ECLI:NL:RBROT:2025:4053

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
10047711 CV EXPL 22-24968
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte; Aanspraak op coronakorting en verrekening met opgeschorte huurprijs

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen [persoon A] en [persoon B] over de huur van een bedrijfsruimte. [persoon B] heeft tijdens de coronaperiode een deel van de huurprijs ingehouden, wat heeft geleid tot een procedure waarin [persoon A] betaling van de huurachterstand vordert. [persoon B] heeft in reconventie een wijziging van de huurovereenkomst geëist, met als argument dat de coronamaatregelen een onvoorziene omstandigheid vormen die een huurprijsvermindering rechtvaardigen. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat [persoon B] over bepaalde periodes recht heeft op huurprijsvermindering, en dat de berekening van deze vermindering moet plaatsvinden op basis van omzetcijfers van de onderneming van [persoon B]. De rechter heeft vastgesteld dat de omzetcijfers over de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024 gebruikt kunnen worden, met een correctie van 1/3 deel, omdat de omzet in het opstartjaar doorgaans lager ligt. Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat [persoon B] een bedrag van € 271,96 aan [persoon A] moet betalen, en dat de huurovereenkomst moet worden gewijzigd om de huurprijs over de relevante periode te verlagen met een bedrag van € 23.763,35. De proceskosten zijn voor rekening van [persoon B].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10047711 CV EXPL 22-24968
datum uitspraak: 21 maart 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: [woonplaats 1] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. R. Smith,
tegen
[persoon B], die handelt onder de naam
[naam bedrijf],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. M.J.E. Boudesteijn.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 10 maart 2023 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte uitlaten van [persoon B] van 31 mei 2023 met betrekking tot overwegingen 4.3 en 5.4 van het hiervoor genoemde tussenvonnis;
  • de akte van [persoon A] van 26 juli 2023;
  • de akte overlegging producties en wijziging van eis van [persoon B] van 3 december 2023;
  • de rolbeslissing van 3 januari 2025;
  • de akte van [persoon A] van 4 februari 2025.
1.2.
Na het tussenvonnis van 10 maart 2023 is de procedure aan een andere kantonrechter overgedragen. Partijen hebben in verband daarmee gevraagd om een nieuwe mondelinge behandeling. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2024. Daarbij was namens [persoon A] aanwezig (zijn zoon) [persoon C] , bijgestaan door mr. Smith, en namens [persoon B] de heer [persoon D] , bijgestaan door mr. Boudesteijn. Tijdens de zitting waren partijen het erover eens dat het benoemen van een deskundige achterwege kan blijven, omdat de begrote kosten niet in verhouding staan tot de vorderingen die over en weer zijn ingesteld. [persoon A] heeft [persoon B] wel gevraagd om alle cijfers over de periode 2022, 2023 en 2024 te laten zien, zodat partijen met elkaar in overleg konden gaan over een mogelijke minnelijke regeling. [persoon B] heeft toen aangegeven bereid te zijn alle cijfers te verstrekken. Op 3 december 2024 moesten partijen laten weten of zij een minnelijke regeling hadden bereikt.
1.3.
Op 3 december 2024 heeft [persoon B] de kantonrechter niet alleen bericht dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen, maar heeft zij ook – ongevraagd – een akte ingediend, waarmee zij de omzetcijfers over de periode van 1 juli tot en met 30 juni 2024 heeft overgelegd. [persoon A] heeft hier bezwaar tegen gemaakt, waarna de kantonrechter bij rolbeslissing van 3 januari 2025 heeft besloten de akte te accepteren en [persoon A] de gelegenheid te geven om daarop te reageren. [persoon A] heeft dat ook gedaan.
1.4.
Voordat [persoon A] op 4 februari 2025 zijn antwoordakte heeft ingediend, heeft [persoon B] op 16 januari 2025 wederom ongevraagd een akte toegestuurd, waarbij zij de omzetgegevens over de periode 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023 heeft overgelegd. [persoon A] heeft hier in zijn akte van 4 februari 2025 bezwaar tegen gemaakt.
