ECLI:NL:RBROT:2025:3806

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
C/10/694392 / KG ZA 25-137
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in kort geding met betrekking tot borgstelling en hoofdschuldenaar

In deze zaak, die op 20 maart 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de besloten vennootschap Impact Factoring B.V. een kort geding aangespannen tegen twee gedaagden, waarvan één als borg optreedt. De eiseres vordert betaling van een bedrag van € 122.281,13 van de hoofdschuldenaar, [gedaagde sub 2], en € 80.000,00 van de borg, [gedaagde sub 1]. De procedure is gestart met een dagvaarding op 25 februari 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 6 maart 2025, waarbij de eiseres haar vordering heeft verminderd. De gedaagden zijn niet verschenen, wat heeft geleid tot verstek. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden niet in persoon of bij advocaat zijn verschenen, waardoor hun schriftelijke verweer niet in aanmerking is genomen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van Impact Factoring gegrond is. De hoofdschuldenaar, [gedaagde sub 2], is in verzuim geraakt op 3 februari 2025, wat de basis vormt voor de gevorderde wettelijke rente. De rechter heeft de vordering tot betaling van de hoofdsom en de borgstelling toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim. Tevens is bepaald dat de borg pas wordt gekweten nadat de hoofdschuldenaar een deel van de hoofdsom heeft voldaan. De gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 7.877,16, en de wettelijke rente over deze kosten is eveneens toegewezen.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 maart 2025, en de voorzieningenrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met afwijzing van het meer of anders gevorderde. Dit vonnis benadrukt de rechtspositie van borg en hoofdschuldenaar in het kader van een kort geding en de gevolgen van verstek voor de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/694392 / KG ZA 25-137
Vonnis in kort geding van 20 maart 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IMPACT FACTORING B.V.,
gevestigd te Houten,
eiseres,
advocaat mr. F.J. Laagland te Eindhoven,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
wonende/gevestigd te [plaats] ,
gedaagden,
niet verschenen.
Partijen worden hierna afzonderlijk Impact Factoring, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 februari 2025, met 12 producties;
  • de mondelinge behandeling op 6 maart 2025, waarbij Impact Factoring haar vordering heeft verminderd.

2.De vordering

Impact Factoring vordert – na eisvermindering – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van een bedrag aan Impact Factoring ter hoogte van € 122.281,13, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek, hierna: BW), te rekenen vanaf 3 februari 2025, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag aan Impact Factoring ter hoogte van € 80.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW), te rekenen vanaf primair 7 november 2024 en subsidiair vanaf 14 februari 2025, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
te bepalen dat alles wat [gedaagde sub 1] als borg voldoet hiermee [gedaagde sub 2] wordt gekweten en, voor zover [gedaagde sub 2] haar schuld voldoet tot een lager bedrag dan € 80.000,00, [gedaagde sub 1] voor deze voldoening van dat lagere bedrag zal zijn gekweten;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen. Bij e-mail van 5 maart 2025 heeft de advocaat van gedaagden aan de voorzieningenrechter bericht dat gedaagden verstek laten gaan en heeft hij kort inhoudelijk verweer gevoerd. Diezelfde dag is ook van [gedaagde sub 1] een mailbericht ontvangen. Ter zitting heeft Impact Factoring gesteld dat, gelet op de berichten van gedaagden, er een vonnis op tegenspraak dient te komen. Dat standpunt is onjuist. Anders dan in het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:207) waar Impact Factoring naar verwijst, gaat het hier om een kort geding. Uit artikel 255 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat een gedaagde in kort geding in persoon of bij advocaat dient te verschijnen. Een schriftelijk verweer voldoet niet. Nu gedaagden niet ter zitting zijn verschenen, wordt aan hun schriftelijke verweer voorbij gegaan en wordt tegen gedaagden verstek verleend.
3.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat Impact Factoring in totaal een bedrag van € 122.281,13 te vorderen heeft van [gedaagde sub 2] als hoofdschuldenaar. Voor betaling van die hoofdsom spreekt zij niet alleen [gedaagde sub 2] aan maar tevens [gedaagde sub 1] tot het bedrag van € 80.000,00 uit hoofde van een borgstellingsovereenkomst tot dat bedrag tussen Impact Factoring en [gedaagde sub 1] als borg.
Gezien die rechtsposities wordt vordering III. zo begrepen dat bepaald wordt:
1. dat [gedaagde sub 2] , als hoofdschuldenaar, wordt gekweten voor elk bedrag dat [gedaagde sub 1] , als borg, voldoet aan Impact Factoring, en
2. dat [gedaagde sub 1] pas wordt gekweten nadat [gedaagde sub 2] een bedrag van € 42.281,13 aan hoofdsom zal hebben voldaan, voor al het meerdere dat [gedaagde sub 2] nadien nog betaalt.
3.3.
Wat betreft de wettelijke rente over de hoofdsom wordt het volgende overwogen.
Uit artikel 7:855 lid 1 BW volgt dat de borg niet gehouden is tot nakoming voordat de hoofdschuldenaar in de nakoming van zijn verbintenis tekort is geschoten. Gebleken is dat [gedaagde sub 2] op 3 februari 2025 in verzuim is geraakt met betaling van de hoofdsom. Dat brengt met zich dat de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom, zowel ten aanzien van [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 1] , wordt toegewezen vanaf 3 februari 2025.
3.4.
Voor het overige komt het gevorderde de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt het toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.5.
Gedaagden worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten van Impact Factoring veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- betekening oproeping € 123,16
- griffierecht € 6.861,00
- salaris advocaat € 715,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 7.877,16
3.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagden;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] , als hoofdschuldenaar, tot betaling van een bedrag aan Impact Factoring ter hoogte van € 122.281,13, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 3 februari 2025 tot aan de dag van algehele voldoening;
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , als borg, tot betaling van een bedrag aan Impact Factoring ter hoogte van € 80.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 3 februari 2025 tot aan de dag van algehele voldoening;
4.4.
bepaalt dat [gedaagde sub 2] wordt gekweten voor de bedragen die [gedaagde sub 1] als borg betaalt;
4.5.
bepaalt dat [gedaagde sub 1] pas wordt gekweten nadat [gedaagde sub 2] een bedrag van
€ 42.281,13 aan hoofdsom zal hebben voldaan, voor al het meerdere dat [gedaagde sub 2] nadien nog betaalt;
4.6.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten van € 7.877,16, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moeten gedaagden € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.7.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025.
2091 / 638