5.1.4.Vermoeden van een criminele herkomst
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het Openbaar Ministerie geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen, die het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen en andere vermogensbestanddelen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Beoordeling
Uit het dossier volgt dat de luxe levensstijl die de verdachte erop nahield, plaatsvond onder verschillende omstandigheden die zijn aan te duiden als zogeheten witwasindicatoren.
De verdachte heeft in een korte periode grote hoeveelheden contant geld uitgegeven in Nederland. Nederland heeft geen ‘cash cultuur’. Desondanks beschikte de verdachte, direct nadat hij bijna een half jaar gedetineerd had gezeten en daarvoor merendeels in het buitenland had gewoond, over veel cash geld in Nederland.
- Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met de aanwezigheid van grote hoeveelheden contant geld.
Verder had de verdachte in anderhalf jaar tijd meerdere keren een partij goud, steeds bestaand uit tientallen staven, open en bloot in zijn woning liggen en deze zijn zonder beveiligd transport naar zijn woning gebracht.
- Het voorhanden hebben van zoveel goud in een kamer in een woning en het fysiek vervoeren van goud zonder dat dat plaatsvindt met behulp van een beveiligd goudtransport, zijn hoogst ongebruikelijk en brengt grote veiligheidsrisico’s met zich mee.
- Het vervoer van het goud heeft plaatsgevonden op basis van vertrouwen in plaats van een gebruikelijke schriftelijke overeenkomst.
Uit onderzoek bij de Nederlandse en Surinaamse Belastingdienst is gebleken dat de verdachte in de jaren 2017 tot en met 2021 geen aangifte van inkomstenbelasting in Nederland heeft gedaan en in Suriname een gemiddeld jaarinkomen heeft opgegeven van
€ 7.600,-.
- De uitgaven die de verdachte heeft gedaan en de dure auto’s die hij voorhanden had, waaronder een exclusieve Rolls Royce Cullinan ter waarde van bijna € 400.000,-, staan niet in verhouding tot deze beperkte door de verdachte opgegeven, legale inkomsten.
- De verdachte leefde op basis van bovengenoemde gegevens boven zijn stand.
- De grote (contant) uitgegeven geldbedragen en de goudbaren zijn niet terug te vinden in (officiële) boeken en kunnen evenmin worden verantwoord met stukken van reguliere handelsactiviteiten.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is er een gerechtvaardigd vermoeden van een criminele herkomst van de in de tenlastelegging genoemde goederen. Het verweer wordt verworpen.
Gezien het vorenstaande mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de door hem gedane uitgaven en zijn overige vermogensbestanddelen.
De rechtbank zal hieronder eerst, in de volgorde zoals onder feit 1 ten laste gelegd, beoordelen welke (onderdelen van de) ten laste gelegde uitgaven en vermogensbestanddelen bewezen kunnen worden verklaard.
5.1.5.Uitgaven en vermogensbestanddelen
Standpunt verdediging
De verdachte heeft bekend dat hij in de ten laste gelegde periode € 20.000,- aan restaurantbezoeken
(ad b), de hotelkosten voor [persoon 2] en [persoon 3] (bijna € 32.000,-)
(ad c en d), de donatie aan de VHP (€ 3.585,-)
(ad e)en bijna € 22.000,- aan vliegtickets
(ad f)heeft betaald. Verder heeft hij verklaard dat hij eigenaar is (geweest) van vier van de ten laste gelegde auto’s, te weten een Volkswagen Amarok, Audi Q8, Mercedes AMG GT 63S en een Bentley Bentayga
(ad h). De overige ten laste gelegde uitgaven en vermogensbestanddelen heeft de verdachte betwist en kunnen volgens de verdediging niet worden bewezen.
a.
a) € 57.200,- (diversen)
De verdachte wordt verweten dat hij in de periode van augustus tot en met oktober 2022 een bedrag van € 57.200,- heeft uitgegeven, te weten:
- € 20.000,- aan een Hindoestaanse jongen;
- € 14.700,- aan chauffeursdiensten door verdachtes vriend [persoon 1] ;
- € 500,- aan een man die kleding heeft gekocht voor de verdachte;
- € 7.000,- aan huur van een woning en auto;
- € 10.000,- aan [persoon 2] ;
- € 5.000,- aan [persoon 5] .
Het ten laste gelegde bedrag van € 20.000,- aan een Hindoestaanse jongen (volgens het Openbaar Ministerie betaald aan een dokter) is enkel gebaseerd op een opgenomen gesprek tussen de verdachte en een persoon genaamd ‘ [persoon 6] ”. De inhoud van dat gesprek is onvoldoende concreet om te kunnen vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk een bedrag van € 20.000,- heeft betaald en bovendien, als ervan wordt uitgegaan dat de verdachte dit bedrag wel heeft betaald, dan is op basis van het dossier niet vast te stellen dat dit in de ten laste gelegde periode is geweest. De verdachte wordt daarom van dit bedrag vrijgesproken.
