Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde 1] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 januari 2025 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van Woonplus van 13 februari 2025, met bijlage.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Stichting Woonplus Schiedam (eiseres) en gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiseres vorderde een huurachterstand van € 3.033,83, die was ontstaan tijdens de huurperiode van 16 juni 2023 tot en met 22 november 2023. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 17 januari 2025 Woonplus de gelegenheid gegeven om haar vordering aan te passen, rekening houdend met mogelijke betalingen van de gedaagden. Woonplus heeft haar eis verminderd door geen buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente meer te vorderen en heeft de reeds verrichte betalingen in mindering gebracht op de hoofdsom.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand toewijsbaar is, omdat partijen overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van het bedrag. De gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 3.033,83 aan Woonplus. Daarnaast zijn de proceskosten, begroot op € 1.278,34, voor rekening van de gedaagden gesteld, omdat zij voor het grootste deel ongelijk hebben gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Woonplus het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als de gedaagden in hoger beroep gaan.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders bij het voldoen aan hun betalingsverplichtingen en de mogelijkheden voor verhuurders om huurachterstanden te vorderen. De kantonrechter heeft de belangen van beide partijen in overweging genomen en heeft ervoor gekozen om het vonnis te wijzen zonder de gedaagden in de gelegenheid te stellen te reageren op de laatste akte van Woonplus, omdat dit hen niet zou schaden.