1.5.
De kantonrechter zal de laatste (ongedateerde) akte van [persoon B] , met de daarbij behorende productie 10, buiten beschouwing laten. Om praktische redenen is de (spontane) akte van [persoon B] van 3 december 2024 geaccepteerd en is [persoon A] in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren, maar dit mocht door [persoon B] niet worden gezien als een uitnodiging om opnieuw ongevraagd een akte met een productie in te dienen. De kantonrechter acht het in strijd met de goede procesorde dat [persoon B] op deze manier [persoon A] tot twee maal toe voor het blok zet door de kantonrechter van informatie te voorzien terwijl de instructie daarvoor geen aanleiding gaf.

2.De verdere beoordeling

2.1.
[persoon B] huurt een bedrijfsruimte van [persoon A] . In deze zaak gaat het om de vraag welk bedrag aan huur [persoon B] nog aan [persoon A] moet betalen of welk bedrag aan betaalde huur [persoon A] aan [persoon B] moet terugbetalen. Tijdens de coronaperiode heeft [persoon B] een deel van de huurprijs niet betaald. Zij heeft 50% van de huurprijs ingehouden in de maanden dat haar bedrijf vanwege de maatregelen gesloten moest blijven. [persoon A] is deze procedure gestart en heeft betaling van de huurachterstand gevorderd, te vermeerderen met de contractuele rente en buitengerechtelijke kosten. [persoon B] eist in reconventie wijziging van de huurovereenkomst in die zin dat de huurprijs wordt verminderd, omdat de coronamaatregelen een onvoorziene omstandigheid vormen die maken dat [persoon A] geen ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst mocht verwachten.
2.2.
In het tussenvonnis van 10 maart 2023 is geoordeeld dat [persoon B] over de periode van 16 januari tot en met 30 januari 2020 de volledige huur aan [persoon A] moet betalen. Over de periode van 1 juni tot en met 9 december 2020 heeft zij geen recht op de zogenoemde coronakorting, omdat de reden waarom zij het gehuurde in die periode niet kon gebruiken te ver af staat van de coronamaatregelen. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis ook overwogen dat [persoon B] over de periode van 10 december 2020 tot en met maart 2022 aanspraak kan maken op huurprijsvermindering vanwege de in die periode geldende coronamaatregelen.
2.3.
De huurprijsvermindering waarop [persoon B] aanspraak heeft, wordt berekend aan de hand van de vastelastenmethode die is opgenomen in de beslissing van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1974). Omdat de huurovereenkomst tussen [persoon A] en [persoon B] pas in januari 2020 is ingegaan, kan niet worden gerekend met omzetcijfers over het jaar 2019. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat in zo’n geval gebruik mag worden gemaakt van herleide gegevens. De kantonrechter was voornemens om hierover een deskundigenadvies te vragen, maar het bleek moeilijk om een deskundige te vinden en de deskundige die is gevonden, heeft zijn kosten begroot op € 15.875,20 inclusief btw. Zoals hiervoor al vermeld, zijn partijen het erover eens dat deze kosten reden zijn om af te zien van het benoemen van een deskundige.
De omzetgegevens waarvan wordt uitgegaan
2.4.
De kantonrechter oordeelt dat de omzetcijfers die [persoon B] heeft overgelegd over de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024 kunnen worden gebruikt, mits daarop een correctie plaatsvindt omdat – en daarvan gaan ook partijen uit – in het opstartjaar van een onderneming de omzet in de regel lager ligt dan in opvolgende jaren. De kantonrechter gaat uit van een correctie van 1/3 deel. [persoon B] past deze correctie ook toe. [persoon A] vindt dit een willekeurig deel en vraagt zich af of niet voor een ander percentage moet worden gekozen. Hij onderbouwt echter niet welk percentage volgens hem in deze situatie reëel is. Hoewel [persoon B] in haar aktes ook niet onderbouwt waarom zij uitgaat van 1/3 deel, volgt uit de cijfers die zijn overgelegd bij de aktes die in de beoordeling zijn betrokken dat de omzet al aan het einde van de coronaperiode fors opliep, zodat ervan uit kan worden gegaan dat de omzet ook in een regulier beginjaar al snel zou zijn gestegen. De kantonrechter vindt dat daarom niet reëel om met een hogere correctie dan 1/3 deel te rekenen.
