ECLI:NL:RBROT:2025:3999

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
C/10/682764 / HA ZA 24-616
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet over eigenaarslasten en investeringen in gezamenlijke woning tussen ex-partners

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ex-partners over de eigenaarslasten van hun gezamenlijke woning en de investeringen die de vrouw heeft gedaan in de woning. De rechtbank Rotterdam heeft op 26 maart 2025 een vonnis in verzet uitgesproken. De vrouw, eiseres in conventie, vorderde onder andere dat de woning zou worden verkocht en dat haar privé-investering van 9,5% van het verkoopbedrag aan haar zou worden vergoed. De man, gedaagde in conventie, heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis van 20 december 2023, waarin onder andere was bepaald dat de man € 10.675,83 aan de vrouw moest vergoeden voor eigenaarslasten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man ontvankelijk is in zijn verzet en heeft het verstekvonnis gedeeltelijk vernietigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw een bedrag van € 26.982,75 heeft geïnvesteerd in de woning en dat de man de helft van de eigenaarslasten moet vergoeden. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw tot vergoeding van eigenaarslasten tot een bedrag van € 8.573,74 toegewezen, en de man is veroordeeld om dit bedrag aan de vrouw te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/682764 / HA ZA 24-616
Vonnis in verzet van 26 maart 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Schiedam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. H. Durdu te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Schiedam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het verzet,
advocaat mr. C.S. Ganga te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 28 september 2023, met producties 1 tot en met 8;
  • het door deze rechtbank tussen partijen onder zaak- en rolnummer C/10/666712 /
HA ZA 23-872 gewezen verstekvonnis van 20 december 2023;
- de verzetdagvaarding tevens eis in reconventie van de man van 28 juni 2024, met
producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van de vrouw;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 16 september 2024;
- de akte met nadere producties en vermeerdering van eis in reconventie van de man, met producties 11 tot en met 13;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 14 januari 2025;
  • de spreekaantekeningen van mr. C.S. Ganga.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond. Zij zijn niet gehuwd geweest.
2.2.
Partijen waren sinds 3 juni 2019 samen (ieder voor de helft) eigenaar van de woning aan het [adres], hierna verder te noemen: ‘de woning’. Ter financiering van de aankoop van de woning sloten partijen gezamenlijk een hypothecaire geldlening af.
2.3.
Partijen sloten bovendien op 4 juni 2019 een (notariële) samenlevingsovereenkomst af (hierna: de samenlevingsovereenkomst). In de samenlevingsovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
“(…)
GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
Artikel 3
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door partijen
gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. Zijn de inkomens onvoldoende,
dan worden de kosten gedragen naar evenredigheid van ieders vermogen. Een en
ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
2. Onder de gemeenschappelijke huishouding zijn begrepen de premies en kosten
van verzekeringen die betrekking hebben op aan partijen tezamen toebehorende
goederen, de kosten van gezamenlijke vakanties, de huurprijs van de gemeenschappelijk
bewoonde woning, de rente en kosten van geldleningen die
zijn aangegaan in verband met de aanschaf of het onderhoud van de
gemeenschappelijk bewoonde woning en van de gezamenlijke goederen, alsmede
de kosten van dagelijks onderhoud van de hiervoor bedoelde woning en
goederen.
3. Tot de gemeenschappelijke huishouding behoren ook de kosten van verzorging en
opvoeding van de kinderen die feitelijk door partijen worden verzorgd en
opgevoed.
(…)
VERGOEDINGSRECHTEN
Artikel 5
1. Indien een partij ten laste van het vermogen van de andere partij een goed dat tot
zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt of indien ten laste van het vermogen
van de andere partij een schuld ter zake van een tot zijn eigen vermogen
behorend goed wordt voldaan of afgelost, ontstaat voor de eerstgenoemde partij
een plicht tot vergoeding. Geen vergoeding is verschuldigd voorzover door de
verkrijging, voldoening of aflossing ten laste van het vermogen van de andere
partij wordt voldaan aan een op die partij rustende verbintenis.
2. De vergoeding beloopt een gedeelte van de waarde van het goed op het tijdstip
waarop de vergoeding wordt voldaan. Dit gedeelte:
2.1
is in het geval van een verkrijging ten laste van het vermogen van de andere
partij evenredig aan het uit diens vermogen afkomstige aandeel in de
tegenprestatie voor het goed;
2.2
komt in het geval van een voldoening of aflossing ten laste van het vermogen
van de andere partij overeen met de verhouding tussen het uit diens
vermogen voldane of afgeloste bedrag ten opzichte van de waarde van het
goed op het tijdstip van die voldoening of aflossing.
