ECLI:NL:RBROT:2025:3985

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/10/695025 / KG ZA 25-168
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bancaire relatie door ABN AMRO Bank N.V. na cliëntenonderzoek in het kader van de Wwft

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit [eiser sub 1] B.V. en [eiser sub 2], dat de ABN AMRO Bank N.V. de bancaire relatie met hen voortzet. De bank had de relatie beëindigd na een cliëntenonderzoek in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De rechtbank Rotterdam oordeelt dat de bank op basis van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was om de relatie te beëindigen, omdat zij niet in staat was om het klantenonderzoek naar behoren af te ronden. De eisers betogen dat zij altijd hebben meegewerkt aan het onderzoek en dat de opzegging in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. De rechtbank stelt vast dat de bank voldoende gronden had om aan te nemen dat er integriteitsrisico's waren verbonden aan de bedrijfsvoering van [eiser sub 1]. De rechtbank concludeert dat de opzegging van de bancaire relatie rechtsgeldig was en wijst de vorderingen van eisers af. De proceskosten worden toegewezen aan de bank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/695025 / KG ZA 25-168
Vonnis in kort geding van 27 maart 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1] B.V.,
2.
[eiser sub 2],
gevestigd respectievelijk wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. A.F.M. den Hollander te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
mede kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E. Jagt te Amsterdam.
Partijen worden hierna afzonderlijk [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en de bank genoemd.
Eisers worden gezamenlijk aangeduid als [eisers c.s.]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met 23 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 9 producties;
  • de mondelinge behandeling op 13 maart 2025;
  • de pleitnota van [eisers c.s.]

2.De feiten

2.1.
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat geregistreerd dat [eiser sub 1] op 25 april 2022 is opgericht en een groothandelsbedrijf voert in suiker, chocolade en suikerwerk. [eiser sub 1] Holding B.V. (hierna: [eiser sub 1] Holding) is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser sub 1] . [eiser sub 1] Holding is de persoonlijke vennootschap van [eiser sub 2] .
2.2.
[eiser sub 2] heeft een privérekening bij de bank sinds 2006. [eiser sub 1] heeft een zakelijke rekening bij de bank vanaf 28 april 2022. [eiser sub 1] Holding bankiert bij de ING bank.
2.3.
Op de rechtsverhouding tussen partijen zijn de ‘Algemene Bankvoorwaarden 2017’ (hierna: de ABV) van toepassing. Daarin staat onder meer:
“(…)
Artikel 2 - Zorgplicht
Wij hebben een zorgplicht. U bent ook zorgvuldig tegenover ons en u mag van onze dienstverlening geen misbruik maken.
Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen. Dit doen wij op een manier die aansluit bij de aard van de dienstverlening. Deze belangrijke regel geldt altijd. Andere regels in de ABV of in de voor producten of diensten geldende overeenkomsten en de daarbij behorende bijzondere voorwaarden kunnen dit niet veranderen. Wij streven naar begrijpelijke producten en diensten. Ook streven wij naar begrijpelijke informatie over die producten en diensten en de risico’s ervan.
U bent zorgvuldig tegenover ons en houdt zo goed mogelijk rekening met onze belangen. U werkt eraan mee dat wij onze dienstverlening correct kunnen uitvoeren en aan onze verplichtingen kunnen voldoen. Hiermee bedoelen wij niet alleen onze verplichtingen tegenover u, maar bijvoorbeeld ook verplichtingen die wij in verband met onze dienstverlening aan u hebben tegenover toezichthouders of fiscale of andere (nationale, internationale of supranationale) autoriteiten. U geeft ons, als wij daarom vragen, de informatie en documentatie die wij daarvoor nodig hebben. Als het u duidelijk moet zijn dat wij die informatie of documentatie nodig hebben, geeft u die uit uzelf. U mag onze diensten of producten alleen gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld en hiervan geen misbruik (laten) maken. Denkt u bij misbruik bijvoorbeeld aan strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ons of onze reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
(…)
Artikel 3 - Activiteiten en doeleinden
Wij vragen u om informatie om misbruik te voorkomen en risico’s te beoordelen.
