ECLI:NL:RBROT:2025:3706

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
C/10/685602 / FA RK 24-6696
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kinderalimentatie door de rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om kinderalimentatie van de vader. De moeder, die bijstand ontvangt van de gemeente, verzocht om een bedrag van € 272 per kind per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee kinderen. De vader, eveneens bijstandsontvanger, verzet zich tegen het verzoek en stelt dat hij niet in staat is om bij te dragen aan de kosten. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 maart 2025 zijn beide ouders gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder het ouderlijk gezag heeft over de kinderen en dat de vader ook een zoon heeft met een andere partner. De rechtbank heeft de financiële situatie van beide ouders onderzocht, waarbij de moeder een bruto-inkomen van € 14.179 en de vader een bruto-inkomen van € 12.119 in 2022 heeft opgegeven. De rechtbank concludeert dat de moeder geen draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de kinderen, terwijl de vader, ondanks zijn bijstandsstatus, ook onvoldoende draagkracht kan aantonen. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af, met de overweging dat de gemeente de verantwoordelijkheid heeft om de vader te ondersteunen in zijn zoektocht naar werk en dat het risico bestaat dat de vader de alimentatie niet kan betalen. De rechtbank benadrukt dat de gemeente beter in staat is om de ouders te begeleiden naar betaald werk, in plaats van een alimentatieprocedure op te starten die hoge maatschappelijke kosten met zich meebrengt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/685602/ FA RK 24-6696
Kinderalimentatie
Beschikking van 21 maart 2025
in de zaak van:
[de moeder],
wonende in [plaatsnaam 1],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.M.F. Prickartz,
e n
[de vader],
wonende in [plaatsnaam 2],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S.A. Ray.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met producties 1 tot en met 6,
binnengekomen op 10 september 2024;
het verweerschrift van de vader met producties 1 en 2;
het bericht namens de moeder van 17 februari 2025 met producties 7 en 8, en
het bericht namens de vader van 19 februari 2025 met producties 3 tot en met 5.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 4 maart 2025. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [kind 1], geboren op [geboortedatum] in [plaatsnaam 1], en
  • [kind 2], geboren op [geboortedatum] in [plaatsnaam 1].
2.2.
[kind 1] en [kind 2] staan ingeschreven op het adres van de moeder. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.3.
De vader is ook de ouder van een zoon geboren op 11 januari 2025. De moeder is in verwachting van haar derde kind.
Wat ligt voor?
2.4.
De moeder wil dat de vader een bedrag van € 272 per kind per maand aan kinderalimentatie aan haar gaat betalen, met ingang van 9 september 2024. Zij is van mening het verzochte bedrag nodig te hebben voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] en dat de vader dit bedrag kan betalen.
2.5.
De vader is het niet mee eens met het verzoek. Hij wil dat het verzoek van de moeder wordt afgewezen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af.
rechtsgrond
3.2.
De moeder is 24 jaar en ontvangt van de gemeente [plaatsnaam 1] bijstand (een uitkering gevolge de Participatiewet). De gemeente heeft de moeder op 19 februari 2024 de verplichting opgelegd om met hulp van een mediator of advocaat te onderzoeken in hoeverre de vader in staat is financieel bij te dragen aan onderhoud voor de kinderen. [1] Die verplichting heeft ertoe geleid dat de moeder eerst met hulp van een mediator en vervolgens met een advocaat, waarvoor bijzondere bijstand is verleend, onderhavig verzoek heeft ingediend.
3.3.
De vader is 23 jaar en ontvangt van de gemeente [plaatsnaam 2] bijstand (een uitkering in gevolge de Participatiewet). Hij verweert zich tegen het verzoek van de moeder met hulp van een advocaat waarvoor, daar gaat de rechtbank van uit, ook bijzondere bijstand is verleend.
