ECLI:NL:RBROT:2025:3789

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/10/688264 / FA RK 24-7983
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing naar België en wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de vervangende toestemming voor verhuizing van de vrouw met hun minderjarige kind naar België. De vrouw verzocht om toestemming voor de verhuizing, omdat haar tijdelijke huurwoning in Nederland afliep en zij een nieuwe woning in België had gevonden. De man verzette zich tegen de verhuizing en verzocht zelfstandig de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te bepalen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat er een noodzaak was om te verhuizen. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af en bepaalde dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de man zou zijn, gezien zijn stabiele woonsituatie. De rechtbank wijzigde ook de zorgregeling, waarbij de vrouw verantwoordelijk werd voor het ophalen en terugbrengen van het kind. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van het kind, waarbij de rechtbank concludeerde dat de verhuizing niet in het belang van de minderjarige was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/688264 / FA RK 24-7983
Beschikking van 7 maart 2025 over vervangende toestemming voor verhuizing op grond van artikel 1:253a BW, over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, over de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en over voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] , België ,
advocaat mr. B.J. de Deugd te Nieuwerkerk aan den IJssel,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. D. Vurdelja te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 25 oktober 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 27 december 2024;
  • de beschikking van 30 december 2024;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, tevens gewijzigd verzoek, met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 8 januari 2025;
  • de berichten van de vrouw van 24 januari 2025 (met bijlagen) en 5 februari 2025 (met bijlage);
  • het bericht met bijlagen van de man van 4 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 7 februari 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ).
2.2.
Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.3.
Het huwelijk van partijen is op 14 april 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 18 maart 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
Aan genoemde echtscheidingsbeschikking van 18 maart 2021 is gehecht het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan, ondertekend op 26 november 2020. Daarin is (voor zover van belang) het volgende opgenomen:
“Artikel 2 – Hoofdverblijfplaats/verhuizing/paspoort
[voornaam minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder […].
[…]
Artikel 3.1 Zorg/contactregeling
Tussen de ouders geldt omtrent [voornaam minderjarige] momenteel de volgende zorgregeling (50/50 co-ouderschap):
- om de week van woensdag tot woensdag;
- de helft van alle vakantie- en feestdagen.
Zodra [voornaam minderjarige] naar de basisschool gaat, zal de zorgregeling (50/50 co-ouderschap) ongewijzigd blijven, onder de volgende omstandigheden:
- Om de week van vrijdag tot vrijdag;
[…]
Indien specifieke, zwaarwegende omstandigheden dit vragen, kan de zorg/contactregeling in
de toekomst aangepast worden.
[…]
Artikel 3.4 – Schoolkeuze
Een keuze voor een (type) school maken de ouders gezamenlijk. […]”
2.5.
Uit de huidige relatie van de vrouw zijn geboren:
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2021 te [geboorteplaats 2] ;
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2023 te [geboorteplaats 2] .
2.6.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 10 januari 2025 een vaststellingsovereenkomst gesloten, die is neergelegd in het proces-verbaal van die zitting. Partijen zijn daarbij onder meer het volgende overeengekomen:
“1. De huidige zorgregeling met co-ouderschap blijft voor beide ouders ongewijzigd in stand.
2. Zolang de bodemrechter niet heeft beslist op het verzoek van [de vrouw] om vervangende toestemming voor verhuizing met [voornaam minderjarige] naar België, verblijft [de vrouw] in de weken dat zij voor [voornaam minderjarige] zorgt samen met hem in [plaats 3] op het adres van haar schoonvader. Dat geldt niet alleen voor de doordeweekse dagen, maar óók voor het weekend.
3. [voornaam minderjarige] wordt in de brp ingeschreven op het adres van [de man]. [De vrouw] verleent daar bij dezen haar toestemming voor. Als de bodemrechter [de vrouw] de gevraagde vervangende toestemming verleent, mag [de vrouw] [de minderjarige] in België inschrijven in de bevolkingsadministratie aldaar. [De man] zal aan die inschrijving meewerken. […]”
2.7.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

Hoofdzaak
3.1.
