ECLI:NL:GHSHE:2022:1579

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
200.300.360_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de contact- en informatieregeling en afwijzing van het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vrouw verzoekt om wijziging van de kinderalimentatie en bekrachtiging van de contact- en informatieregeling met betrekking tot haar drie minderjarige kinderen, die bij haar wonen. De man, de vader van de kinderen, verzoekt in incidenteel hoger beroep om de omgangsregeling te handhaven zoals eerder vastgesteld. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de ingediende stukken en de mondelinge behandeling. Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd waarom de kinderalimentatie verhoogd zou moeten worden en dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie. De rechtbank heeft de omgangsregeling gewijzigd en het hof bekrachtigt deze beslissing, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De kinderen hebben behoefte aan rust en duidelijkheid, en het hof concludeert dat de huidige regeling in hun belang is. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 mei 2022
Zaaknummer: 200.300.360/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/02/374876 / FA RK 20-3827 (wijziging omgang)
C/02/380477 / FA RK 20-6762 (alimentatie)
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. Wouters,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.T.B.J. Libosan-Besjes.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 29 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 september 2021;
- het verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, (eerste exemplaar) ingekomen op 10 oktober 2021;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen op 31 december 2021.
2.2.
Het hof heeft de kinderen in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt door de aan hen toegezonden ‘formulieren bij kindgesprek’ ingevuld aan het hof te retourneren, ingekomen ter griffie op 9 februari 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die reacties zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 mei 2021;
- een V-formulier met productie van de advocaat van de vrouw d.d. 22 februari 2022;
- een V-formulier met producties van de advocaat van de man d.d. 1 april 2022;
- de stukken uit het procesdossier eerste aanleg die betrekking hebben op de omgangprocedure, door de advocaat van de man op verzoek van het hof nagezonden d.d. 8 april 2022.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Wouters;
- de man, bijgestaan door mr. Libosan-Besjes;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .

3.De feiten

In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
De man heeft de kinderen erkend. De vrouw oefent van rechtswege het gezag over de kinderen uit. De kinderen wonen bij de vrouw.
3.2.
Bij beschikking van 14 juni 2019 (die is verbeterd bij beschikking van 27 maart 2020) heeft de rechtbank Den Haag, kort gezegd, een omgangsregeling tussen de man en de kinderen bepaald, waarbij de kinderen eens per twee weken van vrijdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man verblijven, alsmede een deel van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen.
3.3.
Bij beschikking van 10 maart 2020 heeft de rechtbank Den Haag de kinderen onder toezicht gesteld van Stichting Intervence (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI)) met ingang van 10 maart 2020 tot 10 maart 2021.
De ondertoezichtstelling is inmiddels geëindigd.
3.4.
Bij beschikking van 7 augustus 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage gewijzigd – de kinderbijdrage was bij beschikking van 4 oktober 2010 bepaald op € 16,- per kind per maand – en bepaald op een bedrag van € 83,33 per kind per maand, zulks met ingang van 1 maart 2019.
3.5.
De omgangsprocedure en alimentatieprocedure waar deze beschikking over gaat zijn afzonderlijk van elkaar gestart in respectievelijk juli 2020 en december 2020.
3.6.
Bij de beschikking van 3 november 2020, zoals is hersteld bij beschikking van 12 februari 2021, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de behandeling van de zaak met betrekking tot de omgangsregeling aangehouden in afwachting van het verslag van de GI (van de resultaten van de door de GI in te zetten hulpverlening waarbij het doel is om weer toe te werken naar de vastgestelde omgangsregeling), zoals omschreven in r.o. 4.2.6 van die beschikking.
3.7.
Bij brief van 3 februari 2021 heeft de GI aan de rechtbank verslag uitgebracht en verzocht om de omgang tussen de kinderen en de man te wijzigen in de navolgende zin:
- de man appt de kinderen eenmaal in de twee weken;
- de man stuurt de kinderen met hun verjaardagen en andere ‘belangrijke dagen’ een kaartje of cadeau;
- wanneer de kinderen de man willen ontmoeten, bespreken zij dit met de man. Hierop zal de man contact met de vrouw opnemen en zullen zij dit samen afstemmen;
- de vrouw stelt de man maandelijks op de hoogte via e-mail;
- de vrouw stelt de man op de hoogte wanneer de kinderen acute zorg nodig hebben of een ernstige ziekte hebben.
