de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

Voorgeschiedenis
2.
2.1.
Vanaf 2009 heeft [eiseres] gehuurd van de gemeente Rotterdam (deelgemeente Hoek van Holland) een strandperceel aan het adres [adres]. Het strandperceel is eigendom van de Staat der Nederlanden. Eiseres heeft op deze locatie, met een vergunning van de burgemeester, een horecabedrijf geëxploiteerd. [naam 4] (hierna: [naam 4]) was ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres]
2.2.
Met een besluit van 14 augustus 2020 heeft de burgemeester de exploitatievergunning van eiseres ingetrokken. Bij brief van 28 september 2020 aan [eiseres] heeft de gemeente Rotterdam vervolgens de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Bij uitspraak van 21 mei 2021 heeft deze rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van de exploitatievergunning gegrond verklaard en het intrekkingsbesluit van 14 augustus 2020 herroepen. De buitengerechtelijke ontbinding is niet geëffectueerd.
2.3.
Met ingang van 1 januari 2022 is [naam 2] in het horecabedrijf gaan werken als bedrijfsleider. [naam 4] en [naam 2] hebben nadien met elkaar gesproken over een voortzetting van het horecabedrijf door [naam 2]. Op 1 februari 2022 en 11 maart 2022 heeft eiseres bij de burgemeester aanvragen ingediend om personen aan te melden als beheerder/leidinggevende. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester eiseres verzocht een nieuwe exploitatievergunning aan te vragen omdat bij de beoordeling van de aanvraag was gebleken dat [naam 5] (hierna: [naam 5]) was toegetreden als zelfstandig bevoegd bestuurder van eiseres. Naar aanleiding daarvan heeft eiseres op 17 en 24 mei 2022 een nieuwe exploitatievergunning aangevraagd.
2.4.
Vanaf juni/juli 2022 hebben [naam 4] en [naam 2], elk voor zich, contact gehad met [naam 6] (gebiedsadviseur horeca bij de gemeente Rotterdam, hierna: [naam 6]) over de plannen van [naam 2] het horecabedrijf voort te zetten. Op 30 augustus 2022 heeft [naam 4] via Whatsapp aan [naam 6] laten weten dat [naam 2] de volgende dag een contract ging tekenen en dan direct de vergunning zou gaan aanvragen. Op 1 september 2022 heeft [naam 6] via Whatsapp aan [naam 4] bericht:
“We gaan het meemaken”
“Jij/jullie dienen nog wel een mail te sturen naar horecavergunningen@rotterdam.nl”
“Met de mededeling dat jullie graag jullie aanvraag willen stopzetten/intrekken.”
“Het kan niet zo zijn dat er twee aanvragen voor één adres lopen …”
Later diezelfde dag heeft [naam 6] via Whatsapp de volgende berichten aan [naam 2] gestuurd:
“[…] Het ziet er naar uit dat het goed gaat komen….leuk voor je. Bel met [..] en vraag naar […]. Hij weet hiervan en helpt je verder.”
“[naam 4] [rb: [naam 4]] zal haar aanvraag nog moeten intrekken. Ik heb haar daar vandaag al een app over gestuurd.”
2.5.
[naam 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf] Tussen eiseres als verhuurder en [naam bedrijf] als huurder is per 1 september 2022 een huurovereenkomst gesloten ten aanzien van de op het strandperceel gelegen opstallen.
2.6.
Bij e-mail van 7 september 2022 aan het adres horecavergunningen@rotterdam.nl heeft [naam 5] namens eiseres de ingediende vergunningsaanvragen ingetrokken. In deze e-mail is vermeld:
“Met uw afdeling is afgesproken dat [naam 2] de exploitatie zal gaan overnemen.”
2.7.
Per e-mail van 15 september 2022 aan het adres horecavergunningen@rotterdam.nl (CC aan [naam 6]) heeft [naam 4] medegedeeld de “drank- en exploitatievergunning” van eiseres te willen intrekken. Diezelfde dag heeft [naam bedrijf] een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning en een alcoholwetvergunning voor het horecabedrijf. De burgemeester heeft op 16 september 2022 aan eiseres bevestigd dat haar vergunningen zijn komen te vervallen.
2.8.