Hetzelfde geldt voor het bedrag van € 14.700,- voor chauffeursdiensten. Dit bedrag is gebaseerd op een opgenomen gesprek tussen de verdachte en [persoon 1] en een opgenomen gesprek waarbij [persoon 1] hardop tegen zichzelf praat. De inhoud van deze gesprekken is onvoldoende concreet om de conclusie te kunnen trekken dat [persoon 1] enkel voor de verdachte reed, dat de “drie barkies” waarover hij spreekt inkomsten waren die (enkel) zagen op zijn chauffeursinkomsten, noch dat de verdachte dit geldbedrag aan [persoon 1] feitelijk heeft betaald. De verdachte wordt van dit bedrag vrijgesproken.
Dat de verdachte € 500,- aan kleding zou hebben laten kopen, volgt volgens de politie uit een opgenomen gesprek tussen de verdachte en [persoon 1] . Op verzoek van de verdediging heeft de tolk, die het opgenomen gesprek had vertaald, het gesprek nog een keer beluisterd en de vertaling op enkel punten aangevuld. Op basis van de gewijzigde vertaling kan worden vastgesteld dat een onbekend gebleven man kleding heeft gekocht, maar niet dat dat is gebeurd ten behoeve van of met geld dat afkomstig was van de verdachte. De verdachte wordt daarom van dit bedrag vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte € 7.000,- (aan huur woning en auto) heeft betaald. De verdachte heeft verklaard dat hij een huis en auto zou huren en uit het opgenomen gesprek tussen hem en [persoon 1] hierover blijkt dat de verdachte voor de huur van de woning en auto een bedrag van € 7.000,- heeft betaald.
Verder acht de rechtbank bewezen dat de verdachte € 10.000,- aan [persoon 2] heeft gegeven. De verdachte heeft verklaard dat hij [persoon 2] weleens wat geld gaf en uit een opgenomen gesprek op 22 augustus 2022 blijkt dat de verdachte aan [persoon 1] heeft gevraagd om ‘tienduizend van die grote biljetten naar [persoon 2] te brengen’, waarna [persoon 1] antwoordde ‘geregeld’.
De verdachte heeft verklaard dat hij ook [persoon 3] geregeld geld gaf. Op 25 augustus 2022 heeft hij tegen [persoon 1] gezegd dat hij € 15.000 aan [persoon 3] moest geven. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte dit bedrag aan haar heeft gegeven
(dit is ten laste gelegde onder feit 1 d). Op grond van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat het voor de verdachte niet ongebruikelijk was om zijn vriendinnen (grote) contante geldbedragen te geven. Gelet hierop en omdat hij in het gesprek op 25 augustus 2022 met [persoon 1] in dezelfde zin zegt dat hij € 15.000,- aan [persoon 3] moet geven en € 5.000 aan [persoon 5] , acht de rechtbank ook bewezen dat hij € 5.000,- aan [persoon 5] heeft gegeven.
Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dus voor een bedrag van € 22.000,- (€ 7.000 + € 10.000 + € 5.000) worden bewezen.
b) € 46.718,- (uitgaven in horecagelegenheden)
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 augustus tot en met 8 oktober 2022 bijna dagelijks uit eten is gegaan, veelal in luxe restaurants. Niet kan echter worden vastgesteld dat de verdachte steeds degene is geweest die de rekening heeft betaald en evenmin dat het in alle gevallen om dezelfde hoge bedragen is gegaan als waar in het onderzoek het gemiddelde van is genomen op basis van een steekproef. De verdachte heeft verklaard dat hij iets minder dan de helft van het ten laste gelegde bedrag heeft uitgegeven aan die restaurantbezoeken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een (contant) bedrag van € 20.000,- heeft uitgegeven aan restaurantbezoeken (de helft van het ten laste gelegde bedrag met een deel verminderd omdat de rechtbank uitgaat van een lagere gemiddelde uitgaven). Hij wordt vrijgesproken van het meer ten laste gelegde.
c) € 29.530,- ( [persoon 2] )
De verdachte heeft bekend dat hij in 2022 hotelkosten voor [persoon 2] betaald. Dit betreft een bedrag van (€ 10.118,28 (via Expedia) + € 8.212,24 =) € 18.330,52.
