Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de verzoeker schadevergoeding vroeg voor immateriële schade en kosten van rechtsbijstand als gevolg van zijn uitleveringsdetentie. De verzoeker was in uitleveringsdetentie van 2 november 2023 tot 11 maart 2024, toen het uitleveringsverzoek door de Amerikaanse autoriteiten werd ingetrokken. De rechtbank had eerder de uitlevering toelaatbaar verklaard, maar de Hoge Raad vernietigde deze uitspraak en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot behandeling van het uitleveringsverzoek. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor vergoeding van schade, omdat er geen sprake was van een ontoelaatbaarverklaring van de uitlevering. De verzoeker werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken tot schadevergoeding, omdat de wetgever de mogelijkheid van vergoeding in dergelijke gevallen niet heeft willen openstellen. De rechtbank benadrukte dat de verzoeker, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet was verschenen tijdens de behandeling van zijn verzoeken. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open binnen een maand na betekening.