Op 12 oktober 2022 heeft de gemachtigde van de gemeente Rotterdam een brief aan [eiseres] gestuurd waarin de huurovereenkomst met betrekking tot het strandperceel buitengerechtelijk is ontbonden. Hieraan is ten grondslag gelegd (1) dat [eiseres] handelt in strijd met de op haar rustende contractuele exploitatieverplichting nu de vergunningen zijn komen te vervallen en (2) dat de opstallen in strijd met de huurovereenkomst per 1 september 2022 zijn verhuurd aan een derde ([naam bedrijf]).
2.9.
Op 17 mei 2023 zijn de aandelen in [eiseres] en eiseres overgedragen aan [naam bedrijf]
2.10.
Op 31 mei 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend om een (voorlopige) exploitatievergunning en een alcoholwetvergunning voor de horeca-inrichting. Met een besluit van 8 juni 2023 heeft de burgemeester de voorlopige exploitatievergunning geweigerd. Bij het primaire besluit (van 26 juli 2023) heeft de burgemeester de (niet voorlopige) exploitatievergunning en de alcoholwetvergunning geweigerd omdat eiseres geen bewijs kan overleggen waaruit blijkt dat zij gerechtigd is om over de ruimte te beschikken.
2.11.
Bij vonnis van 22 september 2023 heeft de kantonrechter van deze rechtbank onder meer (1) voor recht verklaard dat de huurovereenkomst tussen de gemeente Rotterdam en [eiseres] buitengerechtelijk is ontbonden op 12 oktober 2022 en (2) [eiseres] veroordeeld het strandperceel te ontruimen. De kantonrechter heeft in het vonnis onder meer overwogen dat [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst doordat zij vanaf 16 september 2022 in strijd handelde met de op haar rustende exploitatieverplichting. Ook heeft de kantonrechter overwogen dat het enkele feit dat de gemeente Rotterdam op de hoogte was van de plannen van [naam 2], niet betekent dat de gemeente akkoord is gegaan met de overname van de exploitatie door [naam bedrijf]
2.12.
[eiseres] heeft tegen het vonnis van de kantonrechter hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. De mondelinge behandeling van dit hoger beroep staat gepland voor december 2025.
2.13.
Bij vonnis van 24 november 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter ten aanzien van de ontruiming van het strandperceel geschorst totdat op het ingestelde hoger beroep is beslist. De voorzieningenrechter heeft hierbij onder meer overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat de gemeente Rotterdam bij [eiseres] het vertrouwen heeft gewekt dat werd ingestemd met een wijziging van exploitant en dat het eerst laten intrekken en vervolgens opnieuw aanvragen van de drank- en exploitatievergunning vereist was om dit te kunnen realiseren. De voorzieningenrechter heeft meegewogen dat [eiseres] eigenaar is van de opstallen, dat de opstallen een aanzienlijke waarde hebben en dat de verwijderingskosten substantieel zullen zijn. De voorzieningenrechter heeft verder in het kader van de belangenafweging, in het bijzonder met betrekking tot het door de gemeente Rotterdam ingebrachte risico op verloedering, overwogen dat aannemelijk geacht kan worden dat het verkopen van eenvoudige eetwaren en niet-alcoholische dranken (‘to-go’) vergunningsvrij mogelijk is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van [eiseres] bij voorlopig behoud van de bestaande toestand zwaarder dan het belang van de gemeente Rotterdam bij ontruiming van het strandperceel.
2.14.
Na de uitspraak van de voorzieningenrechter is de horeca-inrichting enige weken beperkt open geweest (‘to go’-exploitatie).
2.15.
De Algemene Bezwaarschriftencommissie van de gemeente Rotterdam heeft op
24 februari 2024 geadviseerd de afwijzing van de vergunningen nader te motiveren. De commissie heeft daarbij de burgemeester geadviseerd de factor “tijdelijkheid” (wegens de komende uitspraak van het gerechtshof in hoger beroep) bij de beoordeling te betrekken.
