In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit drie personen en hun drie minderjarige kinderen, compensatie van de luchtvaartmaatschappij Royal Air Maroc wegens een geannuleerde vlucht van Amsterdam naar Marokko op 9 juli 2022. De eisers stelden dat zij recht hadden op compensatie op basis van Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De eisers vorderden een totaalbedrag van € 3.838,36, inclusief kosten voor hotelaccommodatie en vervoer, en vroegen om wettelijke rente. De gedaagde, Royal Air Maroc, voerde verweer en betwistte onder andere de compensatie voor een van de minderjarige kinderen, die volgens hen gratis had gereisd.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet had betwist dat de vlucht was geannuleerd en dat de eisers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming waren aangekomen. Aangezien de gedaagde geen beroep had gedaan op buitengewone omstandigheden, was zij verplicht om compensatie te betalen. De rechter verwierp het verweer van de gedaagde met betrekking tot het minderjarige kind, omdat er bewijs was dat er kosten waren gemaakt voor een vliegticket, en oordeelde dat de gedaagde ook verantwoordelijk was voor de hotel- en taxikosten die de eisers hadden gemaakt als gevolg van de annulering.
De kantonrechter veroordeelde de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente, en stelde de proceskosten vast op € 1.050,14. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de gedaagde werd in de kosten van de procedure veroordeeld. Dit vonnis is uitgesproken door mr. W.J.J. Wetzels op 28 maart 2025.