1. Banken hebben een sleutelrol in het nationale en internationale financiële stelsel. Helaas wordt onze dienstverlening soms misbruikt, bijvoorbeeld voor het witwassen van geld. Wij willen misbruik voorkomen en moeten dit volgens de wet ook doen. Wij hebben hiervoor informatie van u nodig. De informatie kan bijvoorbeeld ook nodig zijn voor de beoordeling van onze risico’s of het goede verloop van onze dienstverlening. Daarom informeert u ons, als wij dat vragen, in ieder geval over:
a. uw activiteiten en doelen
b. waarom u een product of dienst van ons afneemt of wilt afnemen
c. hoe u bent gekomen aan geld, waardepapieren of andere zaken die u bij of via ons onderbrengt
Ook verstrekt u ons alle informatie die wij nodig hebben om te bepalen in welk(e) land(en) u fiscaal inwoner bent.
2. U werkt eraan mee dat wij de informatie kunnen controleren. Bij het gebruik van de informatie houden wij ons aan de geldende privacyregelgeving.
(…)
Artikel 35 - Opzegging van de relatie
U kunt de relatie opzeggen. Wij kunnen dit ook. Opzegging betekent dat de relatie eindigt en alle lopende overeenkomsten zo snel mogelijk worden afgewikkeld.
1. U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. Als u ons vraagt waarom wij de relatie opzeggen, dan laten wij u dat weten.
(…)”
2.4.
In augustus 2022 is de bank naar aanleiding van volgens haar verdachte transacties via de ondernemersrekening van [eiser sub 1] een klantenonderzoek gestart in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: de Wwft).
Bij brief van 23 augustus 2022 heeft zij [eiser sub 1] gevraagd om duidelijkheid over haar bedrijfsactiviteiten en het betalingsverkeer op de ondernemersrekening. [eiser sub 1] heeft gereageerd op 7 september 2022, naar aanleiding waarvan de bank aanvullende vragen heeft gesteld. Vervolgens hebben partijen uitvoerig gecorrespondeerd, waarbij [eiser sub 1] steeds heeft gereageerd op de vragen van de bank, terwijl de bank steeds om duidelijkere antwoorden en documentatie is blijven vragen. In maart/april 2023 heeft de bank meegedeeld dat zij de bancaire relatie met [eiser sub 1] zal beëindigen. Nadat de juridisch adviseur van [eiser sub 1] had verzocht dat besluit te heroverwegen, heeft de bank [eiser sub 1] nog een kans gegeven om duidelijkheid te verschaffen. In juli 2023 heeft [eiser sub 1] gereageerd op de vragen van de bank en facturen overgelegd. Dat was voor de bank reden om niet tot beëindiging over te gaan en het klantenonderzoek voort te zetten. Bij brief van 14 maart 2024 heeft de bank wederom een vragenlijst gestuurd aan [eiser sub 1] . Op 15 april 2024 heeft [eiser sub 1] daarop gereageerd. Naar aanleiding daarvan heeft de bank aanvullende vragen gesteld en verzocht om onderliggende documentatie. Na een paar keer uitstel te hebben gekregen, is [eiser sub 1] in juni 2024 ingegaan op de vragen en heeft zij documentatie verstrekt aan de bank.
2.5.
Op 18 maart 2024 heeft [eiser sub 2] een persoonlijk gesprek gevoerd met de bank over het gebruik van zijn privérekening. Tijdens dat gesprek is [eiser sub 2] ingegaan op vragen van de bank over bepaalde transacties via zijn privérekening. De bank heeft van dat gesprek een gespreksverslag d.d. 22 maart 2024 opgesteld en aan [eiser sub 2] verzonden.
2.6.
Bij brief van 8 augustus 2024 aan [eiser sub 1] heeft de bank, onder verwijzing naar artikel 35 ABV en artikel 5 lid 3 Wwft, meegedeeld dat zij op basis van de uitkomst van het klantenonderzoek heeft besloten de bancaire relatie met [eiser sub 1] te beëindigen vanaf 8 oktober 2024. Als reden voor dat besluit staat in de brief:
Waarom wordt de relatie beëindigd?
In het kader van het klantenonderzoek heeft de bank u in de periode maart tot en met juni 2024 meerdere malen gevraagd om te antwoorden op de door de bank gestelde vragen. De bank heeft onder andere vragen gesteld over de bedrijfsactiviteiten en de bedrijfsvoering, omtrent het transactieverkeer en omtrent het opnemen van statiegeld en/of emballage op de facturen.