3.4.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [kind 1] (4 jaar) en [kind 2] (3 jaar). Het gezag omvat de plicht (en het recht) van de moeder om haar minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden. [2] Onder verzorging en opvoeding wordt ook verstaan het verstrekken van voeding, kleding en onderdak. Er rust dus een plicht (en een recht) op de moeder om zelf voor de kinderen te zorgen, ook in financieel opzicht. Zij is verplicht om naar draagkracht (wat kan zij betalen) te voorzien in de kosten en verzorging van haar kinderen. [3] In de wet is bepaald dat ook de vader onderhoudsplichtig is voor [kind 1] en [kind 2]. [4] Ook hij is verplicht om naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn zoons. Die verplichting bestaat voor de moeder en de vader als de kinderen dat nodig hebben (behoefte hebben, zie ook hierna). Ook als de vader, hoe moeilijk hij dat ook vindt, geen contact heeft met [kind 1] en [kind 2].
3.5.
Voor het bepalen van de hoogte van het bedrag dat de ouders moeten betalen voor de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen (kinderalimentatie) wordt rekening gehouden met de behoefte van de kinderen (wat hebben ze nodig) en de draagkracht van de ouders (wat kunnen de ouders betalen). Bij die berekening wordt er ook rekening mee gehouden dat de ouders de kosten van verzorging en opvoeding niet helemaal zelf hoeven te betalen. Zo dekt de kinderbijslag die de moeder ontvangt al een deel van die kosten. Het restant moeten de ouders zelf betalen (eigen aandeel). Voor het bepalen van de hoogte van de kinderalimentatie maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. [5]
eigen aandeel [kind 1] en [kind 2]
3.6.
Er is nog niet eerder onderzocht wat de kosten van [kind 1] en [kind 2] zijn en welk deel de ouders zelf moeten betalen. De hoogte van dat eigen aandeel hangt af van individuele omstandigheden. Kinderen raken namelijk gewend aan het uitgavenpatroon van, en de welstand in het gezin bij (ieder van) de ouder(s): als uitgangspunt geldt dat hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. Ook wordt rekening gehouden met het aantal kinderen dat tot het gezin behoort. Uit onderzoek blijkt namelijk dat als er meer kinderen tot het huishouden behoren, de totale kosten van de kinderen stijgen, maar ook dat de gemiddelde kosten per kind dalen. Verder wordt er ook rekening mee gehouden of de kinderen wel of juist niet in gezinsverband met hun ouders hebben samengeleefd. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders (samen of ieder apart) te besteden hadden maar ook of de ouders in gezinsverband met de kinderen hebben samengeleefd.
wat hadden de ouders te besteden?
3.7.
De rechtbank onderzoekt eerst wat de ouders te besteden hadden toen zij nog een relatie hadden. De ouders zijn het erover eens dat hun relatie eind 2022 is verbroken. Dat betekent dat voor de rechtbank het van belang is wat de inkomens waren van de ouders in dat jaar.
3.8.
De moeder stelt dat zij in 2022 een inkomen had van € 14.179 bruto en onderbouwt dat met een aanslag inkomstenbelasting uit dat jaar waarop een verzamelinkomen staat ter hoogte van dat bedrag. De onderliggende aangifte inkomstenbelasting 2022 heeft de moeder niet overgelegd. Die informatie is wel van belang, omdat het bezit van een eigen woning (koopwoning) van invloed kan zijn op het verzamelinkomen. Op de mondelinge behandeling heeft de moeder verteld dat zij in dat jaar geen eigen woning had. Gelet op de aanslag en de toelichting van de moeder gaat de rechtbank ervan uit dat de moeder in 2022 € 14.179 bruto te besteden had. De rechtbank vindt het namelijk, gelet op de leeftijd van de moeder (24 jaar) en de hoogte van haar inkomen, voldoende aannemelijk dat zij in 2022 geen eigen woning had.
3.9.
De vader stelt dat hij in 2022 een inkomen had van € 12.119 bruto en onderbouwt dat met een verklaring geregistreerd inkomen uit dat jaar waarop eenzelfde bedrag staat vermeld. Ook de vader heeft de onderliggende aangifte inkomstenbelasting 2022 niet overgelegd. Die informatie is om dezelfde reden als bij de moeder wel van belang. Op de mondelinge behandeling heeft ook de vader verteld dat hij in dat jaar geen eigen woning had. Gelet op de verklaring van de belastingdienst en de toelichting daarop van de vader gaat de rechtbank ervan uit dat de vader in 2022 € 12.119 bruto te besteden had. Net als bij de moeder vindt de rechtbank het gelet op de leeftijd van de vader (23 jaar) en de hoogte van zijn inkomen voldoende aannemelijk dat de vader toen geen eigen woning had.
hebben de ouders in gezinsverband geleefd?
