In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2025, is een kort geding aan de orde waarin de vrouw vordert dat de woning, die zij samen met de man heeft aangeschaft, aan haar wordt toegedeeld. De vrouw en de man, die een relatie hadden en samen een woning in Rotterdam kochten, zijn inmiddels uit elkaar. De vrouw heeft de woning laten taxeren, waarbij de marktwaarde op € 375.000,- is vastgesteld. De vrouw vordert dat de man zijn aandeel in de woning aan haar overdraagt en dat hij de woning verlaat. De man verzet zich hiertegen en vordert in reconventie dat hij samen met zijn broer het aandeel van de vrouw in de woning overneemt.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de vrouw niet toewijsbaar zijn in kort geding, omdat een declaratoire vordering niet in kort geding kan worden toegewezen. Wel kan de voorzieningenrechter een veroordeling uitspreken om mee te werken aan de verkoop en levering van een tot een gemeenschap behorend goed. De rechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang is voor beide partijen, aangezien zij beiden bij hun ouders wonen en de financiële middelen hebben om een alternatieve woning te vinden. De vorderingen zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.