3. Ten aanzien van de vergoeding gelden voorts de volgende regels:
3.1
tenzij een partij het vermogen van de andere partij met diens toestemming
heeft aangewend, beloopt de vergoeding ten minste het nominale bedrag dat
ten laste van het vermogen van de andere partij is gekomen;
3.2
ter zake van goederen die naar hun aard bestemd zijn om te worden
verbruikt, beloopt de vergoeding steeds het nominale bedrag dat ten laste van
het vermogen van de andere partij is gekomen;
3.3
ter zake van goederen die inmiddels zijn vervreemd zonder dat daarvoor
andere goederen in plaats zijn gekomen, wordt in plaats van de waarde,
bedoeld in de aanhef van het tweede lid, uitgegaan van de waarde ten tijde
van de vervreemding. Met een vervreemding wordt gelijkgesteld het
onherroepelijk worden van een begunstiging bij een sommenverzekering of
een andere begunstiging bij een beding ten behoeve van een derde.
4. Partijen kunnen bij overeenkomst afwijken van het eerste tot en met het derde lid.
5. Kan de vergoeding overeenkomstig het eerste tot en met het vierde lid niet
nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.
(…)
FINANCIERING EN GEBRUIK VAN DE EIGEN WONING
Artikel 10
1. Indien de woning aan partijen gezamenlijk toebehoort, dragen partijen de lasten
verbonden aan de financiering van de woning, met uitzondering van de in artikel 3
lid 2 bedoelde renten en kosten, naar verhouding van ieders aandeel in de woning.
Onder die lasten zijn - onverminderd het in artikel 4 bepaalde – begrepen aflossingen
en (spaar-)premies verschuldigd voor verzekeringen die rechtstreeks
verband houden met aflossing van de lening ook indien slechts een van partijen
de premieplichtige is. De waarde van het recht op de uitkering per de einddatum
van een dergelijke verzekering komt partijen gezamenlijk toe, naar verhouding van ieders
aandeel in de woning.
(….)
(TIJDELIJKE) VOORTZETTING WOONGENOT EIGEN WONING
Artikel 16
1. Ingeval de overeenkomst eindigt door opzegging of in onderling overleg, kan ieder
van partijen de voorzieningenrechter verzoeken om te bepalen dat hij - met
uitsluiting van de andere partij - nog zes maanden mag blijven wonen in de
laatstelijk door beide partijen bewoonde woning.
2. Indien de woning aan belde partijen toebehoort of toebehoort aan de partij, die niet
in de woning blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over de bedoelde periode
aan de ander een, eventueel door de voorzieningenrechter vast te stellen,
redelijke vergoeding te betalen.
(…)”
2.4.
De relatie tussen partijen is op 19 april 2022 beëindigd. Op dat moment is ook de samenlevingsovereenkomst tussen partijen beëindigd. De man is toen uit de woning vertrokken. De vrouw is samen met de twee minderjarige kinderen van partijen in de woning blijven wonen.
2.5.
Op 28 juli 2022 heeft er een kort geding tussen partijen plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen een taxatie van de woning afgesproken en over de eigenaarslasten van de woning hebben zij afgesproken dat de man aan de vrouw voorlopig per maand een bedrag van € 500,00 betaalt als voorschot op zijn deel van de hypotheeklasten vanaf augustus 2022. De afspraken zijn opgenomen in een proces-verbaal.
2.6.
De woning is in februari 2024 door partijen verkocht aan een derde. De notariële overdracht aan de koper vond plaats op 19 april 2024. Een deel van de verkoopopbrengst berust nog bij de notaris.

3.Het geschil

De oorspronkelijke vordering

3.1.
Bij inleidende dagvaarding vorderde de vrouw om, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat:
a. de woning wordt verkocht;
b. na aflossing van de hypotheeklening de privé-investering van de vrouw ter
hoogte van 9,50% van het verkoopbedrag aan de vrouw wordt vergoed;
c. het restant van de verkoopopbrengst bij helfte wordt verdeeld;
d. de Volkswagen Up aan de man wordt toebedeeld onder de voorwaarde dat
van het aandeel van de man in de verkoopopbrengst eerst het krediet bij
Volkswagen Financial Services wordt afgelost.
