ECLI:NL:RBROT:2025:3910

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
71-087092-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen zonder gronddelict met toepassing van het 6-stappenplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van gewoontewitwassen. De verdachte heeft in een periode van vijf jaar meer dan € 800.000,- uitgegeven aan luxe uitgaven, waaronder vliegreizen en dure etentjes, en had zeven auto’s ter waarde van meer dan € 900.000,- en goudbaren ter waarde van meer dan € 3.000.000,- in zijn bezit. De rechtbank concludeerde dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestond van een criminele herkomst van het uitgegeven geld en de goederen, en dat de verdachte onvoldoende tegenwicht had gegeven aan dit vermoeden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op en verklaarde een bedrag van € 5.000,- verbeurd. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank hanteerde het 6-stappenplan voor de beoordeling van witwassen zonder gronddelict, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte van het witwassen een gewoonte had gemaakt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71-087092-23
Datum uitspraak: 25 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1968,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres] ,
raadslieden mrs. R.D.A. van Boom en M.N. Greeven, advocaten in Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 16 juli 2024, 18 en 20 februari 2025 en 25 maart 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 16 juli 2024 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt -kort gezegd- beschuldigd van:
1. gewoonte)witwassen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 juni 2023 van
(de rechtbank heeft de gedachtestreepjes in de tenlastelegging geletterd a tot en met j):
€ 57.200,- (uitgegeven aan kleding, huur van een woning en een auto, en betalingen aan [persoon 1] voor het verlenen van chauffeursdiensten en contante bedragen aan derden);
€ 46.718,- (contant uitgegeven in horecagelegenheden);
€ 29.530,- (besteed ten behoeve van [persoon 2] , hierna: ‘ [persoon 2] ’);
€ 17.310,- (besteed ten behoeve van [persoon 3] , hierna: ‘ [persoon 3] ’);
€ 74.585,- (uitgegeven aan een Surinaamse politieke partij, een persoon genaamd ‘ [persoon 4] ’, een geluidsinstallatie en twee horloges van het merk Rolex);
€ 203.587,- (uitgegeven aan vliegtickets);
€ 61.018,- (contante geldbedragen gestort op bankrekeningen van de verdachte);
acht voertuigen (een Volkswagen Amarok, Audi Q8, Bentley Bentayga, Rolls Royce Cullinan, Mercedes AMG GT 63S, Range Rover SVR, Mercedes A180 en Honda CRV met een totale waarde van minimaal € 1.018.863,-);
goudbaren ter waarde van € 6.443.565,-;
€ 711.704,- (verstrekt als lening aan Transolution Cargo Caribbean (hierna: Transolution).
2. het opzettelijk voorhanden hebben en gebruik maken van drie vervalste documenten in de periode van 30 maart tot en met 17 mei 2023.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. M. van Nes en G.H. Rip (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • partiële vrijspraak van de betaling aan ‘ [persoon 4] ’ (feit 1 onder e), de contante stortingen op bankrekeningen van de verdachte (feit 1 onder g) en de Honda CRV (feit 1 onder h);
  • bewezenverklaring van het overige onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Standpunt verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten en ter onderbouwing daarvan uitgebreid verweer gevoerd.
De rechtbank zal de verweren, waar nodig, hierna samengevat bespreken bij de beoordeling van het onderdeel van de tenlastelegging waar het desbetreffende verweer op ziet.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Beoordeling feit 1 ((gewoonte) witwassen)
5.1.1.
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte op 28 maart 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, waarvan hij destijds een groot deel al in voorlopige hechtenis had uitgezeten. De verdachte heeft voorts vanaf 1 januari 2018, de start van de ten laste gelegde periode, tot en met 1 maart 2022 grotendeels in Suriname gewoond. De verdachte heeft het door hem ingediend hoger beroep tegen het voornoemde vonnis ingetrokken, waardoor dat vonnis op 17 juni 2021 onherroepelijk is geworden en hij het restant van die gevangenisstraf diende uit te zitten. Op 2 maart 2022 is hij op Aruba aangehouden en overgebracht naar een penitentiaire inrichting in Nederland om dat restant van de aan hem opgelegde gevangenisstraf uit te zitten.
Op 15 augustus 2022 is de verdachte, onder voorwaarden, gaan deelnemen aan een penitentiair programma buiten de inrichting. Tijdens zijn verblijf in en vervolgens buiten de penitentiaire inrichting zijn verschillende bijzondere opsporingsbevoegdheden (zoals telefoontaps, OVC’s en observaties) ingezet vanwege de verdenking van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Deze zijn niet aan de orde in de onderhavige procedure.
Op 11 oktober 2022 is de verdachte voor die strafbare feiten aangehouden. Sinds die dag verblijft hij in detentie. De voorlopige hechtenis voor die feiten is, bij gebrek aan ernstige bezwaren, later opgeheven.
Uit de hiervoor genoemde ingezette bijzondere opsporingsbevoegdheden is gebleken dat de verdachte na zijn vrijlating uit de penitentiaire inrichting in Nederland vanaf 15 augustus 2022 en ook eerder, voorafgaand aan zijn detentie, een luxe levensstijl erop nahield. Hij is in Nederland bijna dagelijks uit eten gegaan, veelal in dure restaurants, en hij heeft twee vriendinnen uit Zuid-Amerika laten overvliegen en voor deze dames een luxe verblijf laten regelen in Nederland. De verdachte heeft in de periode vanaf zijn vrijlating tot aan zijn hernieuwde de arrestatie op 11 oktober 2022, een periode van ongeveer twee maanden, grote hoeveelheden contant geld uitgegeven in Nederland. Verder is gebleken dat de verdachte in Suriname meerdere -exclusieve- auto’s in zijn bezit had en dat er op verschillende momenten goudbaren in zijn woning in Suriname lagen.
Uit financieel onderzoek volgde dat tegenover deze luxe levensstijl op het eerste gezicht geen legale inkomsten stonden die een en ander zouden kunnen bekostigen. Op 30 maart 2023 is de verdachte in de penitentiaire inrichting aangehouden in de onderhavige zaak als verdachte van witwassen, is hij daarvoor in verzekering gesteld en zit hij sindsdien in voorlopige hechtenis.
5.1.2.
Geen bewijs voor een gronddelict
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat voor een concreet gronddelict dat de criminele bron vormt voor de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen en andere vermogensbestanddelen.
5.1.3.
Juridisch kader witwassen zonder gronddelict
De verdachte wordt het (gewoonte)witwassen van geldbedragen en voorwerpen verweten die afkomstig zijn uit een onbekend gronddelict. Om tot een bewezenverklaring daarvan te kunnen komen, moet volgens bestendige jurisprudentie het volgende toetsingskader (het zogenoemde 6-stappenplan) worden doorlopen.
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid a en b (witwassen) en 420ter (gewoontewitwassen) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel dient vast te staan dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, bewezen worden geacht, wanneer het, uitgaande van de vastgestelde feiten en omstandigheden, niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat dit het geval is, wordt van de verdachte verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft, waaruit volgt dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Van de verdachte wordt niet gevraagd dat hij aannemelijk maakt dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte een dergelijke verklaring geeft en hiermee tegenwicht heeft gegeven aan het vermoeden van een criminele herkomst, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de herkomst van het voorwerp zoals die uit de verklaring van de verdachte blijkt.
Wanneer na dit onderzoek een legale herkomst met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten, staat vast dat het voorwerp een criminele herkomst heeft.
5.1.4.
Vermoeden van een criminele herkomst
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het Openbaar Ministerie geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen, die het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen en andere vermogensbestanddelen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Beoordeling
Uit het dossier volgt dat de luxe levensstijl die de verdachte erop nahield, plaatsvond onder verschillende omstandigheden die zijn aan te duiden als zogeheten witwasindicatoren.
De verdachte heeft in een korte periode grote hoeveelheden contant geld uitgegeven in Nederland. Nederland heeft geen ‘cash cultuur’. Desondanks beschikte de verdachte, direct nadat hij bijna een half jaar gedetineerd had gezeten en daarvoor merendeels in het buitenland had gewoond, over veel cash geld in Nederland.
- Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met de aanwezigheid van grote hoeveelheden contant geld.
Verder had de verdachte in anderhalf jaar tijd meerdere keren een partij goud, steeds bestaand uit tientallen staven, open en bloot in zijn woning liggen en deze zijn zonder beveiligd transport naar zijn woning gebracht.
- Het voorhanden hebben van zoveel goud in een kamer in een woning en het fysiek vervoeren van goud zonder dat dat plaatsvindt met behulp van een beveiligd goudtransport, zijn hoogst ongebruikelijk en brengt grote veiligheidsrisico’s met zich mee.
- Het vervoer van het goud heeft plaatsgevonden op basis van vertrouwen in plaats van een gebruikelijke schriftelijke overeenkomst.
Uit onderzoek bij de Nederlandse en Surinaamse Belastingdienst is gebleken dat de verdachte in de jaren 2017 tot en met 2021 geen aangifte van inkomstenbelasting in Nederland heeft gedaan en in Suriname een gemiddeld jaarinkomen heeft opgegeven van
€ 7.600,-.
- De uitgaven die de verdachte heeft gedaan en de dure auto’s die hij voorhanden had, waaronder een exclusieve Rolls Royce Cullinan ter waarde van bijna € 400.000,-, staan niet in verhouding tot deze beperkte door de verdachte opgegeven, legale inkomsten.
- De verdachte leefde op basis van bovengenoemde gegevens boven zijn stand.
- De grote (contant) uitgegeven geldbedragen en de goudbaren zijn niet terug te vinden in (officiële) boeken en kunnen evenmin worden verantwoord met stukken van reguliere handelsactiviteiten.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is er een gerechtvaardigd vermoeden van een criminele herkomst van de in de tenlastelegging genoemde goederen. Het verweer wordt verworpen.
Gezien het vorenstaande mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de door hem gedane uitgaven en zijn overige vermogensbestanddelen.
De rechtbank zal hieronder eerst, in de volgorde zoals onder feit 1 ten laste gelegd, beoordelen welke (onderdelen van de) ten laste gelegde uitgaven en vermogensbestanddelen bewezen kunnen worden verklaard.
5.1.5.
Uitgaven en vermogensbestanddelen
Standpunt verdediging
De verdachte heeft bekend dat hij in de ten laste gelegde periode € 20.000,- aan restaurantbezoeken
(ad b), de hotelkosten voor [persoon 2] en [persoon 3] (bijna € 32.000,-)
(ad c en d), de donatie aan de VHP (€ 3.585,-)
(ad e)en bijna € 22.000,- aan vliegtickets
(ad f)heeft betaald. Verder heeft hij verklaard dat hij eigenaar is (geweest) van vier van de ten laste gelegde auto’s, te weten een Volkswagen Amarok, Audi Q8, Mercedes AMG GT 63S en een Bentley Bentayga
(ad h). De overige ten laste gelegde uitgaven en vermogensbestanddelen heeft de verdachte betwist en kunnen volgens de verdediging niet worden bewezen.
a.
a) € 57.200,- (diversen)
De verdachte wordt verweten dat hij in de periode van augustus tot en met oktober 2022 een bedrag van € 57.200,- heeft uitgegeven, te weten:
- € 20.000,- aan een Hindoestaanse jongen;
- € 14.700,- aan chauffeursdiensten door verdachtes vriend [persoon 1] ;
- € 500,- aan een man die kleding heeft gekocht voor de verdachte;
- € 7.000,- aan huur van een woning en auto;
- € 10.000,- aan [persoon 2] ;
- € 5.000,- aan [persoon 5] .
Het ten laste gelegde bedrag van € 20.000,- aan een Hindoestaanse jongen (volgens het Openbaar Ministerie betaald aan een dokter) is enkel gebaseerd op een opgenomen gesprek tussen de verdachte en een persoon genaamd ‘ [persoon 6] ”. De inhoud van dat gesprek is onvoldoende concreet om te kunnen vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk een bedrag van € 20.000,- heeft betaald en bovendien, als ervan wordt uitgegaan dat de verdachte dit bedrag wel heeft betaald, dan is op basis van het dossier niet vast te stellen dat dit in de ten laste gelegde periode is geweest. De verdachte wordt daarom van dit bedrag vrijgesproken.
Hetzelfde geldt voor het bedrag van € 14.700,- voor chauffeursdiensten. Dit bedrag is gebaseerd op een opgenomen gesprek tussen de verdachte en [persoon 1] en een opgenomen gesprek waarbij [persoon 1] hardop tegen zichzelf praat. De inhoud van deze gesprekken is onvoldoende concreet om de conclusie te kunnen trekken dat [persoon 1] enkel voor de verdachte reed, dat de “drie barkies” waarover hij spreekt inkomsten waren die (enkel) zagen op zijn chauffeursinkomsten, noch dat de verdachte dit geldbedrag aan [persoon 1] feitelijk heeft betaald. De verdachte wordt van dit bedrag vrijgesproken.
Dat de verdachte € 500,- aan kleding zou hebben laten kopen, volgt volgens de politie uit een opgenomen gesprek tussen de verdachte en [persoon 1] . Op verzoek van de verdediging heeft de tolk, die het opgenomen gesprek had vertaald, het gesprek nog een keer beluisterd en de vertaling op enkel punten aangevuld. Op basis van de gewijzigde vertaling kan worden vastgesteld dat een onbekend gebleven man kleding heeft gekocht, maar niet dat dat is gebeurd ten behoeve van of met geld dat afkomstig was van de verdachte. De verdachte wordt daarom van dit bedrag vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte € 7.000,- (aan huur woning en auto) heeft betaald. De verdachte heeft verklaard dat hij een huis en auto zou huren en uit het opgenomen gesprek tussen hem en [persoon 1] hierover blijkt dat de verdachte voor de huur van de woning en auto een bedrag van € 7.000,- heeft betaald.
Verder acht de rechtbank bewezen dat de verdachte € 10.000,- aan [persoon 2] heeft gegeven. De verdachte heeft verklaard dat hij [persoon 2] weleens wat geld gaf en uit een opgenomen gesprek op 22 augustus 2022 blijkt dat de verdachte aan [persoon 1] heeft gevraagd om ‘tienduizend van die grote biljetten naar [persoon 2] te brengen’, waarna [persoon 1] antwoordde ‘geregeld’.
De verdachte heeft verklaard dat hij ook [persoon 3] geregeld geld gaf. Op 25 augustus 2022 heeft hij tegen [persoon 1] gezegd dat hij € 15.000 aan [persoon 3] moest geven. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte dit bedrag aan haar heeft gegeven
(dit is ten laste gelegde onder feit 1 d). Op grond van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat het voor de verdachte niet ongebruikelijk was om zijn vriendinnen (grote) contante geldbedragen te geven. Gelet hierop en omdat hij in het gesprek op 25 augustus 2022 met [persoon 1] in dezelfde zin zegt dat hij € 15.000,- aan [persoon 3] moet geven en € 5.000 aan [persoon 5] , acht de rechtbank ook bewezen dat hij € 5.000,- aan [persoon 5] heeft gegeven.
Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dus voor een bedrag van € 22.000,- (€ 7.000 + € 10.000 + € 5.000) worden bewezen.
b) € 46.718,- (uitgaven in horecagelegenheden)
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 augustus tot en met 8 oktober 2022 bijna dagelijks uit eten is gegaan, veelal in luxe restaurants. Niet kan echter worden vastgesteld dat de verdachte steeds degene is geweest die de rekening heeft betaald en evenmin dat het in alle gevallen om dezelfde hoge bedragen is gegaan als waar in het onderzoek het gemiddelde van is genomen op basis van een steekproef. De verdachte heeft verklaard dat hij iets minder dan de helft van het ten laste gelegde bedrag heeft uitgegeven aan die restaurantbezoeken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een (contant) bedrag van € 20.000,- heeft uitgegeven aan restaurantbezoeken (de helft van het ten laste gelegde bedrag met een deel verminderd omdat de rechtbank uitgaat van een lagere gemiddelde uitgaven). Hij wordt vrijgesproken van het meer ten laste gelegde.
c) € 29.530,- ( [persoon 2] )
De verdachte heeft bekend dat hij in 2022 hotelkosten voor [persoon 2] betaald. Dit betreft een bedrag van (€ 10.118,28 (via Expedia) + € 8.212,24 =) € 18.330,52.