Zoals hiervoor al is overwogen, kan uit het dossier worden afgeleid dat de verdachte zijn vriendinnen weleens geld gaf en aan [persoon 1] vroeg om dat geld aan hen te geven. Uit een getapt gesprek op 6 oktober 2022 blijkt dat [persoon 2] bij [persoon 1] in de auto is gestapt en [persoon 1] tegen haar heeft gezegd dat hij geld voor haar had en dat het ‘5’ is. Vervolgens is het ritselen van papier te horen. Een aantal dagen later, op 11 oktober 2022, is tijdens een doorzoeking in de hotelkamer van [persoon 2] een contant bedrag van € 8.000,- aangetroffen. Gezien de korte tijdspanne tussen het in ontvangst nemen door en het aantreffen van het contante geld bij [persoon 2] , concludeert de rechtbank dat van de aangetroffen € 8.000,- een bedrag van € 5.000,- van de verdachte is en dat hij dat bedrag via [persoon 1] aan [persoon 2] heeft gegeven.
Het dossier bevat geen bewijs om te kunnen vaststellen dat het overige aangetroffen geld (€ 3.000,-) en de in de hotelkamer aangetroffen sjaal en de jas (totaal € 3.200,-) ook afkomstig zijn of betaald zijn met geld van de verdachte. Van deze onderdelen van de tenlastelegging zal de verdachte daarom worden vrijgesproken.
Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dus voor een bedrag van € 23.333,52 worden bewezen. (€ 18.330,52 + € 5.000).
d) € 17.310,- ( [persoon 3] )
De verdachte heeft bekend dat hij in augustus 2022 hotelkosten ten bedrage van € 2.310,- voor [persoon 3] heeft betaald. Dit bedrag kan worden bewezen.
De rechtbank heeft hiervoor, onder a, al geoordeeld dat het bedrag van € 15.000,- ook bewezen kan worden verklaard.
Het ten laste gelegde bedrag van € 17.310,- kan dus worden bewezen.
e) € 74.585,- (diversen)
De verdachte wordt verweten dat hij een bedrag van € € 74.585,- heeft uitgegeven, te weten:
- € 3.585,- aan de VHP, een Surinaamse politieke partij;
- € 3.000,- aan schoolgeld voor ' [persoon 4] ';
- € 40.000,- aan twee Rolex horloges;
- € 28.000,- aan een geluidsinstallatie.
In een opgenomen gesprek op 15 augustus 2022 spreekt de verdachte met een persoon genaamd ‘ [persoon 6] ’ over verkiezingen in Suriname en zegt de verdachte dat hij een bedrag van 30.000 SRD (omgerekend ongeveer € 3.585,-) aan de VHP heeft gegeven. De verdachte heeft dit onderdeel van de tenlastelegging bekend. De uitgave van € 3.585.- is daarom bewezen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde bedrag van € 3.000,- dat zou zijn uitgegeven aan ‘ [persoon 4] ’ niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Ten laste is gelegd dat de verdachte in de periode 1 januari 2018 tot en met 1 juni 2023 een bedrag van € 40.000,- voor twee Rolex horloges en een bedrag van € 36.000,- voor geluidsapparatuur heeft aangewend. De verdachte heeft dit gemotiveerd betwist. Gelet daarop en omdat uit het dossier niet blijkt wanneer deze goederen zijn gekocht, kan niet worden vastgesteld dat de goederen zijn aangewend in de ten laste gelegde periode. Wel had de verdachte ze voorhanden in de ten laste gelegde periode, maar er is geen bewijs voor een vermoeden van een criminele herkomst daarvan omdat onbekend is wanneer en met welke middelen deze goederen ooit zijn aangeschaft door de verdachte en de eerder genoemde witwasindicatoren grotendeels, zo niet volledig, zien op de ten laste gelede periode.
Deze onderdelen van de tenlastelegging kunnen daarom niet worden bewezen.
Gedachtestreepje e) kan dus voor een bedrag van € 3.585,- worden bewezen.
f) € 203.587,- (vliegtickets)
Vaststaat dat de verdachte in de ten laste gelegde periode met grote regelmaat vliegtickets heeft gekocht. Op basis van het dossier is echter niet vast te stellen wat de exacte hoogte is van het bedrag dat de verdachte aan vliegtickets heeft uitgegeven. De verdachte heeft de hoogte van het ten laste gelegde bedrag weerspoken en aangevoerd dat in dat bedrag facturen zijn opgenomen van vliegtickets die op naam van anderen staan en dat deze tickets door die anderen zijn betaald. Verder is niet uit te sluiten dat er dubbele tellingen zitten in de verschillende facturenoverzichten in het dossier en daarbij komt dat op een deel van de facturen een datum wordt vermeld die buiten de ten laste gelegde periode valt.