3.10.
De moeder heeft gesteld dat de ouders tot eind 2022 in gezinsverband met elkaar hebben geleefd op haar adres aan het [adres] in [plaatsnaam 1]. Op de mondelinge behandeling heeft zij verteld dat de vader daar altijd bij haar langs kwam en daar ook sliep; hij hielp met oppassen als zij (nacht)diensten had. Zij vindt daarom dat de rechtbank bij het vaststellen van de behoefte van de kinderen moet uitgaan van een situatie waarin de ouders met de kinderen in gezinsverband met elkaar hebben geleefd. De vader heeft gezegd dat hij niet op hetzelfde adres van de moeder stond ingeschreven maar daar feitelijk wel kwam. Hij verzet zich niet tegen een berekening van de behoefte van de kinderen op basis van een gedeelde huishouding.
3.11.
Onbetwist staat vast dat de ouders niet op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan. Bij deze stand van zaken volgt de rechtbank de moeder niet in haar verzoek om bij de berekening van het aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen uit te gaan van een gezamenlijke huishouding. De financiële huishouding van de ouders was immers gescheiden en niet gezamenlijk ingericht. De onderliggende aangiften inkomstenbelasting ontbreken zodat de rechtbank niet kan vaststellen of de ouders in 2022 inkomen uit arbeid of inkomen uit uitkering genoten maar gelet op de hoogte van de inkomens van de ouders is het wel aannemelijk dat aan de ouders ook toeslagen zijn verstrekt. De hoogte van die toeslagen (en mogelijk ook de hoogte van de uitkering(en)) zijn mede afhankelijk van de manier waarop een huishouden financieel is ingericht (wel of niet een gezamenlijke huishouding). De rechtbank volgt daarom de situatie zoals de ouders die feitelijk, en ook volgens de Basisregistratie Personen, hebben ingericht. De rechtbank gaat er bij de berekening van het eigen aandeel dus van uit dat de ouders niet in gezinsverband met de kinderen hebben geleefd.
conclusie
3.12.
Omdat de ouders nooit in gezinsverband met de kinderen hebben samengeleefd, berekent de rechtbank het eigen aandeel door het gemiddelde te nemen van het eigen aandeel berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en het eigen aandeel berekend op basis van het inkomen van de andere ouder. Bij ieder van de ouders wordt ook rekening gehouden met het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken als de ouder voldoet aan de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen of zou voldoen als het kind bij hem of haar zou opgroeien. Voor een ouder waar het kind niet opgroeit, hier de vader, gaat het om een fictief bedrag (als het kind alleen bij die ouder zou opgroeien).
3.13.
De moeder had in 2022 een bruto-inkomen van € 14.179. Met inachtneming van de inkomensafhankelijke combinatiekorting en overige fiscale aanspraken is het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) € 1.182 per maand. Rekening houdend met een kindgebonden budget (inclusief de alleenstaande ouderkop) van € 468 per maand is het totale NBI € 1.650 per maand. Met dit inkomen zou de behoefte van [kind 1] en [kind 2] € 296 per maand zijn geweest in 2022.
3.14.
De vader had een bruto-inkomen van € 12.119. Ook bij de vader houdt de rechtbank rekening met de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de overige fiscale aanspraken. Zijn NBI is dan € 1.010 per maand. Met een kindgebonden budget (inclusief de alleenstaande ouderkop) van € 468 per maand is zijn totale NBI € 1.478 per maand. Gebaseerd op dit inkomen zou de behoefte van [kind 1] en [kind 2] € 254 per maand zijn in 2022.
3.15.
Voor de daadwerkelijke behoefte van [kind 1] en [kind 2] sluit de rechtbank aan bij het gemiddelde van de hiervoor genoemde behoeften. Dat is dus ((296 + 254) : 2 =) € 275 per maand in 2022. [6] Geïndexeerd naar 2025 is dat € 321,61 in totaal en dus € 161 per kind per maand.
draagkracht ouders
3.16.
