ECLI:NL:RBROT:2025:4185

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/4441
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de minister om schulden van eiseres over te nemen op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen

Op 4 april 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de minister van Financiën. Eiseres had verzocht om overname van verschillende schulden op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de schulden niet voldeden aan de voorwaarden die in de Wht zijn gesteld. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de schulden niet voor overname in aanmerking komen. Eiseres had in beroep aangevoerd dat de minister ten onrechte de schuld aan Bay Water niet heeft overgenomen, maar de rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat deze schuld niet voldoet aan de eisen van de Wht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister de schuld aan de gemeente Rotterdam niet kon overnemen, omdat dit een publieke schuld betreft die door de gemeente zelf moet worden beoordeeld. Eiseres heeft verder betoogd dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen schrijnende omstandigheden zijn die toepassing van deze clausule rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4441

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Samenvatting

1. De minister heeft de aanvraag van eiseres om verschillende schulden over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht geoordeeld dat de schulden niet voldoen aan de voorwaarden die aan overname gesteld zijn in de Wht. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 10 november 2023 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiseres om geldschulden over te nemen afgewezen. Met het besluit van 27 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres heeft een aanvraag ingediend tot overname van verschillende schulden. De minister heeft met het primaire besluit acht schulden geheel overgenomen, één schuld gedeeltelijk overgenomen en negen schulden geweigerd over te nemen.
4. Met het bestreden besluit heeft de minister de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Voor zover in beroep van belang heeft de minister het bestreden besluit als volgt gemotiveerd. De schuld van eiseres aan de gemeente Rotterdam van € 10.000,- is niet overgenomen, omdat het een publieke schuld betreft. Deze dient door de betreffende instantie zelf te worden beoordeeld en, indien van toepassing, overgenomen. De schuld aan Bay Water van € 58.080,- is niet overgenomen omdat het een informele lening is die niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijke lening zijn gesteld in de Wht. Tot slot is de schuld aan GGN Mastering credit van € 273,73 niet overgenomen omdat de schuld ontstaan of opeisbaar is geworden voor 1 januari 2006 of na 31 mei 2021. De beroepsgrond tegen deze laatste schuld heeft eiseres ter zitting ingetrokken.
Heeft de minister de schuld aan Bay Water terecht niet overgenomen?
5. Eiseres stelt dat de minister ten onrechte de schuld aan Bay Water niet heeft overgenomen. Ze stelt dat zij de lening heeft afgesloten als gevolg van de toeslagenaffaire. Daarnaast is eiseres van mening dat het vasthouden aan de eis van een notariële akte in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Verder heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de schuld.
5.1.
Uit de Wht volgt dat de minister schulden op aanvraag kan overnemen. [1] Voor zogenoemde informele schulden geldt als aanvullend vereiste dat deze moeten zijn vastgelegd in een notariële akte of moeten volgen uit een rechterlijke uitspraak. [2] Deze vereisten volgen dwingend uit de wet. Als niet aan deze vereisten is voldaan, kan de schuld niet worden overgenomen. Dit is alleen anders indien aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule. [3]
5.2.
De schuld aan Bay Water is niet vastgelegd in een notariële akte en blijkt ook niet uit een rechterlijke uitspraak. Deze schuld kan daarom in beginsel niet worden overgenomen. De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat de hardheidsclausule niet kan worden toegepast. Het is mogelijk dat zich bijzondere situaties voordoen waarin het vasthouden aan de eis van een notariële akte onbillijk is, namelijk als aan het bestaan van een informele schuld en de gemaakte betalingsafspraken op grond van andere authentieke documenten redelijkerwijs niet valt te twijfelen. [4] In dit geval is er slechts één Spaanstalige factuur in het dossier te vinden die betrekking heeft op de ingediende schuld aan Bay Water. Verder ontbreken aanvullende stukken die de authenticiteit en opeisbaarheid van de schuld onderbouwen. Onder deze omstandigheden had verweerder de hardheidsclausule niet toe hoeven passen.
5.3.
Het standpunt van eiseres dat er in dit geval niet aan deze wettelijke eis moet worden vastgehouden wegens strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel, volgt de rechtbank niet. De rechtbank kan de Wht niet toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. [5] Dat kan, kort gezegd, alleen bij bijzondere omstandigheden waarmee de wetgever geen rekening heeft gehouden, maar dat is hier niet aan de orde. [6] De eis van een notariële akte als bewijs van het bestaan van een informele schuld en van betalingsafspraken is bewust in de wet opgenomen om zoveel mogelijk zeker te stellen dat alleen daadwerkelijk bestaande en opeisbare schulden worden overgenomen. Dit is gedaan in het besef dat informele leningen meestal niet in een notariële akte worden vastgelegd. [7]
5.4.
Tot slot slaagt een beroep op het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel niet. De minister heeft in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de schuld niet voor overname in aanmerking komt en heeft voldoende onderzoek gedaan om de schuld te beoordelen.