3.8.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 29 juni 2021 heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 juni 2019, verbeterd bij beschikking van 27 maart 2020, gewijzigd voor wat de omgangsregeling betreft en de volgende contact- en informatieregeling vastgesteld:
- de man appt de kinderen een keer in de twee weken;
- de man stuurt de kinderen met hun verjaardagen en andere ‘belangrijke dagen’ een kaartje of cadeau;
- wanneer de kinderen de man willen ontmoeten, bespreken zij dit met de man. Hierop zal de man contact met de vrouw opnemen en zullen ze dit samen afstemmen;
- de vrouw stelt de man maandelijks op de hoogte via de e-mail;
- de vrouw stelt de man op de hoogte wanneer de kinderen acute zorg nodig hebben of een ernstige ziekte hebben.
Het meer of anders verzochte, waaronder het verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie naar € 130,- per kind per maand met ingang van 1 december 2020, is afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In geschil is de contact- en informatieregeling en de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: de kinderalimentatie).
4.2.
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De grief ziet op de draagkracht van de vrouw en haar behoefte aan een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt: voor zover het de kinderalimentatie betreft, en opnieuw rechtdoende haar verzoek tot vermeerdering van de kinderalimentatie toe te wijzen in die zin dat de kinderalimentatie met ingang van 1 december 2020 wordt verhoogd naar € 130,- per kind per maand, althans een bedrag dat het hof juist acht. Kosten rechtens.
4.3.
De man voert verweer en verzoekt de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de vrouw in hoger beroep haar als ongegrond te ontzeggen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie.
Bij brief van 1 april 2022 heeft de man zijn voornoemd verzoek vermeerderd, in die zin dat hij het hof verzoekt om de kinderalimentatie per 1 januari 2021 op nihil te stellen, althans op een bedrag en per ingangsdatum als het hof juist acht.
4.4.
De man is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief ziet op de contact- en informatieregeling.
De man verzoekt het hof in incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt: voor zover het de contact- en informatieregeling betreft, met bepaling dat de omgangsregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 14 juni 2019 (verbeterd bij beschikking van 27 maart 2020) in stand blijft, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden.
4.5.
De vrouw voert verweer in incidenteel hoger beroep en verzoekt de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het incidenteel hoger beroep van de man af te wijzen. Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep

Ontvankelijkheid
5.1.
De vrouw stelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn incidenteel hoger beroep. De rechtbank heeft één eindbeschikking gewezen op 29 juni 2021, maar de processtukken in de omgangszaak en alimentatiezaak zijn apart van elkaar ingediend en staan los van elkaar. De zaken hebben, afgezien van het gegeven dat het om dezelfde partijen gaan en bij dezelfde rechtbank lopen, verder weinig met elkaar te maken. De vrouw heeft alleen hoger beroep ingesteld ten aanzien van de kinderalimentatie. Indien de man hoger beroep had willen instellen ten aanzien van de omgangsregeling had hij dat uiterlijk op 29 september 2021 moeten doen, aldus de vrouw.
5.2.
De man voert, onder verwijzing naar de jurisprudentie, verweer en stelt zich op het standpunt dat hij wel ontvankelijk is in zijn incidenteel hoger beroep.
5.3.
Het hof is van oordeel dat de man in zijn incidenteel hoger beroep kan worden ontvangen. Er is sprake van een nauwe samenhang tussen de omgangszaak en de alimentatiezaak, om welke reden de rechtbank de zaken gezamenlijk heeft behandeld. De omstandigheid dat de vrouw alleen hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing over de alimentatie ontneemt de man niet de bevoegdheid tot het instellen van incidenteel hoger beroep tegen de beslissing over de omgang.
Het hof zal hierna eerst het verzoek en verweer in principaal hoger beroep inhoudelijk beoordelen en daarna het verzoek en verweer in incidenteel hoger beroep.
