ECLI:NL:RBROT:2025:4033

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/10/661242 / FA RK 23-4744
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking inzake ontkenning en vaststelling ouderschap met betrekking tot een minderjarige

Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam een eindbeschikking gegeven in een zaak betreffende de ontkenning en vaststelling van het ouderschap van een minderjarige. De bijzondere curator heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de man, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is, en om de vaststelling van het ouderschap van de biologische vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk tussen de vrouw en de man in de Filipijnen nietig is verklaard en dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige, zoals bevestigd door een DNA-onderzoek. De rechtbank heeft de ontkenning van het vaderschap van de man gegrond verklaard en het ouderschap van de biologische vader vastgesteld, op voorwaarde dat de beslissing over de ontkenning in kracht van gewijsde is gegaan. Tevens is bepaald dat de minderjarige de geslachtsnaam van de biologische vader zal dragen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/661242 / FA RK 23-4744
Beschikking van 20 maart 2025 over verklaring voor recht, ontkenning en vaststelling ouderschap en geslachtsnaam
in de zaak van:
[voormalige naam vrouw], inmiddels volgens de Basisregistratie Personen genaamd
[huidige naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. S.L.A. Verburgt te Den Haag,
e n
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2023, hierna: de minderjarige,
wonende te [woonplaats 1] ,
vertegenwoordigd door mr. W.A. Berghuis, advocaat te Dordrecht,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige,
hierna: de bijzondere curator.
In deze zaak zijn belanghebbenden:
[naam man], hierna: de man,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
laatst bekende woonplaats: [woonplaats 2] ( [land] ),
e n
[biologische vader], hierna: de biologische vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
en
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Gorinchem, hierna: de ABS,
gevestigd te Gorinchem.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van deze rechtbank van 24 december 2024;
  • het bericht met bijlagen (de betekeningsstukken) van de vrouw van
24 december 2024;
  • de berichten van de ABS van 20 januari 2025 en 27 januari 2025;
  • het verslag tevens verzoekschrift van de bijzondere curator van 5 februari 2025;
  • de berichten van de vrouw van 7 februari 2025 en 18 februari 2025;
  • het bericht van de ABS van 24 februari 2025.
1.2.
Geen van de partijen heeft verzocht om een nadere mondelinge behandeling en de rechtbank ziet ook geen aanleiding om een mondelinge behandeling te gelasten. De rechtbank zal dan ook op basis van de stukken beslissen, zoals is aangekondigd in rechtsoverweging 3.4.10. van de tussenbeschikking van 24 december 2024.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De verzoeken van de vrouw en de bijzondere curator hebben tot doel dat de biologische vader (juridisch) in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de minderjarige. Bij tussenbeschikking van 24 december 2024 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van het verslag van de ABS en de reacties van partijen daarop. De rechtbank verwijst naar wat daarover is opgenomen in die beschikking.
2.2.
Verklaring voor recht nietigverklaring huwelijk
2.2.1.
De vrouw verzoekt:
  • voor recht te verklaren dat het huwelijk tussen haar en de man niet voor erkenning in aanmerking komt, nu dit in de Filipijnen nietig is verklaard, mitsdien dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Gorinchem wordt gelast om op grond van artikel 1:24 lid 1 BW de registers van de burgerlijke stand te verbeteren, meer in het bijzonder de naam van de man op de geboorteakte van de minderjarige door te halen;
  • de verdere behandeling van de zaak aan te houden voor de duur van zes maanden om de biologische vader nogmaals in de gelegenheid te stellen bij de burgerlijke stand de minderjarige te erkennen als zijn kind waarna de vrouw de rechtbank hierover dient te informeren;
  • bij weigering door de ABS de biologische vader in de gelegenheid te stellen zich te voegen in deze procedure om een verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning te kunnen indienen bij de rechtbank.
2.2.2.
Uit de berichten van de ABS blijkt dat het Filipijnse huwelijk tussen de vrouw en de man in Nederland is erkend op basis van de huwelijksakte die is overgelegd bij de geboorteaangifte van de minderjarige. Nadien is ook de Filipijnse nietigverklaring van dit huwelijk in de registers van de burgerlijke stand verwerkt. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot een verklaring voor recht dat het huwelijk niet voor erkenning in aanmerking komt – voor zover zij dit verzoek niet heeft ingetrokken in haar bericht van 18 februari 2025 – bij gebrek aan belang afwijzen. De vrouw meent immers dat haar belang is gelegen in het door haar beoogde rechtsgevolg van deze verklaring voor recht, namelijk doorhaling van de naam van de man op de geboorteakte van de minderjarige. Echter staan zowel artikel 1:77 lid 2 onder a van het (Nederlandse) Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als artikel 178 Family Code of the Philippines, EO Nr. 209 (hierna: het Filipijnse Familierechtelijke Wetboek) aan dat beoogde rechtsgevolg in de weg. In beide rechtstelsels brengt de nietigverklaring van het huwelijk geen wijziging van de familierechtelijke betrekking tussen een ouder en kind met zich. Ook om die reden zal dit verzoek van de vrouw worden afgewezen.