Zoals hiervoor al is overwogen, kan uit het dossier worden afgeleid dat de verdachte zijn vriendinnen weleens geld gaf en aan [persoon 1] vroeg om dat geld aan hen te geven. Uit een getapt gesprek op 6 oktober 2022 blijkt dat [persoon 2] bij [persoon 1] in de auto is gestapt en [persoon 1] tegen haar heeft gezegd dat hij geld voor haar had en dat het ‘5’ is. Vervolgens is het ritselen van papier te horen. Een aantal dagen later, op 11 oktober 2022, is tijdens een doorzoeking in de hotelkamer van [persoon 2] een contant bedrag van € 8.000,- aangetroffen. Gezien de korte tijdspanne tussen het in ontvangst nemen door en het aantreffen van het contante geld bij [persoon 2] , concludeert de rechtbank dat van de aangetroffen € 8.000,- een bedrag van € 5.000,- van de verdachte is en dat hij dat bedrag via [persoon 1] aan [persoon 2] heeft gegeven.
Het dossier bevat geen bewijs om te kunnen vaststellen dat het overige aangetroffen geld (€ 3.000,-) en de in de hotelkamer aangetroffen sjaal en de jas (totaal € 3.200,-) ook afkomstig zijn of betaald zijn met geld van de verdachte. Van deze onderdelen van de tenlastelegging zal de verdachte daarom worden vrijgesproken.
Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dus voor een bedrag van € 23.333,52 worden bewezen. (€ 18.330,52 + € 5.000).
d) € 17.310,- ( [persoon 3] )
De verdachte heeft bekend dat hij in augustus 2022 hotelkosten ten bedrage van € 2.310,- voor [persoon 3] heeft betaald. Dit bedrag kan worden bewezen.
De rechtbank heeft hiervoor, onder a, al geoordeeld dat het bedrag van € 15.000,- ook bewezen kan worden verklaard.
Het ten laste gelegde bedrag van € 17.310,- kan dus worden bewezen.
e) € 74.585,- (diversen)
De verdachte wordt verweten dat hij een bedrag van € € 74.585,- heeft uitgegeven, te weten:
- € 3.585,- aan de VHP, een Surinaamse politieke partij;
- € 3.000,- aan schoolgeld voor ' [persoon 4] ';
- € 40.000,- aan twee Rolex horloges;
- € 28.000,- aan een geluidsinstallatie.
In een opgenomen gesprek op 15 augustus 2022 spreekt de verdachte met een persoon genaamd ‘ [persoon 6] ’ over verkiezingen in Suriname en zegt de verdachte dat hij een bedrag van 30.000 SRD (omgerekend ongeveer € 3.585,-) aan de VHP heeft gegeven. De verdachte heeft dit onderdeel van de tenlastelegging bekend. De uitgave van € 3.585.- is daarom bewezen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde bedrag van € 3.000,- dat zou zijn uitgegeven aan ‘ [persoon 4] ’ niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Ten laste is gelegd dat de verdachte in de periode 1 januari 2018 tot en met 1 juni 2023 een bedrag van € 40.000,- voor twee Rolex horloges en een bedrag van € 36.000,- voor geluidsapparatuur heeft aangewend. De verdachte heeft dit gemotiveerd betwist. Gelet daarop en omdat uit het dossier niet blijkt wanneer deze goederen zijn gekocht, kan niet worden vastgesteld dat de goederen zijn aangewend in de ten laste gelegde periode. Wel had de verdachte ze voorhanden in de ten laste gelegde periode, maar er is geen bewijs voor een vermoeden van een criminele herkomst daarvan omdat onbekend is wanneer en met welke middelen deze goederen ooit zijn aangeschaft door de verdachte en de eerder genoemde witwasindicatoren grotendeels, zo niet volledig, zien op de ten laste gelede periode.
Deze onderdelen van de tenlastelegging kunnen daarom niet worden bewezen.
Gedachtestreepje e) kan dus voor een bedrag van € 3.585,- worden bewezen.
f) € 203.587,- (vliegtickets)
Vaststaat dat de verdachte in de ten laste gelegde periode met grote regelmaat vliegtickets heeft gekocht. Op basis van het dossier is echter niet vast te stellen wat de exacte hoogte is van het bedrag dat de verdachte aan vliegtickets heeft uitgegeven. De verdachte heeft de hoogte van het ten laste gelegde bedrag weerspoken en aangevoerd dat in dat bedrag facturen zijn opgenomen van vliegtickets die op naam van anderen staan en dat deze tickets door die anderen zijn betaald. Verder is niet uit te sluiten dat er dubbele tellingen zitten in de verschillende facturenoverzichten in het dossier en daarbij komt dat op een deel van de facturen een datum wordt vermeld die buiten de ten laste gelegde periode valt.
De rechtbank komt daarom alleen tot bewezenverklaring van het voorhanden hebben van ‘een geldbedrag’ dat is aangewend ten behoeve van de betaling van vliegtickets.
g) € 61.018,- (contante geldbedragen gestort op bankrekeningen van de verdachte)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
h) acht voertuigen
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de Honda CRV voorhanden heeft gehad, zodat hij van dit onderdeel van de ten lastlegging, zonder nadere motivering, zal worden vrijgesproken.
De verdediging heeft verder aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld welk bedrag de verdachte aan de Rolls Royce Cullinan heeft uitgegeven, zodat slechts ‘een geldbedrag’ kan worden bewezen. Aan de verdachte is echter niet ten laste gelegd dat hij een bepaald bedrag heeft aangewend voor deze auto. Hij wordt verweten dat hij de Rolls Royce Cullinan voorhanden heeft gehad en/of daarvan gebruik heeft gemaakt. Vastgesteld kan worden dat de verdachte de Rolls Royce Cullinan heeft gekocht (al dan niet via een huurkoopregeling) en deze voorhanden had en daarvan gebruik heeft gemaakt. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dus ook worden bewezen.
Uit de verklaring van de verdachte en overige bewijsmiddelen volgt dat hij een Volkswagen Amarok (bedoeld wordt de Volkswagen Amarok met kenteken [kenteken 1] , die tijdens de doorzoeking op 16 mei 2022 in de garage van de woning van de verdachte is aangetroffen), Audi Q8, Mercedes AMG GT 63S en Bentley Bentayga voorhanden heeft gehad. Ook volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte een Range Rover SVR voorhanden heeft gehad. Deze onderdelen van de tenlastelegging zijn daarom bewezen.
De verdachte heeft aangevoerd dat de Mercedes A180 van [persoon 3] is en dat zij die heeft gekocht.
De Mercedes A180 is in maart 2021 op naam van [persoon 3] gesteld. De auto was toen slechts twee jaar oud (bouwjaar 2019) en had een nieuwwaarde van € 35.000,-. Uit het dossier blijkt dat [persoon 3] lerares is van beroep en maandelijks € 410,16 verdient. Gelet op de hoge waarde van de auto, de relatief lage inkomsten van [persoon 3] daartegenover en het feit dat uit het dossier blijkt dat de verdachte vaker (grote) geldbedragen aan [persoon 3] uitgaf, wordt de verklaring van de verdachte niet aannemelijk geacht. De rechtbank acht bewezen dat ook de Mercedes A180 van door de verdachte is gekocht en hij deze dus voorhanden had.
i.
i) Goudbaren ter waarde van € 6.443.565,-
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de enkele op de telefoon van verdachte aangetroffen foto’s onvoldoende zijn om tot wettig en overtuigend bewijs te komen dat de goudbaren van de verdachte waren en dat hij deze heeft witgewassen. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat de goudbaren op de foto’s niet van hem waren, maar van [persoon 7] . Die verklaring is geverifieerd en bevestigd. Voor zover naar aanleiding daarvan nog nader onderzoek had moeten worden gedaan naar de herkomst van de goudbaren had dat op de weg gelegen van het Openbaar Ministerie.