Inleiding
3.1.1.
Op 30 december 2024 heeft de rechtbank een beslissing gegeven op het verzoek van de vrouw een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] (kinderbijdrage) te bepalen. Dit verzoek laat de rechtbank dan ook verder onbesproken.
3.1.2.
Ook de man heeft verzocht een kinderbijdrage vast te stellen, te betalen door de vrouw. De behandeling van dit verzoek wordt, zoals aangekondigd, aangehouden en verwezen naar de enkelvoudige kamer.
3.2.
De verzoeken en de verweren voor zover daar nu op wordt beslist
3.2.1.
De vrouw verzoekt (na wijziging van haar verzoek) haar toestemming te verlenen voor een verhuizing met [voornaam minderjarige] naar [woonplaats 1] , België en voor de inschrijving van [voornaam minderjarige] op de [naam school] te [plaats 1] , België. Tevens verzoekt zij de reguliere zorgregeling tussen de man en [voornaam minderjarige] te wijzigen naar één weekend per twee weken van vrijdag na school tot zondagavond of tot maandagochtend, waarbij de man [voornaam minderjarige] één van de vier keren ophaalt of terugbrengt en de vrouw drie van de vier keren [voornaam minderjarige] ophaalt of terugbrengt.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer en bepleit afwijzing van de verzoeken van de vrouw. De man verzoekt zelfstandig de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] te wijzigen zodanig dat [voornaam minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben. Daarnaast verzoekt de man een zorgregeling vast te stellen, waarbij [voornaam minderjarige] een weekend per twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond bij de vrouw zal zijn. De vrouw zal zorgdragen voor het ophalen en terugbrengen van [voornaam minderjarige] .
3.2.3.
De vrouw voert hierop gemotiveerd verweer en bepleit afwijzing van de zelfstandige verzoeken van de man. Subsidiair verzoekt zij, bij toewijzing van het verzoek van de man over de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] , te verstaan dat de (reguliere) zorgregeling zal zijn overeenkomstig het verzoek van de man, maar dat de vakantieregeling zoals in het ouderschapsplan opgenomen in stand blijft.
3.3.
Verzoek tot verhuizing en inschrijving basisschool
3.3.1.
De verhuizing van een minderjarige is een gezagskwestie, wat betekent dat bij gezamenlijk gezag de andere ouder toestemming moet verlenen en dat geschillen op grond van artikel 1:253a BW aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van minderjarige weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
3.3.2.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige de hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid moet krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen als de omstandigheden van het geval, na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd, een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
3.3.3.
Tegenover het belang van de vrouw om de gelegenheid te krijgen om met [voornaam minderjarige] elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van [voornaam minderjarige] of van de man staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen.
3.3.4.
Hierna zal worden beoordeeld of de verhuizing van de vrouw met [voornaam minderjarige] in het kader van de belangenafweging te rechtvaardigen valt.
De noodzaak om te verhuizen
3.3.5.
De vrouw heeft ter onderbouwing van de noodzaak om te verhuizen naar België
– kort samengevat – het volgende aangevoerd.
3.3.5.1. De vrouw woonde met haar gezin in een huurwoning in [woonplaats 3] . De tijdelijke huurperiode van twee jaar zou aflopen in april 2025 en verlenging was niet mogelijk. De vrouw zocht al geruime tijd naar een andere woning, maar het is niet gelukt in de omgeving een voor haar gezin passende woonruimte te vinden. Het kopen van een woning is voor de vrouw en haar partner momenteel geen optie en zij komen niet in aanmerking voor een sociale huurwoning. Wel kreeg de vrouw in september 2024 de mogelijkheid in België een woning te huren. Vanwege het aflopen van de huurovereenkomst en omdat de geiser in de huurwoning defect was, die de verhuurder weigerde te repareren, heeft de vrouw de woning in België aanvaard, met opzegging van de huurwoning in [woonplaats 3] per 31 oktober 2024.