De kinderalimentatie
Omvang van het geschil
5.4.
De vrouw heeft in principaal hoger beroep verzocht de kinderalimentatie met ingang van 1 december 2020 te verhogen naar € 130,- per kind per maand.
De man heeft verweer gevoerd in principaal hoger beroep en vervolgens, bij brief van 1 april 2022, verzocht de kinderalimentatie per 1 januari 2021 op nihil te stellen, althans op een bedrag en per ingangsdatum als het hof juist acht.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek tot verlaging van de kinderalimentatie gedaan, aangezien hij in eerste aanleg zijn zelfstandig verzoek ter zake heeft ingetrokken. Een zelfstandig verzoek kan echter krachtens artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. De man zal daarom niet in voornoemd verzoek worden ontvangen.
5.6.
Dit brengt mee dat de bandbreedte voor wat betreft de beoordeling van de kinderalimentatie , als ondergrens, het door de rechtbank in 2019 eerder vastgestelde bedrag van € 83,33 per kind per maand (na 1 januari 2020 vermeerderd met de jaarlijkse indexering) en, als bovengrens, het door de vrouw verzochte bedrag van € 130,- per kind per maand bedraagt.
Behoefte kinderen
5.7.
Partijen hebben nooit met elkaar samengewoond. De behoefte van de kinderen wordt in een dergelijk geval aldus bepaald, kort gezegd, dat het gemiddelde wordt genomen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder.
5.8.
De vrouw stelt de behoefte van de kinderen op € 395,- per maand in 2019, waarbij zij ter onderbouwing verwijst naar een verzoekschrift uit 2019 dat namens de vrouw in een eerdere alimentatieprocedure was ingediend (overgelegd als bijlage 3 bij het inleidende verzoekschrift).
De man heeft ter zitting de behoefte gesteld op € 243,- per maand, waarbij hij verwijst naar een door hem in eerste aanleg (onder productie 4) overgelegde behoefteberekening (tarieven 2020).
5.9.
Het hof acht zich op basis van de stellingen en overgelegde stukken van partijen onvoldoende in staat gesteld om de behoefte vast te stellen. De enkele verwijzing door de vrouw naar een verzoekschrift uit 2019 is onvoldoende omdat de onderliggende stukken daarbij ontbreken, nog daargelaten dat zowel in het inleidende verzoekschrift als in het beroepschrift de gestelde behoefte niet cijfermatig is onderbouwd.
Nu het hof niet in staat is om de behoefte vast te stellen, gaat het hof – gelet op het standpunt van de man – uit van een minimale behoefte van € 81,- per kind per maand (€ 243,- per maand) in 2020.
Aandeel ouders in de behoefte van de kinderen
5.10.
De vrouw stelt in haar beroepschrift dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij heeft nagelaten te onderbouwen welke inspanningen zij heeft verricht om op dit moment een bijdrage te kunnen leveren om (deels) in de behoefte van de kinderen te voorzien. Het gegeven dat de vrouw al jarenlang een bijstandsuitkering ontvangt is in dit verband voldoende. De vrouw heeft fysieke beperkingen om betaald werk te verrichten. Zij is vrijgesteld door [bedrijf] om naar werk begeleid te worden aangezien dit voor haar niet mogelijk is. Zelfs als het standpunt van de rechtbank zou kloppen, geldt dat haar verdiencapaciteit niet hoger is dan de bijstandsnorm. De vrouw verwijst ter onderbouwing naar een e-mail van [bedrijf] van 26 augustus 2021.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw, desgevraagd, verklaard dat zij in het verleden in de zorg heeft gewerkt, maar dat werk niet meer kan doen. Zij heeft een chronische beperking en verricht nu vier uur per week vrijwilligerswerk. Zij heeft twee gesprekken gehad over begeleiding naar de arbeidsmarkt, waaruit naar voren is gekomen dat zij eerst een traject in het ziekenhuis moet afwachten en scholing nu niet mogelijk is. Verder heeft de vrouw verklaard dat zij geen sollicitatieplicht heeft.
5.11.