U en uw juridisch adviseur, (…), hebben steeds gereageerd op de brieven van de bank. Ondanks dat de bank u meermaals uitstel heeft verleend om de gevraagde informatie en documentatie aan te leveren, waren uw reacties inhoudelijk ontoereikend om het klantenonderzoek succesvol af te kunnen ronden. Uw verklaringen waren summier dan wel ontwijkend en herhalend. Waardoor de bank onnodig wordt bemoeilijkt om haar klantenonderzoek uit te voeren. Daarnaast is er onvoldoende documentatie aangeleverd ter onderbouwing van uw antwoorden.
Bedrijfsactiviteiten en bedrijfsvoering
U heeft aangegeven dat de onderneming fungeert als tussenpersoon in de handel in de frisdrank. De producten worden hierbij vanaf de locatie van inkoop direct vervoerd naar de eindafnemer. De leverancier en de eindafnemer zouden hierbij het transport en de opslag op zich nemen. Het blijft voor de bank echter onduidelijk hoe het transport en de opslag geregeld wordt bij de partijen waarmee u zaken doet welke ook zijn gevestigd op een woonadres. Ook bestaan er daardoor twijfels bij de bank over of er daadwerkelijk geleverd wordt.
Daarnaast bent u zeer summier geweest over de wijze waarop de onderneming in contact komt met handelspartners. U heeft dit niet nader kunnen onderbouwen, omdat u alle correspondentie met uw handelspartners na een week verwijdert uit veiligheidsoverwegingen. Ondanks dat het niet wettelijk verplicht is om dergelijke correspondentie te bewaren, acht de bank deze werkwijze uitzonderlijk. Indien er een geschil zou ontstaan met de wederpartij, zou dergelijke correspondentie namelijk als bewijslast van belang kunnen zijn voor de onderneming. Voor de bank blijft het onvoldoende duidelijk hoe de onderneming in contact komt met handelspartners.
Verder heeft de bank meermaals gevraagd naar de toegevoegde waarde van de onderneming in de handelsketen. U heeft verklaard dat het niet toegestaan zou zijn voor uw afnemers om direct bij de leverancier in te kopen vanwege de volumes. De reden hiervoor en de reden dat zij wel via de onderneming producten zouden kunnen afnemen blijft echter onduidelijk. De onderneming zou zelfs opgestart zijn met behulp van voorfinanciering door een van de afnemers. Hierbij is het voor de bank onduidelijk waarom uw afnemer bereid was om het risico van voorfinanciering te dragen terwijl u op dat moment geen uitgebreide ervaring had in de sector en hier geen zekerheden tegenover stonden.
De toegevoegde waarde van de onderneming in de handelsketen is middels de door u aangeleverde informatie niet verduidelijkt. Daarnaast is het voor de bank ook onvoldoende duidelijk wat uw motivatie is om de onderneming te drijven.
Transactieverkeer
In ongeveer twee jaar tijd ontvangt de onderneming circa EUR 3.500.000 van een Duitse rekening op naam van een privépersoon. Dit zouden transacties namens de Vennootschap Onder Firma zijn waarvan de natuurlijk persoon medevennoot is. Naast het feit dat de bank derdenbetalingen in het algemeen onwenselijk acht in verband met de daaraan gerelateerde witwasrisico’s, is het voor de bank ook onduidelijk hoe de btw afdracht in deze situatie is verlopen.
Verder geeft u aan dat er niet vooruitbetaald wordt, maar op aangeleverde facturen staat dat dit wel is gebeurd. Hierover heeft u verklaard dat de term ‘betaald’ op factuur niet aangeeft dat de transactie is ontvangen. U heeft echter geen andere vorm van onderbouwing van de transacties aangeleverd. Voor de bank is het onbegrijpelijk dat de tegenpartijen van deze transacties geen bezwaren hebben op dergelijke onjuistheden. Dit zorgt namelijk voor grote financiële risico’s bij wanprestatie.
