In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen [persoon A] en [persoon B] over de huur van een bedrijfsruimte. [persoon B] heeft tijdens de coronaperiode een deel van de huurprijs ingehouden, wat heeft geleid tot een procedure waarin [persoon A] betaling van de huurachterstand vordert. [persoon B] heeft in reconventie een wijziging van de huurovereenkomst geëist, met als argument dat de coronamaatregelen een onvoorziene omstandigheid vormen die een huurprijsvermindering rechtvaardigen. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat [persoon B] over bepaalde periodes recht heeft op huurprijsvermindering, en dat de berekening van deze vermindering moet plaatsvinden op basis van omzetcijfers van de onderneming van [persoon B]. De rechter heeft vastgesteld dat de omzetcijfers over de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024 gebruikt kunnen worden, met een correctie van 1/3 deel, omdat de omzet in het opstartjaar doorgaans lager ligt. Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat [persoon B] een bedrag van € 271,96 aan [persoon A] moet betalen, en dat de huurovereenkomst moet worden gewijzigd om de huurprijs over de relevante periode te verlagen met een bedrag van € 23.763,35. De proceskosten zijn voor rekening van [persoon B].