2.2.3.
Datzelfde lot treft de overige verzoeken van de vrouw. De vrouw heeft geen belang bij aanhouding van de zaak. De biologische vader kán de minderjarige immers niet erkennen, omdat de familierechtelijke betrekking tussen de man en de minderjarige vooralsnog in stand blijft. Om diezelfde reden zal ook een eventueel verzoek van de biologische vader tot vervangende toestemming tot erkenning niet leiden tot het resultaat dat de vrouw voor ogen heeft. Beide verzoeken worden afgewezen.
2.3.
Ontkenning vaderschap
2.3.1.
Het verzoek van de bijzondere curator namens de minderjarige strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man over de minderjarige.
2.3.2.
De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht, omdat de vrouw en de minderjarige in Nederland wonen.
2.3.3.
Of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon, wordt op grond van artikel 10:92 lid 1 BW bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon.
Of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 lid 1 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt op grond van artikel 10:93 lid 1 BW bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen van toepassing is.
2.3.4.
Op grond van artikel 10:93 BW in verbinding met artikel 10:92 BW past de rechtbank het Filipijnse recht toe op het verzoek als het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en de man ten tijde van de geboorte van de minderjarige.
2.3.5.
Artikel 164 van het Filipijnse Familierechtelijke Wetboek bepaalt dat kinderen die tijdens het huwelijk van de ouders worden geboren wettige kinderen zijn.
2.3.6.
Artikel 166 van dit wetboek bepaalt dat de wettigheid van een kind onder meer kan worden aangevochten indien biologisch of anderszins wetenschappelijk is bewezen dat de minderjarige niet van de man kan afstammen.
2.3.7.
Artikel 167 van dit wetboek bepaalt dat de moeder de wettigheid van het kind niet kan aanvechten.
2.3.8.
Artikel 170 van dit wetboek bepaalt de termijn waarbinnen een verzoek tot ontkenning van de wettigheid kan worden ingediend. Deze termijn is kort gezegd één jaar wanneer de echtgenoot of zijn erven in de stad of gemeente leefde(n) waar de geboorte heeft plaatsgevonden of is geregistreerd, twee jaar wanneer de echtgenoot of zijn erven elders op de Filippijnen wonen en drie jaar wanneer zij buiten de Filippijnen wonen.
2.3.9.
Artikel 173 van dit wetboek bepaalt dat een kind een verzoek tot vaststelling van zijn wettigheid kan indienen zolang hij leeft.
2.3.10.
Uit de toepasselijke wettelijke bepalingen moet worden geconcludeerd dat alleen voor de echtgenoot van de moeder, de juridische vader, is geregeld dat hij de wettigheid van een kind kan ontkennen. De moeder wordt nadrukkelijk uitgesloten om de wettigheid van een kind te ontkennen. Een kind kan wel een verzoek tot vaststelling van zijn wettigheid indienen. Er is geen bepaling opgenomen dat een kind ook zijn wettigheid kan ontkennen.
2.3.11.
De vrouw heeft in dit verband verwezen naar uitspraken van de rechtbank Den Haag van 11 oktober 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:11694) en de rechtbank Zutphen van 14 juli 2011 (ECLI:NL:RBZUT:2011:BR4838). Net als in de uitspraak van deze rechtbank van 27 juni 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:10803) sluit de rechtbank aan bij de overwegingen in voormelde uitspraken en is zij van oordeel dat de bepalingen van het Filipijnse Familierechtelijke Wetboek vanuit de Filipijnse situatie dienen te worden begrepen.
2.3.12.
Omdat op de Filipijnen een echtscheiding wettelijk gezien (vrijwel) onmogelijk is, heeft een kind vanuit de Filipijnse optiek in beginsel geen belang bij ontkenning van het vaderschap, omdat dit zou inhouden dat het kind dan niet meer wettig is en geen juridische vader meer heeft. Nu de mogelijkheid tot ontkenning van het vaderschap door een minderjarige, anders dan ontkenning door de moeder, niet uitdrukkelijk is uitgesloten door de Filipijnse wetgever en aan de minderjarige wel de mogelijkheid wordt geboden een verzoek in te dienen tot vaststelling van zijn wettigheid, oordeelt de rechtbank, in lijn met eerdere uitspraken, dat de Filipijnse wetgever kennelijk niet heeft bedoeld de mogelijkheid aan de minderjarige te onthouden het vaderschap van de juridische ouder te ontkennen wanneer het kind daarbij belang heeft.
2.3.13.
De rechtbank is van oordeel dat de minderjarige belang heeft bij ontkenning van het vaderschap. Het staat vast dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige. Verilabs heeft op 11 november 2024 een (DNA-)verwantschapsonderzoek uitgevoerd. De conclusie van dat onderzoek luidt dat met een waarschijnlijkheid van meer dan 99,99% is aangetoond dat [biologische vader] de biologische vader van de minderjarige is. Daar komt bij dat de minderjarige sinds zijn geboorte bij de vrouw en zijn biologische vader in Nederland woont en door hen wordt verzorgd en opgevoed.