Ook is gevraagd naar een aantal transacties met ontbrekende factuurnummers en transacties die met eenzelfde beschrijving meerdere malen plaatsvinden. Hierop gaf u aan te gaan kijken wat er precies gebeurd is. Bij een tweede uitvraag gaf u aan dat de facturen dubbel betaald waren en dat dit verrekend zou zijn met andere facturen. Dit heeft u verder echter niet onderbouwd en is daarmee nog steeds onduidelijk.
Statiegeld
De bank heeft geconstateerd dat op de aangeleverde facturen geen statiegeld staat gespecificeerd. De bank heeft u gevraagd om een nadere toelichting hierover, omdat er geen btw over statiegeld mag worden geheven (en er mag dus ook geen btw hierover worden teruggevorderd) en omdat het in beginsel verplicht is statiegeld te hanteren bij de verkoop van blikjes in Nederland sinds 1 april 2023. U heeft aangegeven dat er geen sprake is van statiegeld op de blikjes waar u in handelt omdat deze uit het buitenland komen en geen EAN code hebben. Echter, enkel bij bestaande onverkochte voorraden of bij export naar het buitenland hoeft er geen statiegeld geheven te worden. Dit lijkt echter niet het geval te zijn bij de onderneming, omdat u zelf heeft aangegeven dat de voorraden blikjes door de leverancier uit het buitenland worden geïmporteerd. Daarnaast zijn er vragen gesteld over inconsequente vermelding van de verbruiksbelasting op de facturen. Echter is ook hier geen conveniërend antwoord op gekomen.
Screeningsbeleid
Bovendien heeft de bank onvoldoende comfort met uw screeningsbeleid van de onderneming en ten aanzien van het voorkomen dat de onderneming betrokken raakt bij btw-carrouselfraude. Zo heeft de bank bij u navraag gedaan over transacties in december 2022 en januari 2023 met twee partijen waarbij uit een controle door de bank is gebleken dat de tegenpartijen op dat moment geen geldig btw-nummer hadden. U heeft hierover verklaard dat er destijds geheel geen VIES check plaatsvond en dat er geen screeningsresultaten werden opgeslagen. U heeft verklaard maatregelen te hebben getroffen om te voorkomen dat de onderneming bij btw-carrouselfraude betrokken raakt.
In de brief van 22 april 2024 en 6 mei 2024 heeft de bank u gewezen op het feit dat de bank van mening is het screeningsbeleid onvoldoende is. Hierop heeft u slechts op gereageerd dat het niet om carrouselfraude gaat, dat de blikjes uit het buitenland komen die in het buitenland geproduceerd zijn en in Nederland worden verkocht. Daarnaast heeft u, ondanks herhaaldelijke navraag, niet verklaard en aangetoond waar de voorraden vandaan komen, omdat u niet over deze gegevens zou beschikken omdat de leverancier dit zou regelen. Uw reactie geeft de bank onvoldoende comfort ten aanzien van toekomstige transacties. U opereert namelijk in een sector die gevoelig is voor btw-carrouselfraude, u krijgt goederen aangeboden met een hoog transactievolume, de goederen worden aangeboden onder de gangbare marktprijs, een aantal bedrijven waarmee u zaken doet beschikt niet over een bedrijfspand en een website, en een aantal handelspartners beschikt niet over een geldig btw-nummer. Derhalve is de bank van mening dat het risico op betrokkenheid bij btw-carrouselfraude onvoldoende beheersbaar kan worden gemaakt middels uw verklaringen en de maatregelen die u heeft getroffen.
Het gebrek aan informatie en inzicht, waarbij onduidelijkheid bestaat omtrent de herkomst en/of bestemming van de financiële middelen en onduidelijkheid bestaat omtrent de exacte bedrijfsactiviteiten, brengt voor de bank integriteitsrisico’s met zich mee. Hierdoor kan de bank niet aan de op haar rustende wettelijke verplichtingen voldoen. Dit soort risico’s kan en mag de bank niet aanvaarden. Om deze reden heeft de bank besloten om de bancaire relatie te beëindigen.”
2.7.