2.5.
Dat [persoon B] geen accountantsverklaring heeft overgelegd, betekent niet dat de overgelegde cijfers niet bruikbaar zijn. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 10 maart 2023 onder 4.7 al overwogen dat uit niets volgt dat alleen cijfers die door een accountant zijn gecontroleerd mogen worden gebruikt.
2.6.
De omzetgegevens (exclusief btw) waarvan voor de berekening wordt uitgegaan zijn de volgende:
Maand
Omzet
2/3 deel van omzet
Juli 2023
€ 29.860,06
€ 19.906,71
Augustus 2023
€ 27.844,38
€ 18.562,92
September 2023
€ 28.485,06
€ 18.990,04
Oktober 2023
€ 29.279,27
€ 19.519,51
November 2023
€ 29.689,44
€ 19.792,96
December 2023
€ 35.943,68
€ 23.962,45
Januari 2024
€ 30.516,98
€ 20.344,65
Februari 2024
€ 27.850,54
€ 18.547,03
Maart 2024
€ 30.603,67
€ 20.402,45
April 2024
€ 36.146,54
€ 24.097,69
Mei 2024
€ 37.785,86
€ 25.190,57
Juni 2024
€ 39.383,08
€ 26.255,39
De cijfers in de laatste kolom worden dus gebruikt als ‘referentieomzet’.
De vaste lasten
2.7.
[persoon B] heeft bij haar akte van 3 december 2024 een overzicht gegeven van de vaste lasten. [persoon A] heeft de opgevoerde kosten niet concreet betwist. De kantonrechter gaat uit van de opgevoerde kosten, met uitzondering van de kosten voor reclame. Deze vallen naar haar oordeel niet onder de vaste lasten zoals bedoeld in de destijds geldende regeling Tegemoetkoming vaste lasten en daarom moeten ze ook uit de berekening voor de coronakorting worden gehouden.
2.8.
De kosten voor reclame bedragen in totaal € 678,-:
- € 20,- voor Google reclame;
- € 500,- voor Places reclame;
- € 25,- voor ‘magazine’; en
- 133,- voor een reclamebord.
In het overzicht is ook een bedrag van € 221,67 opgenomen zonder dat daarbij een beschrijving is opgenomen. De kantonrechter laat dit bedrag ook buiten beschouwing. Zij kan immers niet vaststellen dat dit een uitgave voor vaste lasten betreft.
Het totaal van de vaste lasten exclusief de huurprijs komt daarmee op € 1.225,84 per maand.
2.9.
In het eerste kwartaal van 2021 heeft [persoon B] een tegemoetkoming vaste lasten ontvangen van € 11.454,35. [persoon B] heeft deze tegemoetkoming toegerekend aan de vestiging Laan op Zuid en het gehuurde, naar rato van het aantal m² bruto vloeroppervlak. De kantonrechter acht die verdeling redelijk en volgt [persoon B] daarin. Het bedrag aan TVL dat aan het gehuurde wordt toegerekend bedraagt dan in totaal € 5.266,40. Dit betekent dat over de maanden januari, februari en maart per maand € 1.755,47 aan TVL is ontvangen.
2.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende berekening van de huurprijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de coronakorting:
.
De omzetdaling
2.11.