II. de man te veroordelen tot vergoeding aan de vrouw van € 10.675,83 uit hoofde van haar regresvordering terzake de eigenaarslasten van de woning tot 1 november 2023, alsmede de man te veroordelen tot vergoeding aan de vrouw van de helft van de toekomstige eigenaarslasten tot aan de goederenrechtelijke levering van de woning aan de nieuwe eigenaar, althans een bedrag door de rechtbank te bepalen, te verhogen met de wettelijke rente vanaf heden;
III. de man te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan (een) derde(n), waartoe de man in ieder geval:
a. binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken samen met de vrouw een schriftelijke bemiddelingsovereenkomst tot verkoop dient aan te gaan met een makelaar onder de voor een NVM-makelaar gebruikelijke voorwaarden;
b. de verkoopadviezen van de makelaar op eerste verzoek van de vrouw op zal
volgen, waaronder de adviezen ten aanzien van de te hanteren marktconforme vraag- en laatprijs en alle medewerking zal verlenen aan de werkzaamheden die nodig zijn voor een gunstig verkoopproces, waaronder het bieden van gelegenheid voor het maken van foto's en bezichtigingen door de makelaar met potentiële kopers, waarbij de woning in een zoveel mogelijk presentabele staat dient te verkeren;
c. dient mee te werken aan de ondertekening van een schriftelijke koopovereenkomst op eerste verzoek van de vrouw, indien en voor zover:
de verkoop plaatsvindt tegen minimaal de door de makelaar bepaalde laatprijs, dan wel een door partijen overeengekomen andere laatprijs, en waarbij een opleverdatum van de woning wordt afgesproken van minimaal 2 maanden na de ondertekening van de verkoopovereenkomst, of korter dan wel langer indien partijen dat schriftelijk overeenkomen, en - de koopovereenkomst - voor een woning als deze - gebruikelijke condities bevat;
d. dient mee te werken aan de levering van de woning op de dag bepaald in de
koopovereenkomst of een in afwijking daarvan nader met de koper overeen te komen dag;
e. 50% bijdraagt in alle kosten verband houdend met de verkoop en levering van de woning, waaronder met name is begrepen de bemiddelingsvergoeding van de makelaar, welke bijdrage kan worden verrekend met het aan de man toekomende aandeel in de overwaarde;
IV. te bepalen dat, indien de man niet tijdig voldoet aan hetgeen is bepaald onder III onder a, c en d, het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de schriftelijke bemiddelingsovereenkomst, de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van de man dat hij opdracht geeft tot bemiddeling, de woning (mede) verkoopt c.q. (mede) levert aan koper;
V. kosten rechtens.
3.2.
Het dictum van het verstekvonnis luidt als volgt:
“ De rechtbank
I. gelast de wijze van verdeling en bepaalt dat:
• de woning gelegen aan het [adres] wordt verkocht:
• na aflossing van de hypotheekleningde privé-investering van eiseres ter hoogte van
9,50% van het verkoopbedrag aan eiseres wordt vergoed:
• het restant van de verkoopopbrengst bij helfte wordt verdeeld;
• de Volkswagen Up aan de gedaagde wordt toebedeeld onder de voorwaarde dat van
het aandeel van gedaagde in de verkoopopbrengst van de woning eerst het krediet
bij Volkswagen Financial Services wordt afgelost.
II.
veroordeelt gedaagde tot vergoeding van € 10.675.83 uit hoofde van een
regresvordering van eiseres ter zake eigenaarslasten van de woning tot 1 november
2013 en tot vergoeding van de helft van de toekomstige eigenaarslasten aan eiseres
tot aan de goederenrechtelijke levering van de woning aan de nieuwe eigenaar(s),
verhoogd met de wettelijke rente over het bedrag van € 10.675,83 vanaf de dag van
de dagvaarding,
III. veroordeelt gedaagde om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering
van de woning gelegen aan het [adres] aan (een) derde(n),
waartoe hij in ieder geval:
a. binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis samen met eiseres een
schriftelijke bemiddelingsovereenkomst tot verkoop dient aan te gaan met een
makelaar onder de voor een NVM-makelaar gebruikelijke voorwaarden;
b. de verkoopadviezen van de makelaar op eerste verzoek van eiseres op zal volgen, waaronder de adviezen ten aanzien van de te hanteren marktconforme vraag- en laatprijs, en alle medewerking zal verlenen aan die werkzaamheden die nodig zijn voor
een gunstig verkoopproces, waaronder het gelegenheid bieden voor het maken van
foto's en bezichtigingen door de makelaar met potentiële kopers, waarbij de woning in
een zoveel mogelijk presentabele staat dient te verkeren:
c. dient mee te werken aan de ondertekening van een schriftelijke koopovereenkomst
op eerste verzoek van eiseres, indien en voor zover:
- de verkoop plaatsvindt tegen minimaal de door de makelaar bepaalde laatprijs, dan wel een door partijen overeengekomen andere laatprijs, en waarbij
- een opleverdatum van de woning wordt afgesproken van minimaal 2 maanden na
de ondertekening van de verkoopovereenkomst, of korter dan wel langer indien
partijen dat schriftelijk overeenkomen, en
- de koopovereenkomst – voor een woning als deze - gebruikelijke condities bevat:
d. dient mee te werken aan de levering van de woning op de dag bepaald in de
koopovereenkomst of een in afwijking daarvan nader met de koper overeen te
komen dag;
e. 50% bijdraagt in alle kosten verband houdend met de verkoop en levering,
waaronder met name is begrepen de bemiddelingsvergoeding van de makelaar,
welke bijdrage zal kunnen worden verrekend met het aan gedaagde toekomende
aandeel in de overwaarde;
IV. bepaalt dat, indien gedaagde niet tijdig voldoet aan hetgeen is bepaald in III onder a, c en d, dit vonnis op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de schriftelijke bemiddelingsovereenkomst, de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van gedaagde dat hij opdracht geeft tot bemiddeling, het pand (mede) verkoopt c.q. (mede) levert aan koper;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij de
eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde. (…)”
De vordering in verzet van de man
3.3.