Beoordeling
Uit de foto’s en de verklaring van de verdachte zelf volgt dat hij de goudbaren op de foto’s voorhanden heeft gehad in zijn woning. Gelet op wat er eerder in dit vonnis is overwogen, is er daarom ook ten aanzien van deze goudbaren een gerechtvaardigd vermoeden van een criminele herkomst hiervan.
Bij de politie d.d. 13 juni 2023 heeft de verdachte verklaard dat niet hij maar [persoon 7] de eigenaar is van de goudbaren op de foto’s. Die verklaring heeft hij nadien telkens herhaald en nader toegelicht. De verdachte zou de goudbaren doorverkopen, maar de verkopen gingen telkens niet door en dus gingen de goudbaren weer terug naar [persoon 7] , aldus de verdachte. Dat de verdachte en [persoon 7] in dezelfde sociale kringen verkeerden is niet onwaarschijnlijk en dat [persoon 7] een grote speler in de goudhandel in Suriname is (althans was) volgt eenvoudig uit openbare bronnen. De verklaring van de verdachte was derhalve voldoende concreet en verifieerbaar dat nader onderzoek daarnaar noodzakelijk was en aldus is [persoon 7] als getuige gehoord door de rechter-commissaris.
Op 22 juli 2024 verklaarde [persoon 7] tegenover de rechter-commissaris dat de goudbaren op de foto’s van hem zijn en bevestigde hij het verhaal van de verdachte verder omtrent de vermeende verkoop, die telkens niet doorging. [persoon 7] bracht het goud persoonlijk en haalde het later weer op bij de woning van de verdachte. In die verklaring stelt en herhaalt [persoon 7] dat hij in totaal vier keer goud heeft gebracht en opgehaald bij de woning van de verdachte.
Nader onderzoek naar aanleiding van die verklaring, bijvoorbeeld in de administratie van de bedrijven van [persoon 7] omtrent de nummers en codes die zichtbaar waren op de goudbaren, heeft niet plaatsgevonden. Dat had, gelet op het zogeheten zes-stappen-plan met betrekking tot witwassen, wel op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen nu de verklaring van de verdachte inmiddels concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk was. Dat laatste betwist het Openbaar Ministerie, maar de rechtbank deelt dat oordeel niet. De verklaring van de verdachte roept zeker vraagtekens op, maar gelet op gestelde verhouding tussen de verdachte en [persoon 7] en diens bevestiging van de verklaring van de verdachte wordt ten aanzien van die verklaring van de verdachte omtrent de legale herkomst van de goederen de lat van “hoogst onwaarschijnlijk” van die verklaring niet gehaald voor in ieder geval een deel van de goudbaren. Die lat kan ook niet te laag worden gelegd nu het zes-stappen-plan met betrekking tot witwassen zo is ingericht dat het gebruikt kan worden bij gebrek aan concreet bewijs van een criminele herkomst van goederen en de eindconclusie vervolgens is dat het ‘
niet anders kan zijn dat’er sprake is van een criminele herkomst van de goederen wat vervolgens weer een weerlegbaar
vermoedenis. Het kan in dit geval wel anders zijn dan dat de goudbaren (waarvan ook overigens slechts foto’s zijn aangetroffen) van de verdachte waren, namelijk van [persoon 7] , en het vermoeden van de criminele herkomst is aldus weerlegd, in ieder geval voor een deel van de goudbaren.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de verklaring van [persoon 7] ook een voldoende concrete en verifieerbare verklaring oplevert omtrent de legale herkomst van
allegoudbaren op de foto’s. Zoals gezegd spreekt [persoon 7] bij herhaling over vier leveringen. De tenlastelegging ziet op foto’s van goudbaren op acht verschillende dagen die (onder meer) zijn aangetroffen op de telefoons van verdachte. De foto’s bestrijken een periode van november 2018 tot en met februari 2020. Nu verder niet is gebleken van een overlap van goudbaren op die foto’s die het Openbaar Ministerie meeneemt in haar berekening, is er voldoende bewijs om aan te nemen dat het gaat om acht verschillende partijen. De verklaring van [persoon 7] biedt daarom enkel een concrete onderbouwing voor de legale herkomst van vier van de acht partijen goudbaren.
Ten aanzien van de partij goudbaren op de foto’s van 8 januari 2020 met een gewicht van ongeveer 45 kilogram kan afdoende worden vastgesteld dat dit niet een partij van [persoon 7] betreft. In de periode voorafgaand aan 8 januari heeft de verdachte contact met [persoon 8] . Op 4 december 2019 stuurt [persoon 8] de verdachte “
de gold bars zijn allang ready. Zitten veilig in kluis. Moet ik ze voor u sturen?”. Dan op 16 december: “
Meld u mij ook of die staven geleverd moeten worden”. Vervolgens op 3 januari 2020: “
Welcome back (…). Die staven wachten op u. Met de prijs van nu bent u zeker USD 100.000 rijker”. Op 8 januari om 16.35 uur stuurt [persoon 8] een bericht aan de verdachte “
hoe laat kan ik die staven voor u brengen?”. De verdachte antwoord “
zeg het maar bro” waarop [persoon 8] stuurt “
2.3?”. De telefoon van de verdachte staat ingesteld op Nederlandse tijd (UTC +1). Het tijdsverschil met Suriname is blijkens het proces-verbaal (en ook blijkens een eenvoudige zoekopdracht op internet) in de winter 4 uur. Omgerekend naar Surinaamse tijd was het dus op het moment van de berichten 12.35 uur. De foto’s van de goudbaren zijn vervolgens gemaakt tussen 19.58 uur en 20.01 uur Nederlandse tijd, ofwel ongeveer 16.00 uur Surinaamse tijd. Die tijdslijn (contact/levering/foto’s op dezelfde dag) is derhalve consistent. Uit het voorgaande blijkt afdoende dat [persoon 8] op 8 januari een partij goudbaren heeft geleverd aan de verdachte en dat het hoogstwaarschijnlijk de partij betreft die te zien is op de foto’s. Dat vermoeden wordt bevestigd door het feit dat, zoals het Openbaar Ministerie ook heeft aangevoerd, in de periode 4 december tot en met 8 januari een dergelijke hoeveelheid goud als te zien is op de foto’s USD 113.440 in waarde gestegen zou zijn, wat [persoon 8] ook schrijft (“zeker USD 100.000”). Dat [persoon 8] later verklaart dat hij Surinaamse dollars zou hebben bedoeld en dat autocorrect er USD van zou hebben gemaakt is volstrekt ongeloofwaardig. De lettercombinatie SRD wijkt ten eerste substantieel af van USD. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat goudhandel doorgaans plaatsvindt in USD, wat [persoon 8] zelf ook bevestigt tegenover de rechter-commissaris wanneer hij geconfronteerd wordt met een “Metal Purchase” van Century Mining Company N.V. (volgens [persoon 8] “goud opkoop en export”): “
Wij zetten onze munteenheid nooit in Euro’s, maar altijd in USD”.
Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de partij die te zien is op de foto’s van 8 januari 2020 is geleverd door [persoon 8] en niet door [persoon 7] en dat de verdachte de winststijging daarvan toekwam. De goudbaren waren dus van de verdachte en het vermoeden van een criminele herkomst daarvan is niet weerlegd.
In het voordeel van de verdachte zal er verder van worden uitgegaan dat de vier overige leveringen met het hoogste gewicht van [persoon 7] waren. Dat betreft:
23-11-2018 – 19,334 Kg
16-04-2019 – 25,084 Kg
01-05-2019 – 32,811 Kg
13-05-2019 – 20,525 Kg.
