In deze zaak heeft eiseres op 20 december 2024 beroep ingesteld bij de Rechtbank Rotterdam wegens het uitblijven van een beslissing op haar verzoek om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. De verweerder, Dienst Toeslagen, heeft op 22 januari 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat de zaak zich leent voor een beslissing zonder zitting, zoals bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiseres had op 27 februari 2020 een verzoek ingediend voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag, en de beschikking betreffende de jaren 2008 en 2009 werd op 9 maart 2022 bekendgemaakt. Eiseres heeft op 17 februari 2023 opnieuw verzocht om herbeoordeling. De verweerder heeft op 20 januari 2025 een dwangsombeschikking genomen, waarbij aan eiseres € 1.442,- is uitgekeerd omdat er te laat op de tweede aanvraag zou zijn beslist.
De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken tussen partijen en stelt vast dat de wet uitgaat van één aanvraag per beslissing. De rechtbank concludeert dat de verweerder ten onrechte een jaar niet heeft beoordeeld en dat dit hersteld moet worden via de bezwaarprocedure. Aangezien eiseres met dit beroep niet kan bereiken dat verweerder dwangsommen verbeurt wegens te laat beslissen, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft de uitspraak op 13 maart 2025 gedaan, waarbij de rechter L.A.C. van Nifterick en griffier A.R. de Groot aanwezig waren. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.