ECLI:NL:RBROT:2025:4057

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
ROT 25/998
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de reikwijdte van de aanvraag en niet-ontvankelijkheid van beroep inzake kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres op 24 januari 2025 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit door de Dienst Toeslagen. De rechtbank heeft op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke kwestie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beschikking van 6 april 2022, met kenmerk UHT-DC I, betrekking heeft op de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag voor de toeslagjaren 2008 en 2009. Eiseres heeft in haar beroep aangevoerd dat er nog niet is beslist op haar verzoek om herbeoordeling van de toeslagjaren 2007 en 2010. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Wet herziening toeslagen (Wht) uitgaat van het principe dat op één aanvraag één beslissing volgt en dat een tweede aanvraag niet mogelijk is. Dit betekent dat de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het indienen van een tweede aanvraag niet leidt tot het opnieuw verbeuren van dwangsommen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de beslissing op bezwaar, met kenmerk UHT-BOB M, op 19 februari 2025 bekend is gemaakt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/998
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2025 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. J. van den Ende,
en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 24 januari 2025 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit.
Verweerder heeft op 6 maart 2025 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
De rechtbank stelt het volgende vast.
De beschikking van 6 april 2022, kenmerk UHT-DC I, betreft de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag over de toeslagjaren 2008 en 2009.
De rechtbank heeft in ROT 23/8179 uitspraak gedaan over UHT-DC I en in de uitspraak ROT 24/8091 van 8 november 2024 heeft de rechtbank verweerder opgedragen binnen 20 weken een beslissing op het bezwaar tegen UHT-DC I bekend te maken en daaraan bij overschrijding van die termijn een dwangsom verbonden van € 50,- per dag met een maximum van € 15.000,- (= 300 dagen).
In het verweerschrift geeft verweerder aan dat de beslissing op bezwaar, kenmerk
UHT-BOB M, op 19 februari 2025 bekend is gemaakt.
Op 30 december 2024 heeft verweerder de ingebrekestelling van 27 december 2024 ontvangen waarin eiseres stelt dat nog niet is beslist op het verzoek om herbeoordeling van de toeslagjaren 2007 en 2010.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het verzoek van eiseres om herbeoordeling zich in eerste instantie heeft beperkt tot de jaren 2008 en 2009. Daarnaast geeft verweerder aan dat op het verzoek van eiseres om herbeoordeling is beslist. Het aanvullende verzoek kan volgens verweerder niet leiden tot het opnieuw verbeuren van dwangsommen.
De rechtbank is van oordeel dat de Wht er van uitgaat dat op 1 aanvraag 1 beslissing volgt. Een tweede aanvraag kent de Wht niet. De rechtbank wijst op haar uitspraken van
17 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:13134 en 13 maart 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:3467. Dat verweerder ten onrechte een jaar niet beoordeeld zou hebben, dient hersteld te worden via de bezwaarprocedure. Omdat de beschikking met kenmerk UHT-DC I samenhangt met de nog te nemen beslissing over andere jaren, kan verweerder slechts eenmaal een dwangsom worden opgelegd wegens te laat beslissen. Afzonderlijk beroep instellen leidt niet tot dubbele dwangsommen en heeft dus geen zin.
In de uitspraak ROT 24/8091 van 18 november 2024 heeft de rechtbank verweerder opgedragen binnen 20 weken een beslissing op het bezwaar tegen UHT-DC I bekend te maken en daaraan bij overschrijding van die termijn een dwangsom verbonden van € 50,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank stelt vast dat de beslissing op bezwaar, UHT-BOB M, op
19 februari 2025, bekend is gemaakt. Omdat eiseres met dit beroep niet kan bereiken dat verweerder opnieuw dwangsommen verbeurt wegens te laat beslissen, zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, rechter, in aanwezigheid van
A.R. de Groot, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 maart 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.