Bij brief van 8 augustus 2024 aan [eiser sub 2] heeft de bank, onder verwijzing naar artikel 35 ABV en artikel 5 lid 3 Wwft, meegedeeld dat zij op basis van de uitkomst van het klantenonderzoek heeft besloten de bancaire relatie met [eiser sub 2] te beëindigen vanaf 8 oktober 2024. Als reden voor dat besluit staat in de brief:
“Uit het klantenonderzoek blijkt dat u uiteindelijk belanghebbende (hierna: UBO) en bestuurder bent van de onderneming. Vanwege uw rol als UBO en bestuurder heeft de bank u gevraagd om opheldering te geven. U heeft ondanks deze oproepen onvoldoende gehoor gegeven om de door de bank gevraagde informatie en documentatie binnen de gestelde termijn te doen toekomen. Het gebrek aan informatie en inzicht brengt voor de bank integriteitsrisico’s met zich mee. Hierdoor kan de bank niet aan de op haar rustende wettelijke verplichtingen voldoen. Dit soort risico’s kan en mag de bank niet aanvaarden. Vanwege uw rol als UBO en bestuurder van de onderneming en de redenen voor beëindiging van de relatie met de onderneming rekent de bank u dit ook persoonlijk aan. Om deze reden(en) wordt de bancaire relatie met u beëindigd.”
2.8.
Bij de opzegging heeft de bank tevens aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] meegedeeld dat hun persoonsgegevens en de uitkomsten van het klantenonderzoek worden opgenomen in de CAAML-lijst voor een periode van vijf jaar. Dit is een interne lijst waartoe alleen de bank en haar dochterondernemingen toegang hebben.
2.9.
[eisers c.s.] hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit tot beëindiging van de bancaire relatie en partijen hebben daarover meerdere malen over en weer gecorrespondeerd. In dat verband heeft de bank de daadwerkelijke afsluiting van de rekeningen meerdere malen opgeschort. De bank handhaaft het besluit tot beëindiging, maar heeft verklaard de bankrekeningen aan te houden totdat er vonnis wordt gewezen in dit kort geding in eerste aanleg.

3.Het geschil

3.1.
[eisers c.s.] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. de bank te bevelen om de bancaire relatie met [eisers c.s.] onder de bestaande reeds overeengekomen voorwaarden voor onbepaalde tijd voort te zetten en alle bankrekeningen en andere producten van [eisers c.s.] bij de bank te (her)openen en deze voor onbepaalde tijd beschikbaar te houden, en al datgene te doen wat daarmee verband houdt en/of daartoe noodzakelijk is, zulks op straffe van een dwangsom van € 200,00 per dag dat zij daaraan niet of niet volledig voldoet, met een maximum van € 10.000,00 dan wel een in goede justitie door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom;
II. de bank te verbieden om [eisers c.s.] op de CAAML-lijst te plaatsen, zulks op straffe van een dwangsom van € 200,00 per dag dat zij daaraan niet of niet volledig voldoet, met een maximum van € 10.000,00 dan wel een in goede justitie door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom;
subsidiair
III. het onder I. en II. gevorderde toe te wijzen voor de periode totdat [eisers c.s.] bij een andere Nederlandse bank een bankrekening hebben geopend onder vergelijkbare voorwaarden en met vergelijkbare faciliteiten als bij de bank;
meer subsidiair
IV. het onder I. en II. gevorderde toe te wijzen voor de periode totdat onherroepelijk in een door [eisers c.s.] te entameren bodemprocedure op de opzegging is beslist;
in alle gevallen
V. de bank te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
De bank concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [eisers c.s.] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van een vordering in kort geding is van belang of de eisende partij hierbij zoveel spoed heeft dat hij de uitkomst van een bodemprocedure niet hoeft af te wachten en hoe aannemelijk het is dat de eis in een bodemprocedure wordt toegewezen. Daarbij dient de voorzieningenrechter uit te gaan van de in deze procedure gepresenteerde feiten met een beperkte toetsing daarvan, aangezien nadere bewijsvoering in kort geding niet goed mogelijk is.
4.2.
Het spoedeisend belang van [eisers c.s.] bij hun vorderingen is duidelijk en vormt geen discussiepunt voor partijen.
4.3.
In geschil is de vraag of de opzegging van de bancaire relaties met [eisers c.s.] op 8 augustus 2024 rechtsgeldig is.
4.4.