De man meent dat het onduidelijk is waarom de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt. Met fysieke beperkingen van de vrouw is de man niet bekend. De vrouw kan wel vrijwilligerswerk doen in de zorg. Het is daarom niet meer dan billijk dat van de vrouw wordt verlangd dat zij inzicht verschaft in haar inspanningen om inkomen te verwerven waarmee zij kan bijdragen in de kosten van de kinderen, aldus de man.
5.12.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de vrouw wel heeft aangetoond dat zij een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, maar dat zij nagelaten heeft te onderbouwen welke inspanningen zij (heeft) verricht om een bijdrage te kunnen (gaan) leveren in de behoefte van de kinderen. De enkele stelling van de vrouw dat zij al jarenlang een bijstandsuitkering ontvangt is in dit verband niet voldoende. Ook van een ouder die een bijstandsuitkering ontvangt mag in beginsel worden verwacht zich in te spannen om eigen inkomsten te genereren.
Dat de vrouw vanwege fysieke beperkingen niet in staat is om betaalde werkzaamheden te (gaan) verrichten en vrijgesteld is van de sollicitatieplicht is onvoldoende onderbouwd. De overgelegde e-mailberichten van [bedrijf] overtuigen in dit verband niet. Uit deze berichten blijkt in het geheel niet van beperkingen en/of andere mogelijkheden voor de vrouw om aan het arbeidsproces te gaan deelnemen. Dat kennelijk [bedrijf] niet meer pogingen in het werk stelt om de vrouw te begeleiden maakt niet dat van de vrouw zelf die inspanning niet verwacht mag worden,. Deze grief van de vrouw faalt.
Conclusie
5.13.
Het hof zal het verzoek van de vrouw in principaal hoger beroep daarom afwijzen. Aan de beoordeling van de draagkracht van de man komt het hof niet meer toe.
De omgangregeling
5.14.
De man voert samengevat het volgende aan.
De beslissing van de rechtbank dat er een vrijblijvende contactregeling wordt vastgesteld, waarbij het volledig aan de kinderen wordt overgelaten of zij de man willen ontmoeten en wanneer, is ondeugdelijk gemotiveerd. De beslissing is in strijd metde overwegingen van de rechtbank in de beschikking van 3 november 2020 (gecorrigeerd bij beschikking van 12 februari 2021) en ondermijnt hetgeen door de rechtbank Den Haag in een periode van elf jaar is opgebouwd en miskent het fijne contact dat de kinderen met de man in die jaren hebben opgebouwd. De bestreden beslissing is te meer onnavolgbaar gezien de door de rechtbank beschreven oorzaak van de ontstane impasse. De rechtbank constateert dat de vrouw een centrale en grote rol speelt in de huidige situatie en overweegt dat de vrouw niet in staat is gebleken om de kinderen emotionele toestemming te geven om op structurele basis contact te hebben van de man. Er heeft in het verleden een opbouw van de omgang plaatsgevonden van aanvankelijk twee uur per keer naar uiteindelijk een omgang met overnachting. Hoe intensiever de omgang werd, hoe meer weerstand er ontstond. De problemen in de uitvoering van de omgangsregeling relateert de man aan het loyaliteitsconflict bij de kinderen.
De man ontvangt nagenoeg geen reactie op zijn app-berichten aan de kinderen en hij heeft geen enkel fysiek contact met de kinderen meer. De bestreden beschikking is een onterechte beloning van de weigerachtige houding van de vrouw jegens de rechtbanken en de hulpverlening en een bevestiging van het zwaktebod van de betrokken hulpverleners. Het raakt in elk geval aan het belang van de kinderen op een eerlijke beeldvorming over hun vader en hun recht op een volwaardig contact met hem. De man trekt niet aan de kinderen. Hij hoopt dat door toewijzing van zijn verzoek de kinderen meer ruimte zullen voelen om contact met hem op te nemen en dat hij daadwerkelijk contact met hen krijgt.
5.15.
De vrouw voert samengevat het volgende aan.