Van de overige leveringen is het vermoeden van een criminele herkomst niet weerlegd:
30-11-2018 – 16,042 Kg (€ 524.115)
21-01-2019 – 14.230 Kg (€ 536.940)
08-01-2020 – 46.388 Kg (€ 1.990.570) (zie hiervoor)
18-02-2020 – 1,050 Kg (€ 47.081)
Totale waarde: € 3.098.706
Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dus voor dat bedrag, € 3.098.706,- worden bewezen.
j) € 711.704,- (lening aan Transolution)
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het geld dat is uitgeleend aan Transolution uit het privévermogen van de verdachte afkomstig is, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Subsidiair is aangevoerd dat slechts een bedrag van USD 520.000 kan worden bewezen.
Beoordeling
De verdachte heeft verklaard dat hij voorzitter is van de [naam stichting] (hierna: de stichting), dat hij de enige persoon is die werkzaam is voor de stichting en dat de stichting een geldbedrag heeft uitgeleend aan Transolution ten behoeve van de aankoop van een pand door Transolution.
De verdachte heeft ook, zelfs tot twee keer toe, bij de politie verklaard dat het geld dat zijn stichting heeft uitgeleend aan Transolution afkomstig is uit de verkoop van een stuk grond, dat hij had verkregen uit de erfenis van zijn moeder, en uit een belegging, die hij bij een bank had gedaan met geld dat eveneens afkomstig was uit de erfenis van zijn moeder.
Geconcludeerd kan dus worden dan dat het geld dat de stichting heeft uitgeleend aan Transolution afkomstig is (uit het privévermogen) van de verdachte.
Het verweer wordt in zoverre verworpen.
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder een akte van een notaris, kan worden vastgesteld dat Transolution een bedrag van USD 800.000 van de stichting heeft geleend.
Dit bedrag kan daarom worden bewezen. De politie heeft berekend dat USD 800.000,- destijds omgerekend € 729.860,- bedroeg. Omdat een lager bedrag aan de verdachte ten laste is gelegd, zal dat lagere bedrag van € 711.704,- bewezen worden verklaard.
Het subsidiaire verweer wordt dus ook verworpen.
5.1.6.
Tussenconclusie
Op grond van het vorenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode een bedrag van ruim € 800.000,-, (inclusief vliegtickets) heeft uitgegeven en goudbaren ter waarde van ruim € 3.000.000,- en zeven, vooral dure auto’s, waarvan meerdere tegelijk, met een totale waarde van ruim € 900.000,- voorhanden heeft gehad c.q. gebruik daarvan heeft gemaakt.
5.1.7.
De verklaring van de verdachte
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de bewezenverklaarde uitgaven en overige vermogensbestanddelen een legale herkomst hebben. De verdachte beschikte over substantiële middelen door een erfenis van zijn moeder, gouddelving, meerdere leningen die hij heeft afgesloten en de handel in onroerend goed. De verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring diverse stukken overgelegd. Hij heeft zodoende een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven, waaruit volgt dat de bewezen verklaarde geldbedragen en voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens nagelaten om het nodige onderzoek te doen naar die verklaring.
a.
a) Erfenis moeder
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij uit de erfenis van zijn moeder, [persoon 9] , die op 29 januari 2008 is overleden, twee vorderingen heeft ontvangen en dat hij deze vorderingen al heeft ontvangen toen zij nog leefde:
1. een vordering van USD 450.000,- welk bedrag [persoon 9] op 31 oktober 2001 heeft uitgeleend aan [persoon 10] . De verdachte heeft verklaard dat hij in 2007 een bedrag van
€ 519.930,-, afkomstig van het geld en de rente die hij van [persoon 10] heeft ontvangen, heeft geïnvesteerd in [naam bedrijf 1] . [naam bedrijf 1] heeft in april 2019 de overeenkomst met de verdachte beëindigd en in de periode 2019 tot en met 2021 een totaalbedrag van € 744.527,05 aan hem uitbetaald. De verdachte heeft een borderel tussen [persoon 9] en [persoon 10] overgelegd en een schriftelijke verklaring van zijn broers en zussen van 10 juli 2023, waarin zij verklaren dat zij op de hoogte zijn dat de verdachte een bedrag van USD 450.000,- heeft ontvangen inzake de leenovereenkomst met [persoon 10] .
2. een vordering van fl. 600.000,-, welk bedrag [persoon 9] op 1 december 2000 (fl 400.000,-) en 4 december 2000 (fl. 200.000,-) in contanten aan [persoon 11] heeft uitgeleend.
In de laatste wilsbeschikking van [persoon 9] , gedateerd 4 december 2000, is de vordering gelegateerd aan de verdachte, waarbij hypothecaire dekking is genomen op het erfpachtsrecht op een perceel land met bebouwing aan de [locatie] .
De verdachte heeft verklaard dat, omdat [persoon 11] de lening niet terugbetaalde, hij in 2006 voornoemd perceel heeft verkocht voor € 750.000,- en dat de koper in totaal (inclusief rente) een bedrag van € 1.025.000,- aan hem heeft betaald, waarvan € 850.000,- in de periode 2017 tot en met 2021. De verdachte heeft de laatste wilsbeschikking van zijn moeder overgelegd, een schriftelijke verklaring van zijn broers en zussen van 10 juli 2023, waarin zij verklaren dat zij op de hoogte zijn dat de verdachte het bedrag van € 750.000,- inzake de verkoop van het perceelland aan de [locatie] heeft ontvangen, en betalingsbewijzen van betalingen die de koper aan de verdachte heeft gedaan.
De verdachte heeft aangevoerd dat het geldbedrag dat hij heeft ontvangen van [persoon 10] inclusief rente, de winst die hij heeft gemaakt met de belegging van (een deel van) dat bedrag in [naam bedrijf 1] en de verkoop van het perceel aan de [locatie] legale inkomstenbronnen zijn, waarmee hij de ten laste gelegde uitgaven en andere vermogensbestanddelen heeft kunnen financieren.
Beoordeling verklaring verdachte
De legale inkomsten die de verdachte stelt te hebben, zijn volgens hem allemaal terug te voeren op de erfenis (bij leven) van zijn moeder.
De rechtbank stelt hierover het volgende vast.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat de moeder van de verdachte zo vermogend zou zijn geweest dat zij in 2000/2001 de gestelde grote geldbedragen zou kunnen hebben uitgeleend. De functies die de ouders van de verdachte hebben bekleed en stelling van verdachte omtrent de spaarzame inslag van de moeder van verdachte verklaren een dergelijk vermogen op zichzelf nog niet, en de broers en zussen van de verdachte hebben niet concreet kunnen verklaren over de financiële situatie van hun ouders. Ook de verdachte heeft niet concreet verklaard waar het vermogen van zijn moeder afkomstig van zou zijn.
Nog afgezien daarvan is niet gebleken dat [persoon 9] geld aan [persoon 10] en [persoon 11] heeft geleend. De borderel tussen [persoon 9] en [persoon 10] is niet ondertekend door [persoon 9] (en overigens ook niet door [persoon 10] ). [persoon 10] heeft verklaard dat hij geld heeft geleend, maar dat hij niet weet of het van de moeder van de verdachte afkomstig is. Hij heeft verder verklaard dat de verdachte de lening had geregeld want ‘hij had geld bij zijn moeder’. Hieruit volgt echter niet dat het geld ook van zijn moeder was. Uit de getuigenverklaringen die de broers en zussen van de verdachte hebben afgelegd, waarin zij zijn bevraagd over hun verklaring van 10 juli 2023, blijkt niet dat iemand van hen uit eigen wetenschap kan verklaren dat hun moeder van haar eigen geld een bedrag van USD 450.000,- heeft geleend aan [persoon 10] . Het dossier bevat geen door [persoon 9] en [persoon 11] getekende overeenkomst(en) en [persoon 11] heeft verklaard dat hij de ouders van de verdachte niet kent en een geldleningsovereenkomst tussen [persoon 9] en hemzelf hem niets zegt. De laatste wilsbeschikking van [persoon 9] waarin de vordering op [persoon 11] aan de verdachte zou zijn gelegateerd is niet door haar ondertekend, en ook niet door de getuigen, zoals in de wilsbeschikking wel wordt vermeld, zodat de rechtbank hier mede in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden geen waarde aan hecht.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat het vermogen waarover de verdachte beschikte niet (indirect) afkomstig is van (een erfenis van) zijn moeder.