[eisers c.s.] menen van niet en betogen dat de bank met de opzegging in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld, meer in het bijzonder met haar zorgplicht. Daartoe wijzen zij op het volgende:
- [eiser sub 1] heeft altijd meegewerkt aan het klantenonderzoek. Zij heeft steeds gereageerd op de veelheid aan vragen van de bank en exact uitgelegd hoe zij te werk gaat, hoewel de vragen niet altijd duidelijk waren. De bank beschikt reeds over alle relevante informatie met betrekking tot de herkomst en/of bestemming van haar financiële middelen en haar bedrijfsactiviteiten. Er zijn geen integriteitsrisico’s.
- De bank is niet bevoegd om allerlei vertrouwelijke gegevens van klanten van [eiser sub 1] op te vragen.
- De bank geeft geen blijk van een belangenafweging. Zonder een lopende bankrekening is het onmogelijk voor [eiser sub 1] om een onderneming te exploiteren en voor [eiser sub 2] om deel te nemen aan het economisch verkeer in Nederland. Bovendien is het van negatieve invloed op de mogelijkheid voor [eisers c.s.] tot het verkrijgen van een nieuwe bankrelatie en op de voorwaarden waaronder een bankrelatie wordt aangegaan.
- Het enkele feit dat [eiser sub 2] de UBO van [eiser sub 1] is, is niet voldoende grond om ook de bancaire relatie met [eiser sub 2] op te zeggen. Niet is gebleken welk concreet risico [eiser sub 2] teweeg brengt voor de bank.
4.5.
De bank stelt zich primair op het standpunt dat zij ingevolge artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was om de relatie met [eiser sub 1] en haar UBO [eiser sub 2] op te zeggen, aangezien zij haar klantenonderzoek niet behoorlijk kon afronden. Voor zover de voorzieningenrechter zou oordelen dat die verplichting niet aan de orde is, geldt dat de bank mocht opzeggen op grond van artikel 35 ABV vanwege te hoge integriteitsrisico’s.
4.6.
De voorzieningenrechter gaat uit van het volgende beoordelingskader.
De bank is op grond van artikel 35 ABV in beginsel bevoegd de bancaire relaties met [eisers c.s.] op te zeggen. Of die opzegging rechtsgeldig is, moet worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst tussen partijen en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW (vgl. HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929). Dat betekent dat een opzegging niet rechtsgeldig is indien het gebruikmaken van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Bij die beoordeling weegt mee dat uit artikel 2 lid 1 ABV in verbinding met artikel 35 ABV volgt dat de bank ook bij opzegging van de relatie een zorgplicht heeft en in dat kader zo goed mogelijk rekening houdt met de belangen van [eisers c.s.]
Daarnaast geldt dat de bank wettelijk verplicht is cliëntenonderzoek te verrichten met het doel witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen (artikel 3 lid 1 Wwft). Klanten zijn ingevolge artikel 3 ABV verplicht om aan dit onderzoek mee te werken en de hiervoor benodigde informatie aan de bank te verschaffen. Wanneer de bank niet in staat is om te voldoen aan haar verplichting om een (toereikend) klantenonderzoek te verrichten, moet de bank de relatie met de klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). In dat geval kan voorshands worden aangenomen dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is en dat een (verdere) belangenafweging achterwege blijft.
4.7.
Vaststaat dat [eiser sub 1] iedere keer heeft gereageerd op de vragenlijsten en aanvullende vragen van de bank en in die zin heeft meegewerkt aan het klantenonderzoek. Dat haar ondernemingsactiviteiten en de herkomst van middelen daarmee waren verklaard, is echter niet juist. Uit de overgelegde correspondentie tussen partijen in het kader van het onderzoek blijkt voldoende dat [eiser sub 1] doorgaans erg summier of onvolledig antwoord gaf en de meeste door de bank gevraagde onderliggende documentatie niet aanleverde. Zo heeft [eiser sub 1] desgevraagd verklaard alleen mondeling, direct of via de telefoon, overeenkomsten af te sluiten. Op het verzoek om documentatie over te leggen van die overeenkomsten, gaf [eiser sub 1] aan dat zij daar niet over beschikte en dat de Whatsapp gesprekken ‘uit veiligheidsoverwegingen’ iedere week werden verwijderd. Correspondentie met relaties of andere schriftelijke stukken over de bedrijfsvoering, onderhandelingen, opdracht, transport, opslag en dergelijke had [eiser sub 1] naar eigen zeggen ook niet. De juistheid van dit betoog van [eiser sub 1] is nauwelijks denkbaar in een zakelijke, commerciële omgeving. Daar komt bij dat, zoals de bank terecht opmerkt, het cliëntenonderzoek al vanaf 2022 liep en [eiser sub 1] zich had kunnen en moeten realiseren dat zij meer diende te documenteren. Dat is niet gebeurd. Als gevolg van dit gebrek aan informatie kon de bank niet althans onvoldoende onderzoeken en controleren of de transacties die via de rekeningen liepen, pasten bij de onderneming van [eiser sub 1] zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 sub d Wwft. Voldoende aannemelijk is dan ook dat de bank ten tijde van de opzegging onvoldoende inhoud kon geven aan haar verplichting om cliëntenonderzoek uit te voeren bij [eiser sub 1] en daarom ingevolge artikel 5 lid 3 Wwft wettelijk verplicht was de bancaire relatie met [eiser sub 1] te beëindigen, waarvoor artikel 35 ABV haar de contractuele ruimte gaf.