De kinderen gaan al jaren niet meer naar de man toe en willen al lange tijd geen of weinig contact met hem. Er is sprake van kindeigen problematiek (gediagnosticeerde ASS bij [minderjarige 3] en [minderjarige 2] ) bij de kinderen. Zij hebben van begin af aan, de kinderen waren toen vijfenhalf jaar oud, moeite gehad met het moeten naleven van een omgangsregeling. Aan een volwaardige omgangsregeling is nooit uitvoering gegeven. Ten onrechte wordt ‘de zwarte piet’ van het gegeven dat de kinderen beperkt contact willen bij de vrouw gelegd. De kinderen hebben behoefte aan rust en duidelijkheid. De man rakelt met deze procedure de hele omgangszaak weer op, terwijl er begin 2021, na zorgvuldig onderzoek, duidelijkheid is gekomen. De vrouw ziet dat de beslissing rust heeft gebracht voor de kinderen. De vrouw en de kinderen geven uitvoering aan de huidige regeling. De vrouw informeert de man over de kinderen. Als de man meer informatie wil, staat het hem vrij om die informatie bij de vrouw op te vragen. Als de kinderen de man willen ontmoeten, kunnen zij contact met hem opnemen. De vrouw staat dat niet in de weg.
5.16.
De raad adviseert in hoger beroep als volgt.
Contact met de man is ontzettend belangrijk voor de kinderen. Zij zitten midden in de puberteit en maken een identiteitsontwikkeling door. Het is belastend voor de kinderen dat zij opgroeien met een negatief vaderbeeld. De gestelde kindeigen problematiek van de kinderen maakt contact met de man ook belangrijk, zodat zij zich kunnen spiegelen aan hem. Als de kinderen niet de emotionele toestemming of sturing krijgen die zij nodig hebben, zullen zij het contact met de man niet kunnen aangaan.
Het belang van contact tussen de man en de kinderen dient te worden afgewogen tegen de onrust die een wijziging in de omgang zou meebrengen. De raad kan niet inschatten hoe groot die onrust is. Het verzoek van de man ziet de raad vooral als statement naar de kinderen dat hij altijd zijn best heeft gedaan om omgang te bewerkstelligen.
5.17.
Het hof overweegt als volgt.
5.17.1.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.17.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de wijziging van de omgangsregeling naar de in de bestreden beschikking opgenomen contact- en informatieregeling in het belang van de kinderen is. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
De man heeft jarenlang geprobeerd een rol te krijgen in het leven van de kinderen. Ondanks de langdurige inzet van hulpverlening is het niet mogelijk gebleken een structurele omgangsregeling tot stand te brengen. Het hof kan zich niet onttrekken aan de indruk dat de vrouw haar medewerking hieraan heeft onthouden. De kinderen spiegelen zich aan de vrouw en hebben juist emotionele toestemming en sturing nodig van de vrouw om het contact met de man te kunnen aangaan, zo heeft ook de raad naar voren gebracht. Kijkend echter naar het belang van de kinderen – dat zij uit de strijd worden gehaald en rust en duidelijkheid gaan ervaren – acht het hof op dit moment niet meer dan de vastgestelde regeling haalbaar.
De GI heeft deze regeling (bij brief van 3 februari 2021) geadviseerd om de situatie voor de kinderen te stabiliseren en om vanuit een vrijblijvende regeling te komen tot (meer) contact. Op het moment dat de kinderen tegen hun zin in contact moeten hebben met de man, zo volgt uit het advies van de GI na de inzet van het hulpverleningstraject van [instantie] , bestaat het gevaar dat dit de relatie met de vrouw onder druk zet, de kinderen zich in hun wens naar autonomie niet gehoord voelen en hierop averechts reageren door nog meer afwijzing voor de man te voelen. Dit zou een latere wens van de kinderen om toch contact met de man op te nemen in de weg kunnen staan.
5.17.3.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking voor zover het de beslissing over de contact- en informatieregeling betreft bekrachtigen.
Proceskosten
5.18.
Het hof zal de proceskosten in principaal en incidenteel hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 29 juni 2021, voor zover het betreft de wijzing van de omgangsregeling en vaststelling van een contact- en informatieregeling;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie;
compenseert de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.M.C. Dumoulin en A.J.F. Manders en is op 19 mei 2022 uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.