De man vordert in de verzetprocedure – nadat hij zijn eis bij akte d.d. 27 december 2024 heeft vermeerderd – dat de beslissingen onder I tweede en derde bullit en onder II van het verstekvonnis worden vernietigd (zie onder 3.2. het cursief weergegevene) en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vorderingen van de vrouw die hebben geleid tot de beslissing onder I tweede en
derde bullit en onder II van het verstekvonnis af te wijzen, althans de totale regresvordering van de vrouw op de man toe te wijzen tot een bedrag van € 7.173,49 over de periode 1 mei 2022 tot aan de datum van levering van de woning aan de koper op 17 april 2024;
II. de vordering met betrekking tot de investering van de vrouw af te wijzen, althans
voor zover de rechtbank oordeelt dat de vrouw terzake een vergoeding toekomt de gevorderde hoogte van 9,5% van het verkoopbedrag primair af te wijzen en deze vergoeding vast te stellen op € 26.982,75;
III. te bepalen dat de overwaarde, te weten de verkoopopbrengst minus de openstaande hypotheekschuld op 17 april 2024 (de datum van levering), minus de onder III e van het verstekvonnis vermelde kosten, bij helfte tussen partijen wordt gedeeld;
IV. (in reconventie) de vrouw te veroordelen om € 7.185,00 te voldoen aan de man uit hoofde van een gebruiksvergoeding voor het uitsluitend woongenot over de periode 1 mei 2022 tot aan de levering van de gezamenlijke woning aan de koper op 17 april 2024;
V. kosten rechtens.
3.4.
De conclusie van de vrouw strekt tot afwijzing van het gevorderde in reconventie.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De ontvankelijkheid van het verzet

4.1.
De man, die bij verstek is veroordeeld, heeft tegen het verstekvonnis van 20 december 2023 verzet ingesteld. De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of de man kan worden ontvangen in zijn verzet.
4.2.
Artikel 143 lid 1 Rv bepaalt dat het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is.
4.3.
De vrouw stelt dat het verzet niet tijdig is gedaan, omdat het verstekvonnis van 20 december 2023 op 4 januari 2024 aan de man is betekend. Die betekening was niet in persoon, maar de vrouw heeft het verstekvonnis op 11 januari 2024 tevens per e-mail aan de man toegezonden. In deze e-mail verwees de vrouw naar het aangehechte vonnis en vroeg zij de man om zijn toestemming te geven aan de makelaar voor de verkoop van de woning. De vrouw heeft op dezelfde dag aan de man een Whatsapp-bericht gestuurd, waarin zij hem wijst op het bovengenoemde e-mailbericht met in de bijlage het verstekvonnis. De man reageert daarop met een Whatsapp dat hij ernaar zal kijken. Uit deze correspondentie blijkt dat de man op 11 januari 2024 het verstekvonnis heeft ontvangen en kennis heeft genomen van de inhoud daarvan, aldus de vrouw. Door partijen is bovendien vanaf januari 2024 uitvoering gegeven aan het verstekvonnis. Het verzet had binnen vier weken nadien moeten worden ingesteld.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De man stelt dat hij pas op 31 mei 2024 bekend is geworden met de inhoud van het verstekvonnis. Voor zover dat juist is geldt, omdat de verzetdagvaarding op 28 juni 2024 is betekend, dat deze dan tijdig is betekend binnen de termijn van vier weken. De rechtbank is van oordeel dat de man tijdig in verzet is gekomen en dat hij ontvankelijk is in zijn verzet. Het verstekvonnis is niet aan de man in persoon betekend. Het is de rechtbank niet gebleken dat de man al vóór 31 mei 2024 een daad heeft gepleegd die kan worden aangemerkt als een daad van bekendheid met het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging. Dat de man medio januari 2024 kon kennisnemen van het hem gemailde vonnis en per Whatsapp aan de vrouw liet weten ernaar te zullen kijken, én dat de man kort daarop heeft meegewerkt aan de verkoop van de woning, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De bekendheid met het vonnis moet ondubbelzinnig volgen uit een naar buiten gerichte daad, en van zo’n daad is de rechtbank niet gebleken. Toen de man meewerkte aan de verkoop handelde hij daarbij, aldus de man, in die zin vrijwillig dat hij uitvoering gaf aan de afspraken die partijen tijdens de kort geding procedure met elkaar hadden gemaakt. De vrouw heeft hierop niet toegelicht dat en waarom uit het meewerken aan de verkoop van de woning door de man toch noodzakelijkerwijs blijkt dat het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging van het verstekvonnis toen aan de man bekend was.