4.8.
Los hiervan geldt het volgende. Ook indien er van wordt uitgegaan dat [eiser sub 1] niet, of niet bewust, betrokken is (geweest) bij witwaspraktijken of (BTW)fraude en zij daadwerkelijk geen verdere documentatie had om over te leggen, is van belang dat de bank diverse integriteitsrisico’s en witwasindicatoren in kaart heeft gebracht en heeft onderbouwd. Het gaat, heel kort samengevat, om de als volgt door de bank gepresenteerde aspecten:
-
De bank krijgt geen grip op de bedrijfsvoering van [eiser sub 1]
fungeert als tussenschakel tussen leveranciers en kopers, maar maakt niet duidelijk hoe het transport en de opslag door die handelsrelaties worden geregeld en waarom de kopers niet direct afnemen van de leveranciers. Schriftelijke overeenkomsten ontbreken. Al het contact met betrekking tot onderhandelingen over de prijs zou via Whatsapp gaan, maar die berichten worden binnen een week verwijderd. Het enige wat schriftelijk is vastgelegd, zijn facturen. Uit die facturen kan de bank echter niet opmaken of, waar en wanneer goederen geleverd zijn. Ook wordt op die facturen geen statiegeld gespecificeerd. Omdat het gaat om handel in frisdranken, is [eiser sub 1] daartoe verplicht. Bovendien kan niet aan alle facturen een transactie op de rekening van [eiser sub 1] worden gekoppeld.
-
[eiser sub 1] doet hoofdzakelijk zaken met partijen met substantiële integriteitsrisico’s
Een deel van de afnemers en leveranciers van [eiser sub 1] betreft partijen waar de bank afscheid van heeft moeten nemen op grond van de Wwft. Van een ander deel is gebleken dat die bedrijven korte tijd na oprichting niet meer actief zijn, niet over een bedrijfspand (met loods) beschikken en/of hun btw-nummer is ingetrokken. Er hebben veelvuldig transacties plaatsgevonden met handelspartners die in Nederland zijn gevestigd maar een rekening in het buitenland aanhouden. [eiser sub 1] heeft sinds haar oprichting circa € 3,5 miljoen ontvangen vanuit een privérekening in Duitsland. Die rekening behoort toe aan een vennoot van een handelspartner, terwijl die handelspartner in Nederland is gevestigd. Anders dan [eisers c.s.] menen, mag de bank bij serieuze aanwijzingen van integriteitsrisico’s vragen om gegevens van zakenrelaties van [eiser sub 1] .
-
De bank heeft geen zicht op de herkomst van het startkapitaal
Kort na de oprichting van [eiser sub 1] , zonder aanwezig startkapitaal, werden er al onverklaarbare, substantiële bedragen overgemaakt via de rekening van [eiser sub 1] . In de eerste 3,5 maanden ontving [eiser sub 1] € 2.185.531,00 op haar rekening. De bedragen werden vervolgens vrijwel direct overgeboekt naar rekeningen van derden.
4.9.