De rechtbank komt daarom alleen tot bewezenverklaring van het voorhanden hebben van ‘een geldbedrag’ dat is aangewend ten behoeve van de betaling van vliegtickets.
g) € 61.018,- (contante geldbedragen gestort op bankrekeningen van de verdachte)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
h) acht voertuigen
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de Honda CRV voorhanden heeft gehad, zodat hij van dit onderdeel van de ten lastlegging, zonder nadere motivering, zal worden vrijgesproken.
De verdediging heeft verder aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld welk bedrag de verdachte aan de Rolls Royce Cullinan heeft uitgegeven, zodat slechts ‘een geldbedrag’ kan worden bewezen. Aan de verdachte is echter niet ten laste gelegd dat hij een bepaald bedrag heeft aangewend voor deze auto. Hij wordt verweten dat hij de Rolls Royce Cullinan voorhanden heeft gehad en/of daarvan gebruik heeft gemaakt. Vastgesteld kan worden dat de verdachte de Rolls Royce Cullinan heeft gekocht (al dan niet via een huurkoopregeling) en deze voorhanden had en daarvan gebruik heeft gemaakt. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dus ook worden bewezen.
Uit de verklaring van de verdachte en overige bewijsmiddelen volgt dat hij een Volkswagen Amarok (bedoeld wordt de Volkswagen Amarok met kenteken [kenteken 1] , die tijdens de doorzoeking op 16 mei 2022 in de garage van de woning van de verdachte is aangetroffen), Audi Q8, Mercedes AMG GT 63S en Bentley Bentayga voorhanden heeft gehad. Ook volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte een Range Rover SVR voorhanden heeft gehad. Deze onderdelen van de tenlastelegging zijn daarom bewezen.
De verdachte heeft aangevoerd dat de Mercedes A180 van [persoon 3] is en dat zij die heeft gekocht.
De Mercedes A180 is in maart 2021 op naam van [persoon 3] gesteld. De auto was toen slechts twee jaar oud (bouwjaar 2019) en had een nieuwwaarde van € 35.000,-. Uit het dossier blijkt dat [persoon 3] lerares is van beroep en maandelijks € 410,16 verdient. Gelet op de hoge waarde van de auto, de relatief lage inkomsten van [persoon 3] daartegenover en het feit dat uit het dossier blijkt dat de verdachte vaker (grote) geldbedragen aan [persoon 3] uitgaf, wordt de verklaring van de verdachte niet aannemelijk geacht. De rechtbank acht bewezen dat ook de Mercedes A180 van door de verdachte is gekocht en hij deze dus voorhanden had.
i.
i) Goudbaren ter waarde van € 6.443.565,-
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de enkele op de telefoon van verdachte aangetroffen foto’s onvoldoende zijn om tot wettig en overtuigend bewijs te komen dat de goudbaren van de verdachte waren en dat hij deze heeft witgewassen. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat de goudbaren op de foto’s niet van hem waren, maar van [persoon 7] . Die verklaring is geverifieerd en bevestigd. Voor zover naar aanleiding daarvan nog nader onderzoek had moeten worden gedaan naar de herkomst van de goudbaren had dat op de weg gelegen van het Openbaar Ministerie.
Beoordeling
Uit de foto’s en de verklaring van de verdachte zelf volgt dat hij de goudbaren op de foto’s voorhanden heeft gehad in zijn woning. Gelet op wat er eerder in dit vonnis is overwogen, is er daarom ook ten aanzien van deze goudbaren een gerechtvaardigd vermoeden van een criminele herkomst hiervan.
Bij de politie d.d. 13 juni 2023 heeft de verdachte verklaard dat niet hij maar [persoon 7] de eigenaar is van de goudbaren op de foto’s. Die verklaring heeft hij nadien telkens herhaald en nader toegelicht. De verdachte zou de goudbaren doorverkopen, maar de verkopen gingen telkens niet door en dus gingen de goudbaren weer terug naar [persoon 7] , aldus de verdachte. Dat de verdachte en [persoon 7] in dezelfde sociale kringen verkeerden is niet onwaarschijnlijk en dat [persoon 7] een grote speler in de goudhandel in Suriname is (althans was) volgt eenvoudig uit openbare bronnen. De verklaring van de verdachte was derhalve voldoende concreet en verifieerbaar dat nader onderzoek daarnaar noodzakelijk was en aldus is [persoon 7] als getuige gehoord door de rechter-commissaris.