Investering in de woning door de vrouw
4.5.
De vrouw voert aan dat zij uit eigen middelen een bedrag van € 29.931,75 heeft geïnvesteerd in de aankoop en verbetering van de woning. Ter onderbouwing heeft de vrouw de nota van afrekening van de notaris van haar voormalige woning (die woning behoorde enkel aan haar toe) overgelegd (productie 2 bij dagvaarding). Hieruit blijkt dat de vrouw uit de verkoopopbrengst van haar voormalige woning een bedrag van € 29.931,75 heeft geïnvesteerd in de gezamenlijke woning. De woning is gekocht voor € 315.000. De privé-investering van de vrouw bedraagt volgens haar daarom 9,5 % van het verkoopbedrag van de woning (€ 29.931,75/315.000) x 100%). Zij wenst dat bedrag vergoed te krijgen.
4.6.
De man voert gemotiveerd verweer. Volgens de man ontbreekt een rechtsgrond op basis waarvan de vrouw een vordering op de man heeft. Voor zover er wel een rechtsgrond zou zijn, bedraagt de investering van de vrouw niet meer dan € 26.982,75, want blijkens de notariële afrekening van de aankoop van de gezamenlijke woning (productie 3 bij dagvaarding) heeft de vrouw bij gelegenheid van de levering van de woning niet een bedrag van € 29.931,75, maar een bedrag van € 26.982,75 uit eigen middelen in de woning geïnvesteerd. De man betwist dat de beleggingsleer, die voor ex-gehuwden geldt, analoog bij ex-samenwoners kan worden toegepast. Tot slot is het volgens de man naar maatstaven van redelijk- en billijkheid onaanvaardbaar dat hij achteraf wordt geconfronteerd met een vordering van de vrouw.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de vrouw uit haar privévermogen heeft geïnvesteerd in de aankoop van de woning. Wel verschillen partijen van mening over de omvang van het bedrag en of de vrouw daarvoor een vergoedingsrecht toekomt. Uit de tussen partijen gesloten samenlevingsovereenkomst volgt niet dat de vrouw voor de door haar gedane investering een vergoedingsrecht jegens de man heeft. Artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst ziet niet op deze situatie waarin partijen samen eigenaar van een woning werden. De vordering van de vrouw moet daarom worden beoordeeld op basis van het algemene vermogens- en verbintenissenrecht (boek 3 en 6 BW). [1] Anders dan de man, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw ten aanzien van haar investering in de aankoop van de woning een nominaal vergoedingsrecht toekomt. Partijen hebben de woning gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, gekocht. Omdat zij bij de aankoop geen afwijkende afspraken hebben gemaakt, waren zij ten opzichte van de verkoper van de woning beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de voldoening van de voor de verkrijging van de woning verschuldigde koopsom en de kosten, en waren zij op grond van artikel 6:10 lid 1 BW in hun onderlinge verhouding ieder verplicht om voor het deel dat hen aangaat, de helft, in de schuld en de kosten bij te dragen. De koopsom en de kosten van de verkrijging van de woning zijn betaald uit de hypothecaire geldlening, maar ook, deels, uit het privévermogen van de vrouw. De vrouw heeft daardoor ten tijde van de verkrijging van de woning (3 juni 2019) ten opzichte van de man meer voldaan dan waartoe zij gehouden was. Dat betekent dat zij ten tijde van de levering van de woning op grond van artikel 6:10 lid 2 BW een regresvordering op de man kreeg van het bedrag gelijk aan de helft van het meerdere.