Bij de berekening van kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien.
3.17.
Voor de berekening van de draagkracht is niet alleen de hoogte van het inkomen van belang, maar ook het inkomen dat iemand redelijkerwijs best kan (gaan) verdienen (verdiencapaciteit). Ook het hebben van vermogen (bezittingen zoals spaargeld of een eigen huis) kan van invloed zijn op de draagkracht.
draagkracht moeder
3.18.
De moeder stelt zich op het standpunt dat zij als verzorgende ouder die bijstand ontvangt geen draagkracht heeft. Als bewijs dat zij bijstand ontvangt heeft zij betaalbewijzen toegestuurd. Uit die betaalbewijzen blijkt dat de moeder vanaf 12 december 2023 bijstand ontvangt. De stelling van de moeder dat zij in die situatie geen draagkracht heeft, is in lijn met de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie. De achtergrond van die aanbeveling is dat het aannemen van draagkracht bij een verzorgende ouder met bijstand ertoe kan leiden dat het aandeel van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft lager wordt met als gevolg dat de verhaalsmogelijkheid van de bijstand door de gemeente wordt beperkt (de kosten van de kinderen komen voor rekening van de gemeente in plaats van de ouder).
3.19.
De vader heeft op de mondelinge behandeling gesteld dat hij het er niet mee eens is om bij de moeder geen draagkracht aan te nemen. Hij vindt dat van de moeder mag worden verwacht dat zij aan het werk gaat en vindt dat zij best een modaal inkomen (meest voorkomende inkomen in Nederland) kan verdienen. Dat is ook wat de moeder van de vader verwacht en hij vindt: “gelijke monniken, gelijke kappen”.
3.20.
De rechtbank stelt voorop dat de moeder, net als de vader (zie hierna), onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij niet (meer) werkt en al bijna anderhalf jaar bijstand ontvangt. De arbeidsmarkt is zonder meer goed en de rechtbank ziet op de mondelinge behandeling een jonge (24), en voor het oog ook, gezonde vrouw (en moeder van twee kinderen) en wat dat betreft zou de moeder toch ook aan het werk kunnen en moeten zijn. In de huidige tijd is het ook niet ongebruikelijk dat een moeder (ook een alleenstaande moeder) naast de verzorging en opvoeding van jonge kinderen werkt om in haar eigen levensonderhoud en de kosten van haar kinderen te voorzien. De rechtbank ziet alleen geen reden om nu hier voor de moeder een verdiencapaciteit aan te nemen zoals de vader wil. De vader heeft zijn stelling namelijk pas voor het eerst op de mondelinge behandeling naar voren gebracht en dat is te laat. Dat is te laat, omdat de moeder daardoor niet voldoende ruimte heeft gekregen om zich tegen die stelling van de vader te verweren en dus te onderbouwen waarom zij niet een modaal inkomen kan verdienen. Bij deze stand van zaken volgt de rechtbank de aanbeveling van de Expertgroep om bij de moeder geen draagkracht aan te nemen. [7] De rechtbank wijst de moeder niettemin hier wel nog op haar verplichting om
zelfin de kosten van haar kinderen te voorzien zolang de kinderen daar behoefte aan hebben en wijst de moeder er ook op dat in dat kader van haar het maximale mag worden verwacht.
draagkracht vader
3.21.
De vader begrijpt dat de verzorging en de opvoeding van zijn kinderen (veel) geld kost, maar hij zegt dat (ook hij) geen geld heeft om aan die kosten mee te betalen. Hij heeft al lange tijd geen werk en leeft van een uitkering. Net als de moeder heeft hij bijstand. Hij kan niet werken omdat hij depressief is. Hij is depressief, (ook) omdat hij geen contact heeft met [kind 1] en [kind 2]. Bovendien heeft niemand hem ook ooit gezegd dat hij zou moeten solliciteren. De moeder is het niet met de vader eens. Zij vindt dat de vader tenminste een modaal inkomen kan verdienen van € 44.000 bruto per jaar en wil dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de vader daarvan uitgaat. Ook omdat de vader geen bewijsstukken heeft laten zien dat hij niet kan werken. Die stelling heeft de moeder al direct (in haar verzoekschrift) aangenomen.