Op 22 juli 2024 verklaarde [persoon 7] tegenover de rechter-commissaris dat de goudbaren op de foto’s van hem zijn en bevestigde hij het verhaal van de verdachte verder omtrent de vermeende verkoop, die telkens niet doorging. [persoon 7] bracht het goud persoonlijk en haalde het later weer op bij de woning van de verdachte. In die verklaring stelt en herhaalt [persoon 7] dat hij in totaal vier keer goud heeft gebracht en opgehaald bij de woning van de verdachte.
Nader onderzoek naar aanleiding van die verklaring, bijvoorbeeld in de administratie van de bedrijven van [persoon 7] omtrent de nummers en codes die zichtbaar waren op de goudbaren, heeft niet plaatsgevonden. Dat had, gelet op het zogeheten zes-stappen-plan met betrekking tot witwassen, wel op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen nu de verklaring van de verdachte inmiddels concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk was. Dat laatste betwist het Openbaar Ministerie, maar de rechtbank deelt dat oordeel niet. De verklaring van de verdachte roept zeker vraagtekens op, maar gelet op gestelde verhouding tussen de verdachte en [persoon 7] en diens bevestiging van de verklaring van de verdachte wordt ten aanzien van die verklaring van de verdachte omtrent de legale herkomst van de goederen de lat van “hoogst onwaarschijnlijk” van die verklaring niet gehaald voor in ieder geval een deel van de goudbaren. Die lat kan ook niet te laag worden gelegd nu het zes-stappen-plan met betrekking tot witwassen zo is ingericht dat het gebruikt kan worden bij gebrek aan concreet bewijs van een criminele herkomst van goederen en de eindconclusie vervolgens is dat het ‘
niet anders kan zijn dat’er sprake is van een criminele herkomst van de goederen wat vervolgens weer een weerlegbaar
vermoedenis. Het kan in dit geval wel anders zijn dan dat de goudbaren (waarvan ook overigens slechts foto’s zijn aangetroffen) van de verdachte waren, namelijk van [persoon 7] , en het vermoeden van de criminele herkomst is aldus weerlegd, in ieder geval voor een deel van de goudbaren.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de verklaring van [persoon 7] ook een voldoende concrete en verifieerbare verklaring oplevert omtrent de legale herkomst van
allegoudbaren op de foto’s. Zoals gezegd spreekt [persoon 7] bij herhaling over vier leveringen. De tenlastelegging ziet op foto’s van goudbaren op acht verschillende dagen die (onder meer) zijn aangetroffen op de telefoons van verdachte. De foto’s bestrijken een periode van november 2018 tot en met februari 2020. Nu verder niet is gebleken van een overlap van goudbaren op die foto’s die het Openbaar Ministerie meeneemt in haar berekening, is er voldoende bewijs om aan te nemen dat het gaat om acht verschillende partijen. De verklaring van [persoon 7] biedt daarom enkel een concrete onderbouwing voor de legale herkomst van vier van de acht partijen goudbaren.
Ten aanzien van de partij goudbaren op de foto’s van 8 januari 2020 met een gewicht van ongeveer 45 kilogram kan afdoende worden vastgesteld dat dit niet een partij van [persoon 7] betreft. In de periode voorafgaand aan 8 januari heeft de verdachte contact met [persoon 8] . Op 4 december 2019 stuurt [persoon 8] de verdachte “
de gold bars zijn allang ready. Zitten veilig in kluis. Moet ik ze voor u sturen?”. Dan op 16 december: “
Meld u mij ook of die staven geleverd moeten worden”. Vervolgens op 3 januari 2020: “
Welcome back (…). Die staven wachten op u. Met de prijs van nu bent u zeker USD 100.000 rijker”. Op 8 januari om 16.35 uur stuurt [persoon 8] een bericht aan de verdachte “
hoe laat kan ik die staven voor u brengen?”. De verdachte antwoord “
zeg het maar bro” waarop [persoon 8] stuurt “
2.3?”. De telefoon van de verdachte staat ingesteld op Nederlandse tijd (UTC +1). Het tijdsverschil met Suriname is blijkens het proces-verbaal (en ook blijkens een eenvoudige zoekopdracht op internet) in de winter 4 uur. Omgerekend naar Surinaamse tijd was het dus op het moment van de berichten 12.35 uur. De foto’s van de goudbaren zijn vervolgens gemaakt tussen 19.58 uur en 20.01 uur Nederlandse tijd, ofwel ongeveer 16.00 uur Surinaamse tijd. Die tijdslijn (contact/levering/foto’s op dezelfde dag) is derhalve consistent. Uit het voorgaande blijkt afdoende dat [persoon 8] op 8 januari een partij goudbaren heeft geleverd aan de verdachte en dat het hoogstwaarschijnlijk de partij betreft die te zien is op de foto’s. Dat vermoeden wordt bevestigd door het feit dat, zoals het Openbaar Ministerie ook heeft aangevoerd, in de periode 4 december tot en met 8 januari een dergelijke hoeveelheid goud als te zien is op de foto’s USD 113.440 in waarde gestegen zou zijn, wat [persoon 8] ook schrijft (“zeker USD 100.000”). Dat [persoon 8] later verklaart dat hij Surinaamse dollars zou hebben bedoeld en dat autocorrect er USD van zou hebben gemaakt is volstrekt ongeloofwaardig. De lettercombinatie SRD wijkt ten eerste substantieel af van USD. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat goudhandel doorgaans plaatsvindt in USD, wat [persoon 8] zelf ook bevestigt tegenover de rechter-commissaris wanneer hij geconfronteerd wordt met een “Metal Purchase” van Century Mining Company N.V. (volgens [persoon 8] “goud opkoop en export”): “
Wij zetten onze munteenheid nooit in Euro’s, maar altijd in USD”.
Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de partij die te zien is op de foto’s van 8 januari 2020 is geleverd door [persoon 8] en niet door [persoon 7] en dat de verdachte de winststijging daarvan toekwam. De goudbaren waren dus van de verdachte en het vermoeden van een criminele herkomst daarvan is niet weerlegd.
In het voordeel van de verdachte zal er verder van worden uitgegaan dat de vier overige leveringen met het hoogste gewicht van [persoon 7] waren. Dat betreft:
23-11-2018 – 19,334 Kg
16-04-2019 – 25,084 Kg
01-05-2019 – 32,811 Kg
13-05-2019 – 20,525 Kg.
Van de overige leveringen is het vermoeden van een criminele herkomst niet weerlegd:
30-11-2018 – 16,042 Kg (€ 524.115)
21-01-2019 – 14.230 Kg (€ 536.940)
08-01-2020 – 46.388 Kg (€ 1.990.570) (zie hiervoor)
18-02-2020 – 1,050 Kg (€ 47.081)
Totale waarde: € 3.098.706
Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dus voor dat bedrag, € 3.098.706,- worden bewezen.
j) € 711.704,- (lening aan Transolution)
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het geld dat is uitgeleend aan Transolution uit het privévermogen van de verdachte afkomstig is, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Subsidiair is aangevoerd dat slechts een bedrag van USD 520.000 kan worden bewezen.
Beoordeling
De verdachte heeft verklaard dat hij voorzitter is van de [naam stichting] (hierna: de stichting), dat hij de enige persoon is die werkzaam is voor de stichting en dat de stichting een geldbedrag heeft uitgeleend aan Transolution ten behoeve van de aankoop van een pand door Transolution.
De verdachte heeft ook, zelfs tot twee keer toe, bij de politie verklaard dat het geld dat zijn stichting heeft uitgeleend aan Transolution afkomstig is uit de verkoop van een stuk grond, dat hij had verkregen uit de erfenis van zijn moeder, en uit een belegging, die hij bij een bank had gedaan met geld dat eveneens afkomstig was uit de erfenis van zijn moeder.
Geconcludeerd kan dus worden dan dat het geld dat de stichting heeft uitgeleend aan Transolution afkomstig is (uit het privévermogen) van de verdachte.
Het verweer wordt in zoverre verworpen.
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder een akte van een notaris, kan worden vastgesteld dat Transolution een bedrag van USD 800.000 van de stichting heeft geleend.
Dit bedrag kan daarom worden bewezen. De politie heeft berekend dat USD 800.000,- destijds omgerekend € 729.860,- bedroeg. Omdat een lager bedrag aan de verdachte ten laste is gelegd, zal dat lagere bedrag van € 711.704,- bewezen worden verklaard.
Het subsidiaire verweer wordt dus ook verworpen.
5.1.7.De verklaring van de verdachte
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de bewezenverklaarde uitgaven en overige vermogensbestanddelen een legale herkomst hebben. De verdachte beschikte over substantiële middelen door een erfenis van zijn moeder, gouddelving, meerdere leningen die hij heeft afgesloten en de handel in onroerend goed. De verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring diverse stukken overgelegd. Hij heeft zodoende een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven, waaruit volgt dat de bewezen verklaarde geldbedragen en voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens nagelaten om het nodige onderzoek te doen naar die verklaring.
a.