De kantonrechter gaat uit van de omzetgegevens over de periode van december 2020 tot en met maart 2022 die door [persoon B] zijn overgelegd. Zoals in het tussenvonnis al overwogen, heeft [persoon A] de juistheid van de cijfers niet betwist. De discussie tussen partijen betrof de rekenmethode.
2.12.
De kantonrechter gebruikt de volgende omzetcijfers in de berekening, waarbij in de tweede kolom de referentieomzet is gebruikt zoals genoemd onder 2.6. Dat leidt tot de percentages aan omzetdaling zoals opgenomen in de laatste kolom.
De coronakorting
2.13.
De kantonrechter verdeelt de pijn gelijkelijk tussen partijen, zodat 50% van de omzetdaling in mindering wordt gebracht op de huurprijs. Dit is een in deze situatie in de rechtspraak gebruikelijk uitgangspunt en voor een andere verdeling ziet de kantonrechter geen aanleiding. In de hieronder opgenomen tabel is de huurkorting opgenomen, waarbij over de maand december 2020 is gerekend met 22/31 deel van de korting, omdat [persoon B] pas vanaf 10 december 2020 aanspraak heeft op een huurprijsvermindering. Tot en met 9 december 2020 moet zijn de volledige huur betalen.
In de laatste kolom is de huurprijs opgenomen die overblijft wanneer de korting wordt afgetrokken van de huurprijs minus het ‘aandeel TVL’ (van een aftrek ‘aandeel TVL’ is alleen sprake in de maanden januari, februari en maart 2021). De genoemde huurprijzen zijn inclusief btw.
De huurachterstand
2.14.
De volgende bedragen zijn door [persoon B] niet betaald, maar hadden op basis van de huurovereenkomst (zonder toepassing van coronakorting) betaald moeten worden. Ook deze bedragen zijn inclusief btw.
- Januari 2020 € 3.701,65
- Januari 2021 € 3.894,99
- Februari 2021 € 3.894,99
- Maart 2021 € 3.894,99
- April 2021 € 3.894,99
- Januari 2022
€ 3.955,11
Totaal € 23.236,72
2.15.
Het totaalbedrag aan coronakorting over de periode van 10 december 2020 tot en met maart 2022 bedraagt € 23.763,35 (de som van de bedragen in kolom I zoals opgenomen onder 2.13). Dit bedrag mag [persoon B] verrekenen met de ontstane huurachterstand. Zij heeft dit in deze procedure al gedaan door in haar eis in reconventie alleen een huurprijsvermindering te vorderen voor de maanden waarover zij de volledige huurprijs heeft betaald, en dus niet over de maanden waarin zij zelf al de helft van het verschuldigde bedrag heeft achtergehouden; zij vindt dat de eis in conventie moet worden afgewezen omdat er door de huurkorting en het wegvallen van de contractuele rente geen achterstand is. Hieronder zal worden berekend welk bedrag [persoon B] na verrekening van de coronakorting nog moet betalen.
De te betalen rente
2.16.
De kantonrechter oordeelt dat [persoon B] geen rente hoeft te betalen over de bedragen die zij in januari 2021, februari 2021, maart 2021, april 2021 en januari 2022 niet heeft betaald. Zij was gerechtigd om deze betalingen op te schorten vanwege haar aanspraak op coronakorting. Dat de exacte kortingsbedragen toen nog niet berekend konden worden, maakt dit niet anders. Gelet op de toen gehanteerde uitgangspunten in de rechtspraak is het niet gek dat [persoon B] heeft gekozen voor een opschorting van 50%. De uiteindelijk berekende korting komt ook ongeveer overeen met de ingehouden bedragen. [persoon B] was echter niet gerechtigd om de huurprijs over januari 2020 op te schorten. In het tussenvonnis is overwogen dat [persoon B] het bedrag van € 3.701,65 toen had moeten betalen. Nu zij dat niet heeft gedaan, is zij over die achterstand de gevorderde contractuele rente verschuldigd en wel met ingang van de datum waarop de huurovereenkomst is ingegaan, namelijk 16 januari 2020. De aanspraak op die rente eindigt op 10 december 2020, omdat [persoon B] vanaf die dag aanspraak heeft op coronakorting en zij vanaf dat moment van haar opschortingsrecht gebruik mocht maken. De rente bedraagt 2% per maand. Over de periode van 16 januari tot en met 9 december 2020 bedraagt de rente € 798,59.