3.22.
De vader heeft aan de rechtbank toegestuurd: een verklaring geregistreerd inkomen uit 2022 (€ 12.119), een aanslag inkomstenbelasting 2023 (verzamelinkomen € 0), vijf uitkeringsspecificaties Participatiewet over de maanden juli tot en met september 2024, december 2024 en januari 2025 en een jaaropgave 2024 van de gemeente [plaatsnaam 2] (Participatiewet € 9.279).
3.23.
De rechtbank merkt allereerst op dat het niet duidelijk is geworden waarom op de uitkeringsspecificaties Participatiewet van de vader staat vermeld dat hij “adresloos” is terwijl hij dat niet is. De vader zegt namelijk dat hij is ingeschreven op een woonadres en dat blijkt ook uit de Basisregistratie Personen. De vader denkt dat dat komt omdat hij een zogenaamde ‘bankslaper’ is; hij woont voor de helft van de tijd bij zijn moeder en voor de andere helft slaapt hij bij zijn vriendin en vrienden. Omdat hij geen woonlasten heeft wordt hij met 20% gekort op zijn uitkering. Wat daar verder ook van zij, het is helder dat de vader op basis van de hem overgelegde financiële gegevens vanaf 2022 een inkomen heeft dat lager is dan het wettelijke minimumloon (het loon wat iemand in Nederland minimaal verdient). Het is daarbij niet duidelijk geworden waar de vader in het jaar 2023 van heeft geleefd (verzamelinkomen € 0). Op basis van de door de vader overgelegde financiële gegevens heeft de vader nauwelijks of geen draagkracht om zelf bij te dragen in de kosten van [kind 1] en [kind 2]. Gelet op de leeftijd van de vader (23 jaar) en de hoogte van zijn inkomen neemt de rechtbank aan dat de vader ook geen vermogen heeft om te gebruiken om kinderalimentatie te betalen.
3.24.
Wat hier alleen klemt is dat de vader niet heeft onderbouwd dat hij niet kan (gaan) werken. De arbeidsmarkt is zonder meer goed en de rechtbank ziet op de mondelinge behandeling een jonge, en voor het oog ook, gezonde man (en vader van 3 kinderen). Wat dat betreft zou de vader toch zonder meer fulltime aan het werk kunnen en moeten zijn. Zijn kinderen hebben namelijk zijn financiële zorg nodig. Van de vader mag dan ook worden verwacht dat hij zich tot het uiterste inspant om
zelfook in de kosten van zijn kinderen te voorzien zo lang als zijn kinderen daar behoefte aan hebben. De rechtbank heeft hier ook een eigen plicht tot onderzoek en het feit dat de vader bijstand krijgt is op zichzelf dus niet voldoende om gelijk aan te nemen dat de vader nauwelijks tot geen draagkracht heeft. [8] De vader heeft, ondanks dat de moeder haar stelling tijdig heeft ingenomen, de rechtbank niet tot nauwelijks voorgelicht (met ook de daarbij behorende bewijsstukken) over zijn achtergrond en zijn mogelijkheden om inkomen uit arbeid te verdienen. De rechtbank moet het doen met het antwoord op de vragen die daarover op de mondelinge behandeling zijn gesteld. In juridische zin heeft de vader de stelling van de moeder dan ook onvoldoende weersproken en is er reden om bij het berekenen van de draagkracht van de vader een verdiencapaciteit aan te nemen (wat kan hij redelijkerwijs best verdienen) uitgaande van een volledige werkweek. Ervan uitgaande dat de informatie van de vader over zijn achtergrond op de zitting klopt (havo/vwo tot de 2e klas, daarna mavo zonder diploma, mbo vier financieel administratief zonder diploma, een aantal maanden detentie) lijkt het dan wel meer passend om dan uit te gaan van een verdiencapaciteit ter hoogte van het wettelijk minimumuurloon in plaats van een modaal inkomen zoals de moeder vraagt. De vader is namelijk jong en ongeschoold en heeft niet tot nauwelijks werkervaring.
3.25.