3.3.5.2. Daarnaast maakt het werk van de partner van de vrouw verhuizing noodzakelijk. Deze partner heeft zijn onderneming in webdesign per 1 januari 2023 verkocht, waarbij een concurrentiebeding is bedongen op basis waarvan hij gedurende drie jaar niet concurrerend actief mag zijn. Hij voert nu als zzp’er managementwerkzaamheden uit, maar dat bevalt hem minder en hij is momenteel bezig om weer een onderneming in webdesign te starten. In België zal haar partner geen hinder ondervinden van het concurrentiebeding.
3.3.5.3. [voornaam minderjarige] loopt erg voor op leeftijdgenoten, waarbij hij ook een schooljaar versneld heeft doorlopen. De vrouw stelt dat het huidige onderwijsniveau in Nederland niet goed aansluit op de sociaal-emotionele ontwikkeling van [voornaam minderjarige] en dat in België het onderwijsniveau hoger is en beter voor [voornaam minderjarige] .
3.3.5.4. Tot slot geeft de vrouw aan dat haar dochter [voornaam minderjarige 2] een aandoening heeft die leidt tot een groeiachterstand. Zij heeft een specifiek groeihormoon nodig en in België zijn de mogelijkheden om dat groeihormoon te krijgen goed geregeld.
3.3.6.
De man voert – kort gezegd – aan dat er geen noodzaak is voor de vrouw om te verhuizen naar België. De huurovereenkomst in Nederland kon nog doorlopen tot april 2025. Er is niet gebleken dat er geen passende woonruimte dichter in de buurt van [woonplaats 3] te vinden was. Daarbij komt dat de verhuizing ertoe leidt ertoe dat de co-ouderschapsregeling met een 50/50-regeling, niet meer kan worden uitgevoerd. Ook dient het belang van – het werk van – de partner van de vrouw niet voor te gaan op het belang van [voornaam minderjarige] op een ongestoorde band met de man. Verder betwist de man dat het onderwijssysteem in België voor [voornaam minderjarige] beter zou zijn.
3.3.7.
De raad heeft zich onthouden van een concreet advies over de verhuizing naar België. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad aangegeven dat kinderen flexibel zijn, zolang de ouders goed met elkaar kunnen overleggen en het kind ook goed contact met de andere ouder heeft. Een regeling van co-ouderschap is prettig voor [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] heeft al de nodige veranderingen in zijn leven meegemaakt en hij is met de vrouw meermalen van woning gewisseld. Daardoor lijkt het dat [voornaam minderjarige] onvoldoende geworteld is geraakt in zijn huidige woonomgeving. De raad vindt de reisafstand met de auto van tweeënhalf uur tussen de woonplaatsen van partijen wel erg lang voor [voornaam minderjarige] . Ten slotte zegt de raad [voornaam minderjarige] vooral rust en stabiliteit te gunnen.
3.3.8.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.3.9.
De rechtbank stelt voorop dat deze hele situatie maar één grote verliezer kent: [voornaam minderjarige] . Die situatie is bovendien maar door één iemand veroorzaakt: de vrouw. Zij heeft een verhuizing doorgezet, terwijl zij wist dat de man geen toestemming verleende en terwijl zij slechts luttele dagen tevoren vervangende toestemming aan de rechtbank had gevraagd. Ze is naar België verhuisd en heeft zo [voornaam minderjarige] en de man voor voldongen feiten gesteld. De rechtbank is het oneens met de stelling van de vrouw dat de man niet bereid was tot overleg. Naar het oordeel van de rechtbank was het juist de vrouw die niet wilde overleggen. Bij overleg gaat het er namelijk niet om een beslissing – waarvoor de ander toestemming moet geven – mee te delen en te proberen over de randvoorwaarden te overleggen. Bij overleg gaat het erom een
voorgenomenbeslissing te bespreken en serieus met de opmerkingen van de ander om te gaan, in plaats van deze bij voorbaat in de wind te slaan met de stelling dat de verhuizing hoe dan ook doorgaat. Het handelen van de vrouw is het schoolvoorbeeld van hoe een verhuizing als deze,
nietmoet worden aangepakt.