Wat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd
3. Met het bestreden besluit is de burgemeester bij de afwijzing van de aanvraag voor een exploitatievergunning en een alcoholwetvergunning gebleven. De burgemeester heeft aan dit besluit – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. De huurovereenkomst tussen de gemeente Rotterdam en [eiseres] is per 12 oktober 2022 buitengerechtelijk ontbonden. Eiseres heeft, gelet daarop, niet aangetoond dat zij gerechtigd is over de ruimte te beschikken, zoals vereist in artikel 2, tweede lid, onder d, van het Besluit openbare inrichtingen 2017 (BOI). De burgemeester heeft de aanvraag daarom geweigerd op grond van artikel 1.8, eerste lid, onder e, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2012 (APV). Verder heeft eiseres na het vonnis van de voorzieningenrechter horeca-activiteiten uitgeoefend, ondanks de mededeling aan (de advocaat van) eiseres dat dit niet is toegestaan. Gelet op de weigering van de exploitatievergunning, is ook de aanvraag om een alcoholwetvergunning geweigerd.
Standpunt eiseres
4. Eiseres heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. De burgemeester heeft de exploitatie- en alcoholwetvergunning ten onrechte geweigerd. De door de burgemeester toegepaste regels zijn in strijd met de Dienstenrichtlijn, nu onduidelijk is dat een huurovereenkomst als vereiste geldt en niet duidelijk is wat onder “de ruimte” moet worden verstaan. Eiseres kan wel degelijk en met uitsluiting van anderen (feitelijk) beschikken over de ruimte. Eiseres is namelijk eigenaar van de opstallen op het strandperceel. Eiseres heeft erop gewezen dat de huurovereenkomst door de gemeente is ontbonden omdat er tijdelijk niet geëxploiteerd werd, terwijl de door eiseres aangevraagde exploitatievergunning door de gemeente is geweigerd omdat de huurovereenkomst met eiseres is ontbonden. Deze gang van zaken is volgens eiseres onbehoorlijk. Er is sprake van vooringenomenheid (artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht, Awb), misbruik van bevoegdheid (artikel 3:3 van de Awb) en onzorgvuldig handelen (artikel 3:2 van de Awb). Verder raakt het bestreden besluit eiseres onevenredig zwaar. Eiseres heeft geprobeerd de overname van het horecabedrijf zo goed mogelijk, en in overleg met de gemeente Rotterdam, te regelen. Het horecabedrijf is nu al ruim een jaar dicht, terwijl het op elk moment open zou kunnen gaan; het horecabedrijf is volledig ingericht. Intussen ontvangt eiseres facturen van de gemeente Rotterdam in verband met de gebruiksvergoeding. Eiseres ziet niet in waarom niet een tijdelijke vergunning verleend kan worden. Volgens eiseres is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
Relevante wet- en regelgeving
5.1.
Artikel 1:8 van de APV luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd:
[…]
e. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.”
5.2.
Artikel 2, tweede lid, van het BOI luidt, voor zover van belang, als volgt:
“2. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke activiteit de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
[…]
d. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken;”
5.3.
Artikel 3:2 van de Awb luidt als volgt:
“Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.”
5.4.
Artikel 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Awb, luidt als volgt:
“De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.”
Heeft de burgemeester de aanvraag mogen weigeren?
6.
6.1.
De weigering van de exploitatievergunning is hoofdzakelijk gebaseerd op de omstandigheid dat er geen huurovereenkomst meer is en dat eiseres daarom niet heeft aangetoond dat zij gerechtigd is over de ruimte te beschikken. Hoewel er hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, moet op dit moment uitgegaan worden van de rechtsgeldigheid van de ontbinding van de huurovereenkomst. Dat staat tussen partijen ook niet ter discussie. Eiseres kan thans dus niet aan de hand van een huurovereenkomst aantonen dat zij gerechtigd is over de ruimte te beschikken.