a) Erfenis moeder
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij uit de erfenis van zijn moeder, [persoon 9] , die op 29 januari 2008 is overleden, twee vorderingen heeft ontvangen en dat hij deze vorderingen al heeft ontvangen toen zij nog leefde:
1. een vordering van USD 450.000,- welk bedrag [persoon 9] op 31 oktober 2001 heeft uitgeleend aan [persoon 10] . De verdachte heeft verklaard dat hij in 2007 een bedrag van
€ 519.930,-, afkomstig van het geld en de rente die hij van [persoon 10] heeft ontvangen, heeft geïnvesteerd in [naam bedrijf 1] . [naam bedrijf 1] heeft in april 2019 de overeenkomst met de verdachte beëindigd en in de periode 2019 tot en met 2021 een totaalbedrag van € 744.527,05 aan hem uitbetaald. De verdachte heeft een borderel tussen [persoon 9] en [persoon 10] overgelegd en een schriftelijke verklaring van zijn broers en zussen van 10 juli 2023, waarin zij verklaren dat zij op de hoogte zijn dat de verdachte een bedrag van USD 450.000,- heeft ontvangen inzake de leenovereenkomst met [persoon 10] .
2. een vordering van fl. 600.000,-, welk bedrag [persoon 9] op 1 december 2000 (fl 400.000,-) en 4 december 2000 (fl. 200.000,-) in contanten aan [persoon 11] heeft uitgeleend.
In de laatste wilsbeschikking van [persoon 9] , gedateerd 4 december 2000, is de vordering gelegateerd aan de verdachte, waarbij hypothecaire dekking is genomen op het erfpachtsrecht op een perceel land met bebouwing aan de [locatie] .
De verdachte heeft verklaard dat, omdat [persoon 11] de lening niet terugbetaalde, hij in 2006 voornoemd perceel heeft verkocht voor € 750.000,- en dat de koper in totaal (inclusief rente) een bedrag van € 1.025.000,- aan hem heeft betaald, waarvan € 850.000,- in de periode 2017 tot en met 2021. De verdachte heeft de laatste wilsbeschikking van zijn moeder overgelegd, een schriftelijke verklaring van zijn broers en zussen van 10 juli 2023, waarin zij verklaren dat zij op de hoogte zijn dat de verdachte het bedrag van € 750.000,- inzake de verkoop van het perceelland aan de [locatie] heeft ontvangen, en betalingsbewijzen van betalingen die de koper aan de verdachte heeft gedaan.
De verdachte heeft aangevoerd dat het geldbedrag dat hij heeft ontvangen van [persoon 10] inclusief rente, de winst die hij heeft gemaakt met de belegging van (een deel van) dat bedrag in [naam bedrijf 1] en de verkoop van het perceel aan de [locatie] legale inkomstenbronnen zijn, waarmee hij de ten laste gelegde uitgaven en andere vermogensbestanddelen heeft kunnen financieren.
Beoordeling verklaring verdachte
De legale inkomsten die de verdachte stelt te hebben, zijn volgens hem allemaal terug te voeren op de erfenis (bij leven) van zijn moeder.
De rechtbank stelt hierover het volgende vast.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat de moeder van de verdachte zo vermogend zou zijn geweest dat zij in 2000/2001 de gestelde grote geldbedragen zou kunnen hebben uitgeleend. De functies die de ouders van de verdachte hebben bekleed en stelling van verdachte omtrent de spaarzame inslag van de moeder van verdachte verklaren een dergelijk vermogen op zichzelf nog niet, en de broers en zussen van de verdachte hebben niet concreet kunnen verklaren over de financiële situatie van hun ouders. Ook de verdachte heeft niet concreet verklaard waar het vermogen van zijn moeder afkomstig van zou zijn.
Nog afgezien daarvan is niet gebleken dat [persoon 9] geld aan [persoon 10] en [persoon 11] heeft geleend. De borderel tussen [persoon 9] en [persoon 10] is niet ondertekend door [persoon 9] (en overigens ook niet door [persoon 10] ). [persoon 10] heeft verklaard dat hij geld heeft geleend, maar dat hij niet weet of het van de moeder van de verdachte afkomstig is. Hij heeft verder verklaard dat de verdachte de lening had geregeld want ‘hij had geld bij zijn moeder’. Hieruit volgt echter niet dat het geld ook van zijn moeder was. Uit de getuigenverklaringen die de broers en zussen van de verdachte hebben afgelegd, waarin zij zijn bevraagd over hun verklaring van 10 juli 2023, blijkt niet dat iemand van hen uit eigen wetenschap kan verklaren dat hun moeder van haar eigen geld een bedrag van USD 450.000,- heeft geleend aan [persoon 10] . Het dossier bevat geen door [persoon 9] en [persoon 11] getekende overeenkomst(en) en [persoon 11] heeft verklaard dat hij de ouders van de verdachte niet kent en een geldleningsovereenkomst tussen [persoon 9] en hemzelf hem niets zegt. De laatste wilsbeschikking van [persoon 9] waarin de vordering op [persoon 11] aan de verdachte zou zijn gelegateerd is niet door haar ondertekend, en ook niet door de getuigen, zoals in de wilsbeschikking wel wordt vermeld, zodat de rechtbank hier mede in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden geen waarde aan hecht.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat het vermogen waarover de verdachte beschikte niet (indirect) afkomstig is van (een erfenis van) zijn moeder.