De verdachte heeft dus onvoldoende op een verifieerbare wijze aangetoond dat het door hem gestelde inkomen een legale bron heeft.
b) Gouddelving
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij een bedrijf heeft genaamd [naam bedrijf 2] , dat de activiteit van dit bedrijf gouddelving is en dat hij hiermee een bedrag van meer dan een miljoen (de rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte dit bedrag in Amerikaanse dollars bedoelt) heeft verdiend. De verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring drie eindafrekeningen (over de jaren 2016, 2017 en 2018) van het bedrijf [naam bedrijf 3] overgelegd die zijn gericht aan [naam bedrijf 2] . [naam bedrijf 3] is een bedrijf dat in het bezit is van een gouddelvingsconcessie en mensen tegen een vergoeding onder haar concessie goud laat delven. Op de eindafrekeningen wordt vermeld dat [naam bedrijf 2] geld heeft ontvangen (in totaal 2,5 miljoen USD) van [naam bedrijf 3] voor onder haar concessie gedolven en bij haar ingeleverd goud.
Beoordeling verklaring verdachte
De verdachte heeft niets verklaard over de financiële situatie van zijn bedrijf [naam bedrijf 2] en ook geen stukken overgelegd die daar betrekking op hebben. Gesteld noch gebleken is dat [naam bedrijf 2] winst heeft gemaakt met gouddelvingsactiviteiten, noch hoeveel die winst is geweest. Ook de overgelegde eindafrekeningen zeggen enkel iets over de opbrengst van het gedolven goud, maar niets over de gemaakte kosten of welke winst er onder de streep is gemaakt. Daarnaast betreft het een N.V. met een afgescheiden vermogen. Niet verklaard is dat, hoe, wanneer en hoeveel geld vanuit [naam bedrijf 2] in het privévermogen van de verdachte is gevloeid.
Kortom, de verdachte heeft niet duidelijk gemaakt dat, hoe en wanneer hij inkomsten heeft gegenereerd uit de activiteiten van [naam bedrijf 2] . Gelet hierop is de verklaring die de verdachte heeft afgelegd, onvoldoende concreet en verifieerbaar.
c) Leningen
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij grote contante geldbedragen heeft geleend. Op 5 juni 2016 heeft hij € 600.000 en op 29 januari 2021 € 500.000 van [persoon 12] geleend.
Op 31 maart 2021 heeft de verdachte € 1.000.000,- van [persoon 8] geleend. Dit zijn legale inkomstenbronnen.
Beoordeling verklaring verdachte
De verdachte heeft ten aanzien van de twee leningen van [persoon 12] verklaard dat hij de geldbedragen deels heeft terugbetaald en voor het overige heeft geïnvesteerd in onroerend goed. [persoon 8] heeft verder verklaard dat de verdachte in het jaar waarin hij het geld heeft geleend, dus in 2021, het gehele bedrag ook weer heeft terugbetaald.
Deze geldbedragen kunnen dus niet, althans niet zonder nadere toelichting en onderbouwing, die ontbreekt, worden aangemerkt als de (legale) herkomst van de bewezen verklaarde uitgaven en vermogensbestanddelen.
d) Onroerend goed
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij bestuurder was van meerdere stichtingen, die met het geld van de door hem afgesloten leningen met [persoon 12] en [persoon 8] onroerend goed kochten, verhuurden en verkochten, waardoor hij een aanzienlijk vermogen heeft verworven. De verdediging heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat de verdachte enig bestuurder is van die stichtingen en dat die stichtingen in de periode van 2004 tot en met 2015 verschillende percelen land hebben gekocht.
Beoordeling
Op grond van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat de verdachte, door middel van zijn stichtingen, heeft geïnvesteerd in onroerend goed. De verdachte heeft echter niets concreets gesteld over de opbrengsten die de stichtingen uit deze investeringen hebben gegenereerd. Hij heeft niet verklaard welke percelen zouden zijn verhuurd of verkocht, wanneer dat was en hoeveel geld de stichtingen daarmee hebben verdiend. Daarbij komt dat de verdachte ook niets heeft verklaard over hoe en wanneer de verdiensten van die stichtingen vervolgens in zijn privévermogen zijn gevloeid en welke bedragen dat zijn geweest. De verklaring van de verdachte is zodoende onvoldoende concreet en verifieerbaar.
5.1.8.
Conclusie
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft de verdachte onvoldoende tegenwicht gegeven tegen het vermoeden van een criminele herkomst (en behoefde het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek te doen). De conclusie is op grond daarvan en op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen dat het niet anders kan zijn dan dat de bewezen verklaarde uitgaven en overige vermogensbestanddelen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn, dat het ook niet anders zijn kan dan dat de verdachte dit wist en dat hij deze vermogensbestanddelen/goederen heeft voorhanden gehad, overgedragen, omgezet c.q. daarvan gebruik heeft gemaakt.
Gelet op de periode en de intensiteit van de witwashandelingen heeft de verdachte van het witwassen een gewoonte gemaakt.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen.
5.2.
Vrijspraak feit 2
5.2.1.
Standpunt Openbaar Ministerie
Aangevoerd is dat de drie hiervoor genoemde eindafrekeningen over de jaren 2016, 2017 en 2018 van [naam bedrijf 3] vals zijn en dat de verdachte opzettelijk die valse eindafrekeningen voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt, wetende dat deze vals zijn. De directeur van [naam bedrijf 3] , [persoon 13] , heeft verklaard dat [naam bedrijf 2] geen goud heeft gedolven onder zijn concessie en dat de drie eindafrekeningen niet door [naam bedrijf 3] zijn opgemaakt en niet door hem zijn ondertekend.
5.2.2.
Beoordeling
De verdachte heeft weersproken dat de eindafrekeningen vals zijn. Het dossier bevat naast de verklaring van [persoon 13] geen ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de eindafrekeningen vals zijn. Het ten laste gelegde is daarom niet wettig en overtuigend bewezen.
De verdachte wordt van dit feit vrijgesproken.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 juni 2023 in Nederland en/of Suriname
-een geldbedrag ter hoogte van €
22.000,-(aangewend ten behoeve van de betaling van de huur van een woning en auto en de afgifte van contante geldbedragen aan derden) en
-een geldbedrag ter hoogte van €
20.000,-(aangewend ten behoeve van meerdere contante betalingen in horecagelegenheden) en-(een geldbedrag ter hoogte van €
23.330,52(aangewend ten behoeve van de betaling van luxe hotelovernachtingen en de afgifte aan [persoon 2] ) en-een geldbedrag ter hoogte van € 17.310 (aangewend ten behoeve van de betaling van luxe hotelovernachtingen en de afgifte aan [persoon 3] ) en
-een geldbedrag ter hoogte van €
3.858,-(aangewend ten behoeve van een donatie aan een Surinaamse politieke partij) en-een geldbedrag (aangewend ten behoeve van de betaling van vliegtickets) en-voertuigen, te weten een Volkswagen Amarok, een Audi Q8, een Bentley Bentayga, een Rolls Royce Cullinan, een Mercedes AMG GT 63S, een Range Rover SVR, een Mercedes A180welke voertuigen bij elkaar een waarde hebben van
ongeveer € 931.987,-) en- een grote hoeveelheid goudbaren, ter waarde van ongeveer €
3.098.706,-en-een geldbedrag ter hoogte van € 711.704 (aangewend ten behoeve van het verstrekken van een lening aan Transolution C.C.) voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of
daarvangebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen en voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
1.
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van meer dan vijf jaar geld en goederen witgewassen. Hij heeft in dit tijdsbestek ruim € 800.000,- uitgegeven aan onder andere vliegreizen, etentjes in luxe restaurants en ten behoeve van zijn vriendinnen en hij had zeven auto’s met een totale waarde van ruim € 900.000,- en goudbaren ter waarde van ruim € 3.000.000,- voorhanden, terwijl het geld en de goederen van misdrijf afkomstig waren. De verdachte heeft aldus van het witwassen een gewoonte gemaakt.