3.3.10.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat voor de vrouw een noodzaak bestaat om te verhuizen naar België.
3.3.10.1. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij pogingen heeft gedaan om een voor haar gezin passende en betaalbare vervangende woning in [woonplaats 3] of in de directe omgeving daarvan te vinden, en daarmee niet onderbouwd dat het voor haar niet mogelijk is om een woning in deze regio te vinden. Daar komt bij dat de huurovereenkomst van de woning in [woonplaats 3] pas in april 2025 af zou lopen. Er was voor de vrouw dan ook geen enkele noodzaak op korte termijn uit die woning te vertrekken.
3.3.10.2. Het argument van de geiser is een non-argument. De vrouw had er simpelweg voor kunnen kiezen deze op eigen kosten te laten repareren of vervangen en het desnoods op een procedure tegen de verhuurder laten aankomen. Dat had zeker tijd, geld en moeite gekost, maar minder dan een verhuizing naar België. Het had ook veel minder ingrijpende gevolgen voor [voornaam minderjarige] gehad.
3.3.11.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het concurrentiebeding waar de partner van de vrouw nog aan gebonden is, het niet noodzakelijk maakt om te verhuizen naar België. Los van het feit dat de belangen van [voornaam minderjarige] op onbelemmerd contact met de man boven het belang van de partner gaan, ziet de rechtbank niet in dat voor de partner een verhuizing naar België noodzakelijk is. De rechtbank heeft gezien dat twee delen van het concurrentiebeding al zijn geëindigd en het laatste deel eindigt aan het eind van dit jaar. De rechtbank heeft geen enkel argument gelezen en gehoord waarom de partner van de vrouw daar niet op kon wachten. Dat hij misschien zijn huidige werk minder leuk vindt dan hij zou willen, weegt bij langen na niet op tegen het belang van [voornaam minderjarige] op het frequente contact dat hij nu heeft met zijn beide ouders. Niet alles in het leven is even leuk en daar moet de partner van de vrouw het dan soms maar gewoon mee doen. Het was de eigen keuze van de partner om zijn zaak te verkopen waarbij hij zelf ervoor heeft gekozen bepaalde bedingen overeen te komen. Daar komt nog bij dat hij toen al een relatie had met de vrouw. Hij kon en had rekening moeten houden met de gerechtvaardigde belangen van [voornaam minderjarige] .
3.3.12.
De door de vrouw aangevoerde argumenten over het betere onderwijsniveau in België, over de medische situatie van [voornaam minderjarige 2] en over de aanwezigheid in de directe omgeving van de woning in België van een zwembad voor de zwemlessen en een voetbalvereniging voor [voornaam minderjarige] , zien op een goede voorbereiding van de verhuizing. Deze argumenten leveren naar het oordeel van de rechtbank echter geen noodzaak voor de verhuizing op, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat. Daarbij heeft de vrouw, na de betwisting door de man, haar stelling over het onderwijsniveau niet nader onderbouwd.
3.3.13.
Alle belangen tegen elkaar afwegend, acht de rechtbank een verhuizing naar België niet in het belang van de minderjarige. Er is voor de vrouw geen noodzaak om te verhuizen. Het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [voornaam minderjarige] naar [woonplaats 1] , België wijst de rechtbank af. Het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming voor de inschrijving van [voornaam minderjarige] op een basisschool in [woonplaats 1] , België, deelt dit lot.
3.4.
Verblijfplaats
3.4.1.
De man verzoekt als zelfstandig verzoek te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij hem zal zijn. Hij voert aan dat de vrouw keuzes maakt die niet in het belang van [voornaam minderjarige] zijn. Zo is de vrouw de afgelopen jaren meermalen met [voornaam minderjarige] verhuisd naar woningen met tijdelijke huurovereenkomsten. De man is na de echtscheiding tussen partijen in de echtelijke woning blijven wonen en hij is in staat om [voornaam minderjarige] rust en stabiliteit te bieden.