Op basis van de door de vrouw overgelegde notariële afrekening van de verkoop van haar woning, zou als uitgangspunt moeten gelden dat de vrouw een bedrag van € 29.931,75 in de woning heeft geïnvesteerd. In die nota van afrekening staat daarover:
“(…)Diversen te betalen:
Naar dossier 2019.1432.01 inzake aankoop
[adres] C 29.931,75 (…)”
Echter dezelfde notaris vermeldt op de notariële afrekening van de aankoop van de gezamenlijke woning een lager bedrag, namelijk € 26.982,75. Het waarom is de rechtbank niet duidelijk geworden. Het had op de weg van de vrouw gelegen, die immers de regresvordering jegens de man instelt, om dit op te helderen. De rechtbank zal de regresvordering van de vrouw daarom toewijzen uitgaande van een door de vrouw geïnvesteerd bedrag van € 26.982,75. Voor zover het om een vergissing van de notaris zou gaan kan de vrouw zich voor het tekort tot de notaris wenden. De hoogte van de vergoeding is nominaal, omdat de beleggingsleer (artikel 1:87 BW) bij samenwoners niet geldt.
De conclusie uit het vorenstaande is, dat de verkoopopbrengst van de woning, na aflossing van de (volledige, resterende) hypothecaire schuld en nadat de verkoopkosten en de kosten van de makelaar zijn voldaan, als volgt moet worden verdeeld tussen partijen. Van de dan resterende overwaarde komt de vrouw € 26.982,75 toe vanwege haar investering in de gezamenlijke woning uit privévermogen, en van hetgeen daarna resteert komt beide partijen de helft toe. Ofwel: de regresvordering van de vrouw op de man vanwege het door haar in de woning geïnvesteerde bedrag bedraagt ½ x € 26.982,75.
Regresvordering vrouw eigenaarslasten
4.8.
De vrouw vordert een bedrag van € 10.675,83 van de man in verband met door haar betaalde eigenaarslasten van de woning. De vrouw stelt dat zij vanaf 19 april 2022, dus na beëindiging van de relatie, nagenoeg de volledige eigenaarslasten van de woning, zoals de hypotheek, de kosten van de opstal- en levensverzekering, gemeentelijke heffingen en onderhoudskosten van de cv-ketel, heeft betaald. De man heeft slechts 13 maanden een bedrag van € 500,00 betaald, maar heeft verder niets (meer) bijgedragen. In totaal heeft de vrouw tot 1 januari 2023 een bedrag van € 21.351,66 voldaan. De vrouw stelt dat dit gezamenlijke kosten van partijen betreft, zodat de man de helft van die kosten aan de vrouw moet voldoen (€ 10.675,83). Voorts moet de man de helft van de kosten vergoeden die de vrouw na 1 januari 2023 tot aan de notariële overdracht van de woning aan de kopers (op 19 april 2024) heeft voldaan.
4.9.
De man voert verweer. Hij voert aan dat hij vanaf het moment dat de samenlevingsovereenkomst is geëindigd niet langer de helft van de kosten verbonden aan de woning verschuldigd is. In ieder geval niet het rentedeel, nu dat de kosten van de huishouding waren bij samenleving volgens artikel 10.1 jo. artikel 3.2 van de samenlevingsovereenkomst. Verder blijkt uit de aflosnota van de bank dat de vrouw ten tijde van de overdracht van de woning niet alle maandlasten van de hypotheek heeft voldaan. Er was een betalingsachterstand van € 2.117,01 die blijkens de aflosnota van de notaris is verrekend. Dit betekent dat de man al een deel van de woonlasten (de helft van
€ 2.117,01 = € 1.058,51) die hij verschuldigd was, heeft voldaan via de notariële afrekening. Verder betwist de man de kosten terzake de eenmalige gemeentelijke heffingen. De vrouw heeft die kosten niet onderbouwd. Daarom is niet duidelijk geworden of dit gebruikerslasten zijn in plaats van eigenaarslasten. Volgens de man bedraagt de regresvordering van de vrouw in ieder geval niet meer dan € 7.173,49.