6.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat reeds omdat zij (dan wel [eiseres]) eigenaar is van de opstallen, aan deze voorwaarde is voldaan. Eiseres (dan wel [eiseres]) is namelijk geen eigenaar van het strandperceel waarop de opstallen staan. Onder “de ruimte” als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder d, van het BOI moet naar het oordeel van de rechtbank ook het strandperceel worden verstaan. Overigens volgt uit deze bepaling niet dat een huurovereenkomst als vereiste geldt, zoals eiseres meent, maar dat er bewijs wordt verstrekt waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken. Dat bewijs kan onder meer worden geleverd door middel van een huurovereenkomst. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de genoemde bepaling niet voldoet aan de vereisten van duidelijkheid en ondubbelzinnigheid als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Dienstenrichtlijn. Overigens verschillen partijen van mening over de vraag wie eigenaar is van de opstallen. Hoewel in rechterlijke uitspraken [1] ervan is uitgegaan dat eiseres (dan wel [eiseres]) eigenaar is, heeft de burgemeester zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de Staat door natrekking [2] eigenaar is geworden van de opstallen.
6.3.
Voor zover eiseres zich (ook) op het standpunt stelt dat voldaan is aan het vereiste van het rechtsgeldig over de ruimte beschikken omdat zij de enige is die feitelijk toegang heeft tot de opstallen (over de sleutel beschikt), volgt de rechtbank eiseres hierin niet. Dat eiseres zichzelf feitelijk toegang kan verschaffen, zegt nog niet dat eiseres gerechtigd is over de ruimte te beschikken.
6.4.
De beroepsgrond dat eiseres voldoende heeft aangetoond dat zij gerechtigd is over de ruimte te beschikken, slaagt dus niet.
6.5.
De beroepsgrond dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd, slaagt wel. De rechtbank licht dit als volgt toe.
6.6.
Zoals volgt uit het voorgaande, kan eiseres zich nu niet beroepen op een huurovereenkomst. Daarmee is echter niet gezegd dat de burgemeester de aanvragen terecht heeft afgewezen op de grond dat niet is aangetoond dat eiseres gerechtigd is over de ruimte te beschikken. Niet uitgesloten is namelijk dat de gemeente Rotterdam (die kennelijk bevoegd is het strandperceel te verhuren) bevoegd en bereid is toestemming te geven voor het gebruik van het strandperceel, al dan niet tijdelijk, bijvoorbeeld in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep over de ontbinding van de huurovereenkomst. Namens de burgemeester is hierover op de zitting verklaard dat de ontbinding van de huurovereenkomst als een gegeven wordt beschouwd en dat hierover niet in contact wordt getreden met de afdeling vastgoed van de gemeente. De rechtbank oordeelt dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, op dit punt meer van de burgemeester had mogen worden verwacht. Voor wat betreft de bijzondere omstandigheden is hierbij in de eerste plaats van belang dat de burgemeester op de hoogte was van de plannen van [naam 2] om het horecabedrijf voort te zetten. In de tweede plaats is hierbij van belang dat zowel over de vergunningverlening als over de verhuur wordt beslist door (onderdelen van) de gemeente Rotterdam, terwijl enerzijds de huurovereenkomst is ontbonden (hoofdzakelijk) wegens het staken van de exploitatie en anderzijds de exploitatievergunning is geweigerd (hoofdzakelijk) omdat eiseres niet beschikt over een huurovereenkomst. Deze bijzondere omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat een zorgvuldige voorbereiding van het besluit (artikel 3:2 van de Awb, zie hiervoor in 5.3) in het bijzonder van belang is. Niet is gebleken dat de burgemeester dit voldoende heeft onderkend. Hierbij is ook van belang dat artikel 1.8 van de APV een zogenoemde kan-bepaling is. Dat betekent dat de burgemeester bevoegd, maar niet verplicht is de aanvraag te weigeren ingeval zich een van de in dit artikel genoemde afwijzingsgronden voordoet. Bij het gebruikmaken van deze bevoegdheid moet de burgemeester zich rekenschap geven van de gerechtvaardigde belangen van de betrokken aanvrager. Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt niet dat de burgemeester dat voldoende heeft gedaan. In dit verband is van belang dat aannemelijk is dat de huidige toestand van onzekerheid voor eiseres tot schade leidt. Het horecabedrijf is gesloten, terwijl definitieve duidelijkheid over de rechtsgeldigheid van de ontbinding van de huurovereenkomst op zich laat wachten. Ter zitting is namens de burgemeester verklaard dat tijdelijke vergunningverlening (voor een kortere periode dan vijf jaar) een “onbegaanbare weg” is, maar waarom dit het geval zou zijn is niet duidelijk geworden.