3.4.2.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
3.4.3.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij hoe dan ook in België blijft wonen en dat zij niet zal terugverhuizen naar Nederland. Zij accepteert dat, als de rechtbank geen verhuistoestemming verleent, de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] dan bij de man zal zijn. Daarom kan de conclusie na de afwijzing van het verhuisverzoek van de vrouw niet anders zijn dan dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de man moet worden bepaald. Bij de man is sprake is van een stabiele woonsituatie, zodat dit ook in het belang van [voornaam minderjarige] is. De rechtbank wijst dit verzoek van de man dan ook toe.
3.5.
Zorgregeling
3.5.1.
De man verzoekt als zelfstandig verzoek een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen, waarbij [voornaam minderjarige] een weekend in de twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond bij de vrouw zal zijn en waarbij de vrouw [voornaam minderjarige] zal ophalen en terugbrengen.
3.5.2.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.5.3.
De vrouw verweert zich niet tegen dit verzoek, met dien verstande dat zij verzoekt te bepalen dat de vakantieregeling zoals in het ouderschapsplan opgenomen, in stand blijft.
3.5.4.
De rechtbank wijst het verzoek toe, omdat dit verzoek niet is weersproken en niet is gebleken dat het belang van [voornaam minderjarige] zich tegen de verzochte regeling verzet. De rechtbank bepaalt daarbij, mede aan de hand van de door de vrouw verzochte zorgregeling voor de man, dat de zorgregeling met de vrouw tot maandagochtend (naar school) zal gelden. De vrouw gaat immers op de maandagen naar haar werk in [plaats 2] en zij kan [voornaam minderjarige] dan op school afzetten.
3.5.5.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat de vrouw moet zorgen voor het ophalen en terugbrengen van [voornaam minderjarige] . Zij is immers degene die op grote afstand van de woonplaats van de man is verhuisd. Daar komt bij dat de vrouw heeft verklaard dat zij in het verleden vanuit haar werk gewend was om dergelijke lange afstanden te rijden en dat zij daar nog steeds geen moeite mee heeft. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat de man in de nieuwe situatie dagelijks extra wordt belast met het vanuit zijn woonplaats brengen en ophalen van [voornaam minderjarige] naar en van zijn huidige school in [woonplaats 3] . De man vindt het van belang dat [voornaam minderjarige] op zijn huidige basisschool kan blijven zitten. Deze school is destijds door beide ouders heel bewust uitgekozen.
3.5.6.
Omdat beide partijen het eens zijn dat vakantieregeling zoals afgesproken in het ouderschapsplan van 26 november 2020 ongewijzigd blijft, te weten iedere ouder de helft van de vakanties en feestdagen, wijst de rechtbank dit verzoek toe.
3.6.
Proceskosten
3.6.1.
Omdat ten aanzien van de kinderbijdrage nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten in de hoofdzaak.
Voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv
3.6.2.
Omdat de rechtbank in de hoofdzaak een beslissing zal nemen op de verzoeken van partijen, heeft de vrouw geen belang meer bij haar (gelijkluidende) verzoeken om een voorlopige voorziening. De vrouw zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de voorlopige voorziening:
4.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk;
in de hoofdzaak:
4.2.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 maart 2021 en het daarin opgenomen ouderschapsplan van 26 november 2020 in die zin, dat de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de man zal zijn;
4.3.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 maart 2021 en het daarin opgenomen ouderschapsplan van 26 november 2020 in die zin, dat de tussen partijen overeengekomen regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld als volgt:
- [voornaam minderjarige] verblijft één weekend in de twee weken van vrijdag na school tot maandagochtend naar school bij de vrouw en de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de vrouw [voornaam minderjarige] steeds zal ophalen en terugbrengen;
4.4.
verklaart deze beschikking in de hoofdzaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst de verzoeken van de vrouw af;
en voordat verder wordt beslist:
4.6. verwijst de zaak ten aanzien van de kinderbijdrage naar de enkelvoudige kamer van deze rechtbank voor verdere behandeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. van Egmond, voorzitter en (kinder)rechter,
mr. drs. J. van den Bos en mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. E.M. Brito, griffier, op 7 maart 2025.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.