Als de rechtbank de draagkracht van de vader berekent op basis van een volledige werkweek (40 uur) waarbij hij het wettelijk minimumuurloon (in 2025 14,06 bruto per uur voor 21 jaar en ouder) verdient en daarbij geen rekening houdt met woonlasten (omdat de vader die nu niet heeft) dan heeft de vader een draagkracht van € 743 per maand. [9] Rekening houdend met een woonbudget is zijn draagkracht € 245 per maand. [10] Ervan uitgaande dat de vader zijn draagkracht gelijk moet verdelen over zijn drie kinderen (hij heeft ook een onderhoudsplicht voor zijn net geboren zoon) heeft de vader voor [kind 2] en [kind 1] € 248 per kind per maand (bij geen woonlasten) dan wel € 82 per kind per maand (rekening houdend met een woonbudget) beschikbaar om de moeder aan kinderalimentatie te betalen. De rechtbank vindt die beslissing alleen niet wenselijk. Eén van de centrale uitgangspunten van de Participatiewet is namelijk dat wie kan werken, ook werkt. De gemeente, hier de gemeente [plaatsnaam 2], is verantwoordelijk om de vader ondersteuning te bieden en hem zelfredzaam te leren zijn. De gemeente is daar ook op toegerust en heeft ook mogelijkheden om de vader, als nodig, verplichtingen op te leggen en ervoor te zorgen dat hij die nakomt. De rechtbank heeft die mogelijkheden niet. De (juridisch juiste) beslissing waarbij de rechtbank de draagkracht van de vader berekent op basis van een fictief inkomen (niet werkelijk bestaand) geeft namelijk een reëel risico dat de vader de door de rechtbank bepaalde kinderalimentatie niet betaalt, er achterstanden in de betaling ontstaan die de vader vervolgens weer niet kan inlopen met ook weer alle gevolgen (en maatschappelijke kosten) van dien. De rechtbank vindt dat hier in deze zaak een te groot risico. Feitelijk leeft de vader nu immers van een uitkering naar de norm van een alleenstaande 21+ met ook een korting van 20% vanwege het ontbreken van woonlasten en stelt hij ook (maar dat is dus voor de rechtbank niet controleerbaar) dat hij niet kan werken. Naar de menselijke maat zijn de kinderen er het meest bij gebaat dat de vader (waar nodig) herstelt en zijn leven beter op de rit komt. Uitgaande van de informatie van de vader heeft hij immers nog geen diploma’s in zijn bezit en zal hij in deze situatie, ook als hij kan (gaan) werken, aangewezen zijn en blijven op ongeschoold werk. Het komt de rechtbank voor dat hier (eerst) de gemeente aan zet is om de vader zo goed als mogelijk te begeleiden (waar nodig) naar herstel en betaald werk zodat de vader in staat is op termijn zijn verantwoordelijkheid (hier in financieel opzicht) te dragen. De rechtbank gaat om die reden het verzoek van de moeder afwijzen.
3.26.
De rechtbank merkt daarbij op dat zij het ongelukkig vindt dat de gemeente [plaatsnaam 1] de moeder heeft opgedragen om een alimentatieprocedure richting de vader te starten die notabene ook een uitkering ingevolge de Participatiewet (maar dan van de gemeente [plaatsnaam 2]) ontvangt. Deze procedure brengt hoge maatschappelijke kosten met zich mee welke kosten, naar het de rechtbank voorkomt, beter kunnen worden ingezet door de gemeenten zelf om deze jonge ouders waar mogelijk toe te leiden naar betaald werk. Deze procedure verstoort bovendien ook de relatie tussen de ouders, wat de rechtbank ook niet in het belang van de kinderen vindt.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met mr. T. Öztoprak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Bijlage 1: behoefteberekening
Bijlage 2: draagkracht van de vader zonder het woonbudget
Bijlage 3: draagkracht van de vader met het woonbudget

Voetnoten

1.Artikel 55 van de Participatiewet
2.Artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:404 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
4.Artikel 1:392 van het Burgerlijk Wetboek
5.Rapport alimentatienormen
6.Bijlage 1: behoefteberekening
7.Rapport alimentatienormen onder 4.3.3
8.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1579
9.Bijlage 2: draagkracht van de vader zonder het woonbudget
10.Bijlage 3: draagkracht van de vader met het woonbudget