2.3.14.
Omdat de Filipijnse wet alleen gronden voor ontkenning van de wettigheid door de vader vermeldt, zal de rechtbank aansluiten bij de criteria die voor een echtgenoot gelden in artikel 166 van het Filipijnse Familierechtelijke Wetboek, namelijk dat wetenschappelijk is bewezen dat de minderjarige niet van de man kan afstammen. Uit het
(DNA-)verwantschapsonderzoek van Verilabs is immers gebleken dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige, maar [biologische vader] . Daarmee is aan de inhoudelijke eis voldaan.
2.3.15.
Voor de termijn zal de rechtbank aansluiten bij artikel 173 van voormeld wetboek, nu de Filipijnse wetgever kennelijk heeft beoogd voor een kind geen termijn te stellen aan het doen van een verzoek dat betrekking heeft op de wettigheid. Gelet daarop is het verzoek tijdig gedaan.
2.3.16.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek dat de bijzondere curator namens de minderjarige heeft ingediend toewijzen.
2.4.
Vaststelling ouderschap
2.4.1.
Het verzoek van de bijzondere curator namens de minderjarige strekt vervolgens ook tot vaststelling van het ouderschap van de biologische vader over de minderjarige.
2.4.2.
De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht, omdat de vrouw, de biologische vader en de minderjarige in Nederland wonen.
2.4.3.
Op grond van artikel 10:97 BW wordt de vraag of ouderschap gerechtelijk kan worden vastgesteld bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de aangewezen ouder en de moeder of, als dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de aangewezen ouder en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben, of, als dit ook ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
2.4.4.
Omdat de vrouw en de biologische vader geen nationaliteit gemeenschappelijk hebben, is op grond van artikel 10:97 BW het Nederlands recht van toepassing als het recht van de staat waar de moeder en de aangewezen ouder hun gewone verblijfplaats hebben. Ten tijde van de indiening van het verzoek, op 28 juni 2023, verbleef de vrouw sinds zes maanden bij de biologische vader in Nederland met de intentie om in Nederland te bevallen van de minderjarige. Sindsdien is de vrouw bij de biologische vader in Nederland gebleven en heeft het (gezins)leven van de vrouw, de biologische vader en de minderjarige zich in Nederland afgespeeld. Dit brengt met zich dat ook de minderjarige ten tijde van de indiening van dit verzoek in Nederland zijn gewone verblijfplaats had.
2.4.5.
Op grond van artikel 1:207 lid 1 onder b BW kan het ouderschap van een persoon op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van het kind.
2.4.6.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de man de verwekker is van de minderjarige. Immers, gezien het hiervoor vermelde (DNA-)verwantschapsonderzoek van Verilabs is gebleken dat bewezen is dat [biologische vader] de biologische vader van de minderjarige is. Het verzoek tot vaststelling van het ouderschap ligt dan ook voor toewijzing gereed.
2.4.7.
De omstandigheid dat de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man, die bij deze beschikking zal worden gegeven, nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, staat aan de toewijzing van het verzoek in de weg. Tot het moment van het in kracht van gewijsde gaan van voornoemde beslissing kan het ouderschap, gelet op artikel 1:207 lid 2 en 5 BW, niet worden vastgesteld. De rechtbank zal het ouderschap dan ook vaststellen op voorwaarde dat voornoemde beslissing in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, omdat op dat moment geen andere beletselen zoals genoemd in artikel 1:207 lid 2 BW in de weg staan aan de vaststelling van het ouderschap.
2.4.8.
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator. De rechtbank zal daarom beslissen als volgt.
2.5.
Geslachtsnaam
2.5.1.
Omdat de vrouw en de biologische vader hebben verklaard dat beoogd wordt de minderjarige de geslachtsnaam “ [achternaam biologische vader] ” te laten dragen, zal de rechtbank die verklaring in het dictum vermelden (artikel 1:5 lid 2 BW).
2.6.
Proceskosten
2.6.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart de ontkenning van het vaderschap van:
[naam man] , geboren op [geboortedatum 2] 1983 te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] ,
ten aanzien van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2023 te [geboorteplaats 2] ,
gegrond;
3.2.
stelt – op voorwaarde dat de beslissing over de ontkenning van het vaderschap van [naam man] , in kracht van gewijsde is gegaan – het ouderschap vast van:
[biologische vader] , geboren op [geboortedatum 3] 1990 te [geboorteplaats 3] ,
ten aanzien van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2023 te [geboorteplaats 2] ;
3.3.
stelt vast dat de gezamenlijke verklaring van de vrouw en de biologische vader, [biologische vader] , inhoudt dat de minderjarige alsdan de geslachtsnaam “ [achternaam biologische vader] ” zal hebben;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af;
3.5.
draagt de griffier op om niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en als daartegen geen hoger beroep is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Gorinchem zoals bepaald in artikel 1:20e lid 1 BW;
3.6.
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van heden als beëindigd;
3.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.C.A. van 't Zelfde, griffier, op 20 maart 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.