5.5.
Voor zover eiseres zich op de zitting op het standpunt heeft gesteld dat de schuld bestaat uit huurtermijnen van een woning in Spanje, overweegt de rechtbank het volgende. Dit standpunt is pas op de zitting voor het eerst ingenomen. Eiseres werd in bezwaar en in beroep bijgestaan door een professionele gemachtigde. Dit standpunt is daarmee te laat ingenomen en de minister kon en hoefde hier ook geen rekening mee te houden. Verder is deze stelling niet onderbouwd met stukken zoals een huurcontract of eventuele aanmaningen van verschuldigde huurtermijnen. Het is dan ook onder meer onduidelijk of eiseres de woning huurde, wat de huurperiode was, of de termijnen opeisbaar waren en of zij deze al dan niet heeft betaald.
5.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de schuld aan de gemeente Rotterdam terecht niet overgenomen?
6. Eiseres stelt dat de minister ten onrechte de schuld aan de gemeente Rotterdam niet heeft overgenomen. De schuld is volgens eiseres een privaatrechtelijke schuld bij een publiekrechtelijke instantie. De minister heeft volgens eiseres in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel gehandeld.
6.1.
De minister stelt dat de schuld aan de gemeente Rotterdam een Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) bedrijfskapitaal betreft, een door de overheid verstrekte lening ter ondersteuning van zelfstandige ondernemers die door de coronacrisis in financiële problemen zijn geraakt. Dit betreft een bestuursrechtelijke geldschuld bij een publieke schuldeiser. Een gedupeerde ouder heeft bij bestuursrechtelijke schulden, onder bepaalde voorwaarden van rechtswege recht op kwijtschelding van deze schulden. Kwijtschelding wordt dan ambtshalve door de betreffende publieke instelling verleend. De publieke instelling stuurt zelf een brief aan de gedupeerde ouder zodra deze schuld(en) zijn kwijtgescholden. De bevoegdheid tot het beoordelen en eventueel kwijtschelden van deze schuld berust bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. [8] De minister heeft hierin geen rol en kan deze schuld niet overnemen.
6.2.
Op grond van hoofdstuk 3 van de Wht worden publieke schulden door de betreffende bestuursorganen zelf in kaart gebracht en door hen wordt getoetst of de schulden in aanmerking komen voor kwijtschelding. Het college van burgemeester en wethouders scheldt ambtshalve schulden kwijt die verband houden met de uitvoering van, onder meer, de Participatiewet. [9] De Tozo is een algemene maatregel van bestuur gebaseerd op artikel 78f van de Participatiewet. [10]
6.3.
Publieke schulden (schulden aan overheidsinstanties) zijn geen schulden in de zin van artikel 4.1 van de Wht en kunnen daarom niet op grond van deze bepaling worden overgenomen. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat de schuld aan de gemeente Rotterdam is aan te merken als een publieke schuld die valt onder artikel 3.8 van de Wht. De minister heeft terecht de schuld aan de gemeente Rotterdam niet overgenomen.
6.4.
Deze beroepsgrond slaagt eveneens niet.
Heeft de minister terecht geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule?
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen. Volgens eiseres is zij onevenredig benadeeld door de toepassing van de Wht. Eiseres is gedupeerde van de toeslagenaffaire en zou ruimhartig gecompenseerd moeten worden, onderdeel daarvan is dat zij weer schuldenvrij kan leven.
7.1.
Op grond van artikel 9.1 van de Wht kan van de voorwaarden voor schuldoverneming worden afgeweken, als toepassing van die voorwaarden vanwege bijzondere schrijnende omstandigheden leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Bij schrijnende omstandigheden kan worden gedacht aan serieuze en structurele financiële nood, aan ernstige medische omstandigheden, of aan andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. [11] Daarbij gaat het niet zozeer om omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode waarin de toeslagenaffaire zich voltrok en die vanzelfsprekend in veel gevallen schrijnend zijn geweest en tot schade kunnen leiden en ook vaak hebben geleid en waarvoor de herstelmaatregelen uit de Wht beogen een oplossing te bieden. Het moet gaan om actuele omstandigheden die samenhangen met (de gevolgen van) een weigering om de schulden over te nemen of te compenseren.
7.2.
De rechtbank overweegt dat van dusdanige omstandigheden in dit geval niet is gebleken. De wetgever heeft er welbewust voor gekozen dat er voorwaarden gesteld worden aan overname van schulden. Deze voorwaarden zijn in lijn met het doel van de regeling om gedupeerden een nieuwe start te bieden en te voorkomen dat zij in problemen komen door incassomaatregelen. Het tegenwerpen van dit wettelijke vereiste leidt daarom niet tot een onbillijkheid van overwegende aard. De minister heeft in dit geval terecht geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule.
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2025.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4.1, tweede lid, van de Wht.
2.Artikel 4.1, derde lid, aanhef en sub b, van de Wht.
3.Artikel 9.1, tweede lid, van de Wht. Er moet dan sprake zijn van een ‘onbillijkheid van overwegende aard. Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2045 en van 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:532.
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2045, r.o. 22.
5.Artikel 120 van de Grondwet.
6.Zie de uitspraak van de ABRvS 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2045, r.o. 2.
7.Kamerstukken II, 2021/2022, 36 151, nr. 3, p. 44 en 45.
8.Artikel 3.8, vijfde lid van de Wht.
9.Artikel 3.8 eerste lid, van de Wht.
10.Kamerstukken II, 2019/2020, 35420, nr. 11, p. 5.
11.Zie de uitspraak van de ABRvS van 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456.