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. De woning behoorde aan partijen gezamenlijk toe, zodat sprake was van een eenvoudige gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW. Beide partijen zijn op grond van artikel 3:172 BW gehouden naar evenredigheid van hun aandeel in de economische gerechtigdheid tot de woning bij te dragen in de eigenaarslasten, tenzij een regeling anders bepaalt. Indien een van partijen meer heeft bijgedragen dan het gedeelte van de eigenaarslasten dat hem of haar aangaat, heeft hij of zij in beginsel een regresvordering in de zin van artikel 6:10 lid 2 BW op de andere partij. Uit het voorgaande volgt dat de man in de periode van april 2022 tot aan de datum van verkoop en levering van de woning aan een derde, naar evenredigheid van zijn aandeel, in dit geval de helft, had moeten bijdragen in de eigenaarslasten van de woning. Dat heeft hij niet gedaan. In zoverre is de vordering van de vrouw toewijsbaar, met dien verstande dat de rechtbank een lager bedrag zal toewijzen. De vrouw heeft voldoende stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij de door haar gevorderde bedragen ten aanzien van de lasten van de woning vanaf april 2022 heeft voldaan. De man heeft de hoogte van de maandelijks door de vrouw betaalde lasten voor het merendeel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. Omdat de vrouw haar vordering tot 1 november 2023 heeft begroot, maar zij ook vordert dat de man tot aan de datum waarop de woning notarieel is overgedragen de helft van de lasten moet voldoen, en die datum inmiddels bekend is geworden (te weten 19 april 2024, toen de akte werd gepasseerd, zoals blijkt uit de nota van afrekening) kan de rechtbank op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting de totale vordering van de vrouw over de periode vanaf april 2022 tot 19 april 2024 als volgt vaststellen:
  • hypotheek mei 2022 – juli 2023: € 20.771,70 (15 maanden x € 1.384,78)
  • hypotheek augustus 2023 – 19 april 2024: € 11.418,61 (8,63 maanden x € 1.323,13)
  • opstalverzekering OHRA: € 861,07 (23,63 maanden x € 36,44)
  • levensverzekering: € 701,10 (23,63 maanden x € 29,67)
  • cv-onderhoud € 261,74
  • gemeentelijke heffingen € 1.447,74 +/+
-------------------
Totaal zou door de vrouw zijn betaald € 35.461,96
Met de man heeft de rechtbank - op basis van de door hem overgelegde aflosnota van de notaris - geconstateerd dat de vrouw blijkbaar een achterstand in de hypotheekbetalingen heeft laten ontstaan van € 2.117,01. Dit bedrag strekt daarom in mindering op bovenstaand totaalbedrag. De man heeft bovendien gemotiveerd betwist dat de eenmalige gemeentelijke heffing 2023 van € 197,48 een eigenaarslast betreft. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man had de vrouw moeten onderbouwen waaruit blijkt dat dit een eigenaarslast betreft. Zij heeft dat niet gedaan. Daarom komt dit deel van de vordering niet voor vergoeding in aanmerking. Daarmee bedraagt de totale vordering van de vrouw op de man vanwege de eigenaarslasten van de woning over de periode april 2022 tot 19 april 2024:
Totaal door de vrouw betaald € 35.461,96 minus (€ 2.117,01 + € 197,48), dus € 33.147,47.
De man had daar de helft, dus € 16.573,74 van moeten betalen.
Hij heeft reeds een bedrag betaald. Volgens de afschriften van de vrouw heeft de man in totaal € 6.500,00 voldaan (13 maanden maal € 500,00), maar volgens een door de man als productie 10 bij de verzetdagvaarding overgelegde printscreen van de mobielbankieren-app van de man zou hij in totaal reeds € 9.100,00 hebben bijgedragen. Op die printscreen is te zien dat er tot en met 11 april 2022 € 9.800,00 is overgemaakt van de man naar de vrouw. Niet duidelijk is waar dat bedrag voor diende en vanaf wanneer dat is overgemaakt. Er zijn in 2023 slechts 3 afschrijvingen van € 500,00 (zonder omschrijving) zichtbaar. De rechtbank zal daarom enkel met die 3 extra betalingen rekening houden. Het reeds door de man betaalde bedrag komt daarmee op € 8.000,00, zodat de man per saldo nog € 8.573,74
(€ 16.573,74 - € 8.000,00) aan de vrouw zal moeten voldoen, waartoe hij zal worden veroordeeld.
Gebruiksvergoeding
4.11.
De man stelt in reconventie – kort gezegd – dat de vrouw op grond van artikel 16 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst aan hem een gebruiksvergoeding voor de woning is verschuldigd, ter hoogte van de helft van de woonlast die de man normaliter zou hebben voldaan als er geen samenlevingsovereenkomst was geweest, onder aftrek van de helft van het aflosgedeelte van de maandelijkse annuïteiten. De man vordert over de periode mei 2022 tot en met juni 2023 een bedrag van in totaal € 4.429,46 en vanaf juli 2023 tot en met 19 april 2024 een bedrag van € 2.755,95. In totaal vordert de man (afgerond) een bedrag van
€ 7.185,00.
4.12.