6.7.
De rechtbank merkt op dat het geven of onthouden van toestemming voor het gebruik van het strandperceel door de gemeente Rotterdam (zie hiervoor in 6.6) een civielrechtelijke kwestie is, waarover de bestuursrechter niet bevoegd is te oordelen.
6.8.
In het bestreden besluit is vermeld dat eiseres na het vonnis van de voorzieningenrechter horeca-activiteiten heeft uitgeoefend, ondanks de mededeling aan “(de advocaat van) [eiseres]” dat dit niet is toegestaan, en dat ook om die reden geen exploitatievergunning wordt verleend. Voor zover de burgemeester hiermee het standpunt heeft ingenomen dat deze omstandigheid de weigering van de vergunning zelfstandig kan dragen, is dit standpunt niet toereikend gemotiveerd. Eiseres heeft in dit verband naar voren gebracht dat zij uit het vonnis van de voorzieningenrechter had begrepen dat voor het uitoefenen van “to go”-activiteiten geen vergunning nodig was (zie hiervoor in 2.13). Volgens eiseres heeft zij deze beperkte exploitatie na korte tijd gestaakt toen haar duidelijk was geworden dat deze toch niet was toegestaan. Of het weigeren van de vergunning op slechts deze grond gerechtvaardigd is, kan op basis van de summiere motivering in het bestreden besluit niet worden beoordeeld. Hierbij is ook van belang dat het bestreden besluit op dit punt geen wettelijke grondslag bevat en de door de burgemeester bedoelde mededeling (voor zover schriftelijk gedaan) niet in het geding is gebracht.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar
7. De burgemeester heeft op 21 maart 2024 alsnog op het bezwaar van eiseres beslist. Hieruit volgt dat eiseres niet langer een procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk voor zover het hiertegen is gericht.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
8.2.
Eiseres heeft het standpunt ingenomen dat zij recht heeft op een proceskostenvergoeding omdat zij het beroep tegen het niet tijdig beslissen terecht heeft ingesteld. De rechtbank volgt haar daarin niet. Het bezwaarschrift van 4 september 2023 voldeed niet aan de vereisten van artikel 6:5, eerste lid, van de Awb. Hoewel het bezwaarschrift een aantal wetsartikelen bevat, kan er niet uit worden opgemaakt waarom eiseres zich niet kan verenigen met het primaire besluit. [3] Met de brief van 11 september 2023 heeft de burgemeester eiseres een termijn gegeven tot 9 oktober 2023 voor het indienen van bezwaargronden. In deze brief staat dat pas na ontvangst van de extra informatie het bezwaar in behandeling wordt genomen. Op 9 oktober 2023 heeft eiseres bezwaargronden ingediend. De beslistermijn is, gelet daarop, in ieder geval met 27 dagen opgeschort [4] en was nog niet verstreken ten tijde van de ingebrekestelling op 19 december 2023. Eiseres heeft de burgemeester dus prematuur in gebreke gesteld. Daarom is het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet terecht ingesteld.
9. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal de burgemeester opdragen binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
10. Nu het beroep gegrond is, heeft eiseres ook recht op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht. Daarbij is het volgende van belang. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. De rechtbank had dus het alsnog genomen besluit moeten beoordelen in het kader van zaak ROT 24/1807. De rechtbank zal daarom bepalen dat de griffier het door eiseres betaalde griffierecht in de zaak ROT 24/4678 terugstort. Verder zal de rechtbank bepalen dat, nu het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is, de burgemeester het door eiseres betaalde griffierecht in de zaak ROT 24/1807 moet vergoeden.
11. De rechtbank zal de burgemeester veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de burgemeester op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de griffier het door eiseres in de zaak ROT 24/4678 betaalde griffierecht van
€ 371,- aan eiseres terugbetaalt;
- bepaalt dat de burgemeester het door eiseres in de zaak ROT 24/1807 betaalde griffierecht van € 371,- vergoedt;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr.W.D.F. Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Onder meer in het vonnis van de voorzieningenrechter van 24 november 2023.
2.Artikel 5:20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Burgerlijk Wetboek.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 juni 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AH9040.
4.Zie artikel 7:10, tweede en vijfde lid, van de Awb.