De vorderingen over en weer
2.17.
Uit de hiervoor opgenomen berekeningen blijkt dat [persoon B] een bedrag van € 271,96 aan [persoon A] moet betalen. Dit bedrag is als volgt berekend:
  • Ingehouden huurbedragen € 23.236,72
  • Contractuele rente
Subtotaal € 24.035,31
- Coronakorting
€ 23.763,35 –
Resteert te betalen € 271,96
Dit bedrag wordt in conventie toegewezen. Als [persoon B] dit bedrag niet binnen veertien dagen na dit vonnis aan [persoon A] betaalt, is zij over dit restantbedrag (ook) de contractuele rente verschuldigd, tot de dag dat zij volledig heeft betaald.
2.18.
In reconventie wijst de kantonrechter de (gewijzigde) eis van [persoon B] af. De aan [persoon B] toekomende coronakorting is immers al verrekend met de achterstand en de contractuele rente die [persoon A] in conventie heeft geëist. Er blijft geen korting meer over om in reconventie toe te kennen over de maanden december 2020, mei 2021 tot en met december 2021 en februari en maart 2022.
[persoon B] moet de proceskosten betalen
2.19.
De proceskosten komen voor rekening van [persoon B] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). Hoewel in conventie slechts een klein deel van de vordering van [persoon A] wordt toegewezen, kan niet worden gezegd dat hij zonder goede reden deze procedure is begonnen. [persoon B] maakte namelijk wel aanspraak op coronakorting, maar zij heeft pas heel laat inzicht gegeven in de gegevens die nodig waren om deze korting te kunnen bepalen. Ook nadat al duidelijk was dat zij over de maand januari 2020 nog een bedrag moest betalen, heeft zij dat al die tijd niet gedaan. De kantonrechter beschouwt [persoon B] daarom ook in conventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Voor het bepalen van het salaris van de gemachtigde is in conventie wel rekening gehouden met de omstandigheid dat maar een klein deel van de vordering van [persoon A] toewijsbaar is; daarom is van een lager tarief uitgegaan dan het tarief dat hoort bij de oorspronkelijk ingestelde vordering. In reconventie is wel uitgegaan van het tarief dat hoort bij het door [persoon B] gevorderde bedrag.
2.20.
De kantonrechter begroot de kosten die [persoon B] in conventie aan [persoon A] moet betalen op € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 693,- aan griffierecht en € 328,- aan salaris voor de gemachtigde (4 punten × € 82,-). In reconventie worden deze kosten aan de kant van [persoon A] begroot op € 812,- aan salaris voor de gemachtigde (1/2 × 4 punten × € 406,-). Voor kosten die [persoon A] maakt na deze uitspraak moet [persoon B] een bedrag betalen van € 135,-. Dat is in totaal € 2.097,74. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.21.
Dit vonnis wordt (in conventie en in reconventie) uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat partijen dat eisen en zij daar over en weer geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
3.1.
veroordeelt [persoon B] om aan [persoon A] te betalen € 271,96 met de contractuele rente van 2% per maand vanaf 4 april 2025 tot de dag dat volledig is betaald;
In reconventie:
3.2.
wijzigt de huurovereenkomst tussen partijen in die zin dat de kale huurprijs over de periode van 10 december 2020 tot en met maart 2022 wordt verminderd met een bedrag van € 23.763,35;
In conventie en in reconventie:
3.3.
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten in conventie en in reconventie, die aan de kant van [persoon A] worden begroot op € 2.097,74;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
51909