Door zijn handelen heeft de verdachte opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie en de fiscus onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst verschaft. Dit vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het reguliere handels- en betalingsverkeer wordt hierdoor ondermijnd. Verder wordt door witwassen het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt, bevorderd en in stand gehouden.
Gezien de ernst, omvang en lange duur van het feit, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook is rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar passend en geboden. Dat is lager dan de straf die door de officieren van justitie is geëist. Dat komt omdat de verdachte, anders dan door de Officier van Justitie geëist, van een (aanzienlijk) deel van de tenlastelegging is vrijgesproken en de geëiste straf daarnaast meer past bij witwassen in combinatie met andere strafbare feiten (vgl. bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 05-01-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:14).
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen op de beslaglijst van 18 februari 2025 gevorderd:
- verbeurdverklaring van:
1. Rolex horloge zwart;
2. Rolex horloge zilver/blauw;
3. € 200,-;
4. € 8.000,-;
5. Burberry sjaal;
6. Burberry jas;
- teruggave aan de beslagene van € 8.286,37 (USD 9.115,-).
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de voorwerpen met de nummers 4, 5 en 6 terug te geven aan [persoon 2] en de overige voorwerpen aan de verdachte.
9.3.
Beoordeling
Rolex horloges (nrs. 1 en 2)
Niet gebleken is dat er een verband bestaat tussen het bewezen feit en de Rolex horloges (van dat onderdeel is de verdachte ook vrijgesproken), zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring in artikel 33a Sr.
Beide horloges zijn onder de verdachte in beslag genomen. De verdachte heeft verklaard dat één van de horloges van hem is en het andere horloge van iemand anders. Omdat uit het dossier niet blijkt welk horloge van de verdachte is en ook niet aan wie het andere horloge toebehoort, zal de rechtbank ten aanzien van beide horloges de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
€ 200,-, € 8.000,-, Burberry sjaal en Burberry jas (nrs. 3, 4, 5 en 6)
Deze voorwerpen zijn in beslag genomen onder [persoon 2] .
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat € 5.000,- van de bij [persoon 2] aangetroffen € 8.000,- toebehoort aan de verdachte en dat hij dit bedrag heeft witgewassen.
Het bewezen feit is dus met betrekking tot dit geldbedrag begaan. Het bedrag van € 5.000,- zal daarom worden verbeurd verklaard.
Van het restant van de geldbedragen, de sjaal en jas kan niet worden vastgesteld dat deze verband houden met het bewezen feit, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring in artikel 33a Sr. Daarom zal een last worden gegeven tot teruggave aan [persoon 2], die redelijkerwijs als rechthebbende van deze voorwerpen kan worden aangemerkt.
€ 8.286,37 (USD 9.115,-)
Tijdens de fouillering van de verdachte op 9 maart 2022 is een bedrag van USD 9.115,- bij hem aangetroffen. Niet gebleken is dat dit geldbedrag verband houdt met het bewezen feit, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring in artikel 33a Sr. De rechtbank een last zal geven tot teruggave aan de verdachte.
Op dit geldbedrag rust ook beslag als bedoeld in artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank merkt op dat dit beslag blijft gehandhaafd, niettegenstaande de hiervoor genomen beslissing over het geldbedrag.

10.Vordering verbeurdverklaring op grond van artikel 34 Sr

10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd:
de verbeurdverklaring van de volgende, niet in beslag genomen voorwerpen:
- de goudbaren, geschat op een waarde van € 14.818.055,-;
- de Volkswagen Amarok (kenteken [kenteken 2]), geschat op een waarde van
€ 48.100,-;
- de Audi Q8, geschat op een waarde van € 146.575,-
- de Mercedes AMG GT 63S, geschat op een waarde van € 188.121,-;
- de Rolls Royce Cullinan, geschat op een waarde van € 385.000,-;
- de geluidsinstallatie, geschat op een waarde van € 15.000,-;
en de verdachte te verplichten om deze voorwerpen aan het Openbaar Ministerie uit te leveren of de geschatte waarde van deze voorwerpen te betalen, bij niet of onvolledige betaling te vervangen door een jaar hechtenis.
10.2.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat een verbeurdverklaring voor de genoemde goederen niet kan volgen omdat uit het dossier niet blijkt dat hij de goederen nog voorhanden heeft en hij ze dus niet kan uitleveren.
10.3.
Beoordeling
Juridisch kader
In artikel 34 Sr is bepaald dat ook niet inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd kunnen worden verklaard. Wel moet daarbij voldaan worden aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring, zoals gesteld in artikel 33a Sr. Op grond van het eerste lid van dit artikel moet een verband bestaan tussen het bewezen feit en het voorwerp. Het tweede lid vereist dat de voorwerpen aan de verdachte toebehoren (uitzonderingen daargelaten). De verbeurdverklaring strekt er immers toe de verdachte in zijn vermogen te treffen. Voor het geval een voorwerp niet meer aan een verdachte toebehoort, bijvoorbeeld omdat het is vervreemd, heeft de wetgever de ontnemingsprocedure in het leven geroepen. Het Openbaar Ministerie heeft op de zitting aangekondigd dat zij een ontnemingsvordering jegens de verdachte zal indienen.
De geluidsinstallatie
Niet gebleken is dat er een verband bestaat tussen het bewezen feit en de geluidsinstallatie, zodat dit voorwerp niet voor verbeurdverklaring vatbaar is.
De goudbaren en vier voertuigen
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij bewezen acht dat de verdachte de vier voertuigen en een deel van de goudbaren heeft witgewassen. Het bewezen feit is daarom met betrekking tot deze voorwerpen begaan.
Het dossier bevat echter geen aanknopingspunt dat de bewezen goudbaren de verdachte nog toebehoren. De goudbaren zijn om die reden niet voor verbeurdverklaring vatbaar.
Datzelfde geldt voor de Volkswagen Amarok (kenteken [kenteken 2]). De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet de conclusie kan worden getrokken dat de Volkswagen Amarok de verdachte toebehoort. Hoewel de twee voertuigen die zijn ingeruild voor deze Volkswagen Amarok van de verdachte afkomstig waren, is het [persoon 3] geweest die de Volkswagen Amarok heeft gekocht. De verdachte zat toen al gedetineerd en is sindsdien ook niet meer vrij gekomen, zodat hij nooit gebruik heeft gemaakt van de Volkswagen Amarok. Verder bevat het dossier geen aanknopingspunt waar het voertuig zich op dit moment bevindt en is onduidelijk of de verdachte wel over dit voertuig kan beschikken.
De rechter-commissaris heeft tijdens een doorzoeking op 17 mei 2023 in de garage bij de woning van de verdachte de Audi Q8 aangetroffen en in zijn woning de autosleutels van de Mercedes AMG GT 63S en de Rolls Royce Cullinan. De verdachte zat toen al ruim een half jaar gedetineerd en is nadien niet meer vrijgekomen. Het dossier bevat ook geen aanknopingspunten dat deze auto’s in die periode uit het vermogen van verdachte zijn vervreemd. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat deze drie voertuigen de verdachte nog altijd toebehoren.
Deze voertuigen zullen daarom worden verbeurdverklaard en de verdachte zal worden verplicht om deze voorwerpen aan het Openbaar Ministerie uit te leveren of de door de rechtbank geschatte waarde van deze voorwerpen te betalen, bij niet of onvolledige betaling te vervangen door maximaal een jaar hechtenis.
