In deze zaak, die op 20 maart 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de besloten vennootschap Impact Factoring B.V. een kort geding aangespannen tegen twee gedaagden, waarvan één als borg optreedt. De eiseres vordert betaling van een bedrag van € 122.281,13 van de hoofdschuldenaar, [gedaagde sub 2], en € 80.000,00 van de borg, [gedaagde sub 1]. De procedure is gestart met een dagvaarding op 25 februari 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 6 maart 2025, waarbij de eiseres haar vordering heeft verminderd. De gedaagden zijn niet verschenen, wat heeft geleid tot verstek. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden niet in persoon of bij advocaat zijn verschenen, waardoor hun schriftelijke verweer niet in aanmerking is genomen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van Impact Factoring gegrond is. De hoofdschuldenaar, [gedaagde sub 2], is in verzuim geraakt op 3 februari 2025, wat de basis vormt voor de gevorderde wettelijke rente. De rechter heeft de vordering tot betaling van de hoofdsom en de borgstelling toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim. Tevens is bepaald dat de borg pas wordt gekweten nadat de hoofdschuldenaar een deel van de hoofdsom heeft voldaan. De gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 7.877,16, en de wettelijke rente over deze kosten is eveneens toegewezen.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 maart 2025, en de voorzieningenrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met afwijzing van het meer of anders gevorderde. Dit vonnis benadrukt de rechtspositie van borg en hoofdschuldenaar in het kader van een kort geding en de gevolgen van verstek voor de gedaagden.