De verdachte heeft dus onvoldoende op een verifieerbare wijze aangetoond dat het door hem gestelde inkomen een legale bron heeft.
b) Gouddelving
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij een bedrijf heeft genaamd [naam bedrijf 2] , dat de activiteit van dit bedrijf gouddelving is en dat hij hiermee een bedrag van meer dan een miljoen (de rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte dit bedrag in Amerikaanse dollars bedoelt) heeft verdiend. De verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring drie eindafrekeningen (over de jaren 2016, 2017 en 2018) van het bedrijf [naam bedrijf 3] overgelegd die zijn gericht aan [naam bedrijf 2] . [naam bedrijf 3] is een bedrijf dat in het bezit is van een gouddelvingsconcessie en mensen tegen een vergoeding onder haar concessie goud laat delven. Op de eindafrekeningen wordt vermeld dat [naam bedrijf 2] geld heeft ontvangen (in totaal 2,5 miljoen USD) van [naam bedrijf 3] voor onder haar concessie gedolven en bij haar ingeleverd goud.
Beoordeling verklaring verdachte
De verdachte heeft niets verklaard over de financiële situatie van zijn bedrijf [naam bedrijf 2] en ook geen stukken overgelegd die daar betrekking op hebben. Gesteld noch gebleken is dat [naam bedrijf 2] winst heeft gemaakt met gouddelvingsactiviteiten, noch hoeveel die winst is geweest. Ook de overgelegde eindafrekeningen zeggen enkel iets over de opbrengst van het gedolven goud, maar niets over de gemaakte kosten of welke winst er onder de streep is gemaakt. Daarnaast betreft het een N.V. met een afgescheiden vermogen. Niet verklaard is dat, hoe, wanneer en hoeveel geld vanuit [naam bedrijf 2] in het privévermogen van de verdachte is gevloeid.
Kortom, de verdachte heeft niet duidelijk gemaakt dat, hoe en wanneer hij inkomsten heeft gegenereerd uit de activiteiten van [naam bedrijf 2] . Gelet hierop is de verklaring die de verdachte heeft afgelegd, onvoldoende concreet en verifieerbaar.
c) Leningen
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij grote contante geldbedragen heeft geleend. Op 5 juni 2016 heeft hij € 600.000 en op 29 januari 2021 € 500.000 van [persoon 12] geleend.
Op 31 maart 2021 heeft de verdachte € 1.000.000,- van [persoon 8] geleend. Dit zijn legale inkomstenbronnen.
Beoordeling verklaring verdachte
De verdachte heeft ten aanzien van de twee leningen van [persoon 12] verklaard dat hij de geldbedragen deels heeft terugbetaald en voor het overige heeft geïnvesteerd in onroerend goed. [persoon 8] heeft verder verklaard dat de verdachte in het jaar waarin hij het geld heeft geleend, dus in 2021, het gehele bedrag ook weer heeft terugbetaald.
Deze geldbedragen kunnen dus niet, althans niet zonder nadere toelichting en onderbouwing, die ontbreekt, worden aangemerkt als de (legale) herkomst van de bewezen verklaarde uitgaven en vermogensbestanddelen.
d) Onroerend goed
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij bestuurder was van meerdere stichtingen, die met het geld van de door hem afgesloten leningen met [persoon 12] en [persoon 8] onroerend goed kochten, verhuurden en verkochten, waardoor hij een aanzienlijk vermogen heeft verworven. De verdediging heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat de verdachte enig bestuurder is van die stichtingen en dat die stichtingen in de periode van 2004 tot en met 2015 verschillende percelen land hebben gekocht.
Beoordeling
Op grond van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat de verdachte, door middel van zijn stichtingen, heeft geïnvesteerd in onroerend goed. De verdachte heeft echter niets concreets gesteld over de opbrengsten die de stichtingen uit deze investeringen hebben gegenereerd. Hij heeft niet verklaard welke percelen zouden zijn verhuurd of verkocht, wanneer dat was en hoeveel geld de stichtingen daarmee hebben verdiend. Daarbij komt dat de verdachte ook niets heeft verklaard over hoe en wanneer de verdiensten van die stichtingen vervolgens in zijn privévermogen zijn gevloeid en welke bedragen dat zijn geweest. De verklaring van de verdachte is zodoende onvoldoende concreet en verifieerbaar.