De rechtbank schat de waarde van de voertuigen op de volgende bedragen, waarbij zij aansluiting heeft gezocht bij de berekening van het Openbaar Ministerie:
- Audi Q8: € 146.575,-;
- Mercedes AMG GT 63S: € 188.121,-;
- Rolls Royce Cullinan: € 385.000,-.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 34, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1 een bedrag van € 5.000,- (nr. 4)
- gelast de teruggave aan [persoon 2] van € 200,- (nr. 3), € 3.000,- (nr. 4), Burberry sjaal (nr. 5) en Burberry jas (nr. 6);
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de twee Rolex horloges (nrs. 1 en 2);
- gelast de teruggave aan de verdachte van € 8.286,37 (USD 9.115,-);
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1:
- de Audi Q8 (kenteken [kenteken 3]);
- de Mercedes AMG GT 63S (kenteken [kenteken 4]);
- Rolls Royce Cullinan (kenteken [kenteken 5]);
verplicht de verdachte om deze voorwerpen aan het Openbaar Ministerie uit te leveren of de waarde van deze voertuigen te betalen:
- Audi Q8: € 146.575,-;
- Mercedes AMG GT 63S: € 188.121,-;
- Rolls Royce Cullinan: € 385.000,-;
beveelt dat indien de veroordeelde de betaling van een voertuig niet nakomt vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van een jaar;
bepaalt dat de totale duur van de vervangende hechtenis wordt gemaximeerd op één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter,
en mrs. C.M. Derijks en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 25 maart 2025.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 juni 2023,
te Almere en/of Amsterdam, althans in Nederland en/of te Paramaribo,
althans in Suriname,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
-(van) een geldbedrag ter hoogte van € 57.200 (aangewend ten behoeve
van de aankoop van kleding, de betaling van de huur van een woning
en/of auto, de betaling van [persoon 1] voor het verlenen van
chauffeursdiensten en/of de afgifte van contante geldbedragen aan
derden)
(zie H.2: paragraaf 1: witwassen middels faciliteren door anderen, vanaf p.
14 relaas, ZD Witwassen [verdachte])
en/of
-(van) een geldbedrag ter hoogte van € 46.718 (aangewend ten behoeve
van meerdere contante betalingen in (luxe) horecagelegenheden)
(zie paragraaf H.2: paragraaf 2: witwassen middels uitgaven in horeca,
vanaf p. 21 relaas, ZD Witwassen [verdachte])
en/of
-(van) een geldbedrag ter hoogte van € 29.530 (aangewend ten behoeve
van de betaling van luxe hotelovernachtingen, de betaling van
merkkleding en/of de afgifte aan [persoon 2] )
(zie H.2: paragraaf 3: witwassen middels uitgaven aan vriendin [persoon 2]
vanaf p. 22 relaas, ZD Witwassen [verdachte])
en/of
-(van) een geldbedrag ter hoogte van € 17.310 (aangewend ten behoeve
van de betaling van luxe hotelovernachtingen en/of de afgifte aan [persoon 3]
)
(zie H.2: paragraaf 4: witwassen middels uitgaven aan vriendin [persoon 3] ,
vanaf p. 28 relaas, ZD Witwassen [verdachte])
en/of
-(van) een geldbedrag ter hoogte van € 74.585 (aangewend ten behoeve
van (een) donatie(s) aan een Surinaamse politieke partij en/of een gift
aan derden en/of de aankoop van een luxe geluidsinstallatie en/of de
aankoop van één of meerdere Rolex horloges)
(zie H.2: paragraaf 5: witwassen middels diverse uitgaven in Suriname,
vanaf p. 31 relaas, ZD Witwassen [verdachte])
en/of
-(van) een geldbedrag ter hoogte van € 203.587 (aangewend ten behoeve
van de betaling van vliegtickets)
(zie H .2: paragraaf 6: witwassen middels aankoop vliegtickets, vanaf p.34
relaas, ZD Witwassen [verdachte] & H.11: Paragraaf 1: Witwassen middels
aankoop vliegtickets, p. 177 relaas ZD Witwassen [verdachte], 2e aanvulling)
en/of
-(van) een geldbedrag van € 61.018 (welk bedrag via contante stortingen
giraal is overgemaakt op de bankrekeningen van verdachte [verdachte])
(zie H.2: paragraaf 7: witwassen middels overboekingen door zijn zussen,
vanaf p. 35 relaas, ZD Witwassen [verdachte])
en/of
-(van) één of meerdere voertuigen, te weten een Volkswagen Amarok,
een Audi Q8, een Bentley Bentayga, een Rolls Royce Cullinan, een
Mercedes AMG GT 63S, een Range Rover SVR, een Mercedes A180, en/of
een Honda CRV (welke voertuigen bij elkaar een waarde hebben van
minimaal € 1.018.863)
(zie H.2: paragraaf 8: witwassen middels aankoop voertuigen in Suriname,
vanaf p. 38 relaas, ZD Witwassen [verdachte] & H.8: Paragraaf 12: Tijdlijn
voertuigen verdachte [verdachte], p. 162 relaas ZD Witwassen [verdachte], 2e
aanvulling
en/of
- een grote hoeveelheid goudbaren, ter waarde van ongeveer € 6.443.565
(zie H.2: paragraaf 9: witwassen middels aankoop goud, vanaf p. 45
relaas, ZD Witwassen [verdachte] & H.9: Paragraaf 8: Herberekening
goudwaarde naar waarde zuiver goud, p. 171 relaas ZD Witwassen
[verdachte], 2e aanvulling)
en/of
-(van) een geldbedrag ter hoogte van € 711.704 (aangewend ten behoeve
van het verstrekken van een lening aan Transolution C.C.)
(zie h.2: paragraaf 10: verstrekte lening aan Transolution Cargo Caribbean,
vanaf p. 49 relaas, ZD Witwassen [verdachte] & HOOFDSTUK 3: Lening USD
850.000,- aan Transolution, p. 189 relaas ZD Witwassen [verdachte], 3e
aanvulling)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of
de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel
heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die
geldbedragen en/of voorwerpen was/waren, en/of
heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die geldbedragen en/of
voorwerpen voorhanden had(den)
en/of
voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geldbedragen en/of
voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
(eigen) misdrijf
en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft
gemaakt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 30 maart 2023 tot en met 17 mei 2023
te Rotterdam, althans in Nederland en/of te Paramaribo, althans in
Suriname
meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk
valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van
enig feit te dienen, te weten:
- een eindafrekening 2016 gericht aan [naam bedrijf 2], [adres 2]
waarin [naam bedrijf 3] verklaart dat in 2016 voor USD
324.445,69 aan goud is overgedragen aan [naam bedrijf 2]
en/of
- een eindafrekening 2017 gericht aan [naam bedrijf 2], [adres 2]
waarin [naam bedrijf 3] verklaart dat in 2017 voor USD
1.540.059,40 aan goud is overgedragen aan [naam bedrijf 2]
en/of
- een eindafrekening 2018 gericht aan [naam bedrijf 2], [adres 2]
waarin [naam bedrijf 3] verklaart dat in 2018 voor USD
686.878,71 aan goud is overgedragen aan [naam bedrijf 2],
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat die geschriften bestemd waren om gebruik van te
maken als waren deze echt en onvervalst
en/of
meermalen, althans eenmaal,
gebruik heeft gemaakt van één of meerdere valse en/of vervalste
geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te
weten:
- een eindafrekening 2016 gericht aan [naam bedrijf 2], [adres 2]
waarin [naam bedrijf 3] verklaart dat in 2016 voor USD
324.445,69 aan goud is overgedragen aan [naam bedrijf 2]
en/of
- een eindafrekening 2017 gericht aan [naam bedrijf 2], [adres 2]
waarin [naam bedrijf 3] verklaart dat in 2017 voor USD
1.540.059,40 aan goud is overgedragen aan [naam bedrijf 2]
en/of
- een eindafrekening 2018 gericht aan [naam bedrijf 2], [adres 2]
waarin [naam bedrijf 3] verklaart dat in 2018 voor USD
686.878,71 aan goud is overgedragen aan [naam bedrijf 2],
als ware het echt en onvervalst,
door deze stukken (via zijn raadsman/raadsvrouw), ter onderbouwing
van zijn verklaring, te verstrekken aan de rechter-commissaris en/of de
rechtbank en/of het Openbaar Ministerie.
(zie proces-verbaal [proces-verbaalnummer 1], p. 653, ZD Witwassen [verdachte] &
[proces-verbaalnummer 2], p. 1493, ZD Witwassen [verdachte] 1e aanvulling &
[proces-verbaalnummer 3], p. 1525, ZD Witwassen [verdachte] 1e aanvulling & BZC
0868/23, p. 2237, ZD Witwassen [verdachte] aanvulling)