Ter zitting hebben [eisers c.s.] concreet gewezen op bepaalde door de bank geformuleerde witwasindicatoren en betoogd dat daarop wel wat valt af te dingen. Hierna wordt dat besproken:
  • [eisers c.s.] voeren aan dat de betalingen vanaf een privérekening aan de rekening van [eiser sub 1] is gedaan door een vennoot van een leverancier namens die leverancier, omdat die leverancier een V.O.F. is.
  • [eisers c.s.] stellen, onder verwijzing naar bepaalde stukken, dat [eiser sub 1] uitsluitend geld overmaakte naar Nederlandse bankrekeningnummers.
  • [eisers c.s.] stellen dat [eiser sub 1] kosten heeft gemaakt voor een boekhoudprogramma en een administratiekantoor, overige zaken heeft gekocht, en € 6.000,00 heeft betaald aan de belastingdienst, zodat onjuist is de aanname van de bank dat [eiser sub 1] geen belasting-, verzekerings- of sociale betalingen heeft gedaan.
4.10.
Slotsom is dat de bank, als gevolg van de nauwelijks tot niet verifieerbare en als vaag te typeren bedrijfsvoering en transacties, de herkomst van de ontvangen gelden niet kon vaststellen en niet kon uitsluiten dat de betaalrekening werd gebruikt voor activiteiten en/of doeleinden die de Wwft beoogt te bestrijden. Hetgeen [eisers c.s.] in dit kader verder hebben aangevoerd tegen de aannames van de bank, is onvoldoende concreet en/of onderbouwd en leidt niet tot een andere conclusie. De bank had daarom goede gronden om aan te nemen dat er zodanige integriteitsrisico’s kleefden aan de wijze waarop [eiser sub 1] zijn onderneming voert dat opzegging van de bank van haar relatie met [eiser sub 1] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
4.11.
Het standpunt van de bank dat zij in deze situatie gerechtigd is om ook de bancaire relaties met [eiser sub 2] te beëindigen vanwege de gesignaleerde risico’s, wordt gevolgd. [eiser sub 2] is (via [eiser sub 1] Holding) de UBO van [eiser sub 1] en was ook degene met wie de bank steeds de contacten onderhield voor het verrichten van het klantenonderzoek. Betrokkenheid van anderen is gesteld noch gebleken. Dit maakt dat [eiser sub 2] verantwoordelijk kan worden gehouden voor de geconstateerde risico’s bij [eiser sub 1] . Bovendien genereert hij zijn inkomsten uit de opbrengsten van [eiser sub 1] en heeft de bank hem in maart 2024 vragen gesteld over contante stortingen van in totaal meer dan € 12.000,00 op zijn privérekening en over transacties vanuit een derdenrekening en die van [eiser sub 1] Holding (zie 2.5.). Gelet hierop heeft de bank naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs kunnen concluderen dat er ook substantiële integriteitsrisico’s kleefden aan het aanhouden van de privérekening van [eiser sub 2] .
4.12.
Een verdere belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. [eisers c.s.] kunnen worden gevolgd voor zover zij aanvoeren dat een bankrekening noodzakelijk is om een onderneming te voeren of in het algemeen deel te nemen aan het economische verkeer. Daar staat echter tegenover dat [eisers c.s.] niet hebben gesteld dat zij pogingen hebben ondernomen om een bancaire relatie met een andere bank aan te gaan. De belangen van [eisers c.s.] wegen niet op tegen het belang van het voorkomen van witwassen en andere vormen van misbruik van rekeningen bij de bank.
4.13.
De voorzieningenrechter acht dan ook voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat de opzegging van de bank van de bancaire relaties met [eisers c.s.] bij brieven van 8 augustus 2024 rechtsgeldig was. Het gevorderde bevel aan de bank om de bancaire relaties met [eisers c.s.] voort te zetten, wordt daarom afgewezen. Daarmee treft het gevorderde verbod om [eisers c.s.] op de CAAML-lijst te plaatsen hetzelfde lot. Dit is niet buitenproportioneel of anderszins onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
4.14.
Er is gelet op het voorgaande evenmin ruimte om [eisers c.s.] nog een termijn te gunnen om hun bankrekeningen aan te houden. De subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen worden afgewezen.
4.15.
[eisers c.s.] worden als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten van de bank veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.999,00.
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers c.s.] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als [eisers c.s.] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moeten zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eisers c.s.] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2025.
2091 / 1694