De vrouw betwist de vordering. De man heeft tot aan zijn verzetdagvaarding nooit aanspraak gemaakt op een gebruiksvergoeding, ook niet tijdens de kort geding procedure. Dat de man nu alsnog aanspraak maakt op een gebruiksvergoeding is volgens de vrouw te laat. Daarnaast is het, gelet op de omstandigheden, niet redelijk en billijk om de man een gebruiksvergoeding toe te kennen. Zo heeft de man de vrouw met de twee minderjarige kinderen van partijen achtergelaten in de woning en heeft hij vanaf dat moment niets meer bijgedragen en ook geen kinderalimentatie betaald. De vrouw werd toen geconfronteerd met hoge kosten die zij alleen moest dragen, terwijl de man een onderneming heeft en goed verdient. Indien de rechtbank toch een gebruikersvergoeding wil toekennen dient gelet op de jurisprudentie een percentage van 2% te worden gehanteerd.
4.13.
Op grond van artikel 3:169 BW is in beginsel iedere deelgenoot bevoegd een gemeenschappelijk goed te gebruiken. Deze bepaling heeft mede tot strekking de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken blijft van het gebruik en het genot waarop hij recht heeft, schadeloos te stellen bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding (HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143). Daarbij geldt dat de rechtsbetrekking tussen de deelgenoten wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid (art. 3:166 lid 3 BW). Bij de beoordeling moet dus rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw vanaf april 2022 exclusief gebruik heeft gemaakt van de woning. In beginsel kan dit dus betekenen dat de vrouw de man schadeloos dient te stellen, zulks ook op basis van het bepaalde in de samenlevingsovereenkomst. Maar de omstandigheden in dit geval leiden tot een andere conclusie. Gedurende de gehele periode dat de vrouw in de woning woonde heeft de man nimmer aanspraak gemaakt op een gebruiksvergoeding. Uit de processtukken blijkt niet dat partijen op enig moment hebben gesproken over een gebruiksvergoeding. Ook later, tijdens de kort geding procedure, heeft de man geen aanspraak gemaakt op een gebruiksvergoeding. Eerst bij zijn verzetdagvaarding, toen de woning al was overgedragen aan de kopers, heeft de man een gebruiksvergoeding gevorderd. Voor zover uit de feitelijke gang van zaken al niet volgt dat sprake was van een stilzwijgende afspraak tussen partijen dat de man géén aanspraak zou maken op een gebruikersvergoeding, hoefde de vrouw er in ieder geval geen rekening meer mee te houden dat de man dat alsnog zou doen. Maar ook om andere redenen is er geen aanleiding hem een gebruiksvergoeding toe te kennen. Gebleken is namelijk dat de man na zijn vertrek uit de gezamenlijke woning zelf geen andere woonlasten had. Ter zitting is vast komen te staan dat de man feitelijk bij zijn moeder verbleef en zijn postadres had bij de daklozenopvang. De vordering van de man tot betaling van een gebruiksvergoeding zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.14.
De proceskosten van partijen zullen, gelet op hun relatie (ex-partners), zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 20 december 2023 onder zaaknummer / rolnummer C/10/666712 / HA ZA 23-872 gewezen verstekvonnis voor zover:
- is bepaald dat na aflossing van de hypotheeklening de privé-investering van de vrouw ter hoogte van 9,50% van het verkoopbedrag aan de vrouw wordt vergoed en het restant van de verkoopopbrengst bij helfte wordt verdeeld (onder I van het verstekvonnis); en
- de man is veroordeeld tot vergoeding van € 10.675.83 uit hoofde van een
regresvordering van de vrouw ter zake eigenaarslasten van de woning tot 1 november
2023 en tot vergoeding van de helft van de toekomstige eigenaarslasten aan de vrouw
tot aan de goederenrechtelijke levering van de woning aan de nieuwe eigenaar(s), verhoogd met de wettelijke rente over het bedrag van € 10.675,83 vanaf de dag van de dagvaarding (onder II van het verstekvonnis);
en opnieuw rechtdoende:
5.2.
bepaalt dat partijen uit de verkoopopbrengst de hypotheekschuld dienen af te lossen en de kosten van de makelaar en eventuele andere verkoopkosten moeten betalen, het daarna resterende bedrag komt aan partijen toe op de wijze zoals vermeld onder 4.7;
5.3.
veroordeelt de man om, binnen vijftien dagen na de datum van dit vonnis, aan de vrouw te betalen een bedrag van € 8.573,74, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van dit vonnis tot aan de dag van betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.7.
bekrachtigt het verstekvonnis voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.
[3645/638]

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707, r.o. 3.5.3. – 3.5.6.