ECLI:NL:RBROT:2025:3469

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
AWB - 23 _ 6303
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijzondere bijstand voor verhuis-, inrichtings- en stofferingskosten door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

Op 14 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiser had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor verhuis-, inrichtings- en stofferingskosten, maar deze aanvragen zijn afgewezen. Het college heeft de aanvragen afgewezen op basis van de regelgeving omtrent bijzondere bijstand, waarbij is vastgesteld dat de kosten zich op het moment van de aanvragen niet voordeden. Eiser had de kosten al voldaan voordat hij de aanvragen indiende, wat in strijd is met de voorwaarden voor het verkrijgen van bijzondere bijstand. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het buitenwettelijk begunstigend beleid consistent heeft toegepast en dat er geen recht op bijzondere bijstand was, aangezien de kosten al waren voldaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser heeft geen recht op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6303
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen om bijzondere bijstand voor verhuis-, inrichtings- en stofferingskosten.
1.1.
Met het besluit van 28 juli 2023 (primair besluit 1) heeft het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor verhuiskosten afgewezen.
1.2.
Met het besluit van eveneens 28 juli 2023 (primair besluit 2) heeft het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten afgewezen.
1.3.
Met het besluit van 13 september 2023 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via Teams) en de gemachtigde van het college.
1.6.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de afwijzing van de aanvragen van eiser om bijzondere bijstand voor verhuis-, inrichtings- en stofferingskosten door het college terecht was.
3. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) is er recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De hoofdregel is dat er op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de Pw en op grond van vaste rechtspraak van de Raad geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarin op het moment van de aanvraag reeds is voorzien. [1]
5. Wel hanteert het college een ruimer beleid dan de wet voorschrijft. Dit heet zogenaamd buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit beleid is te vinden in de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (Beleidsregels). In artikel 3.1, tweede lid, van de Beleidsregels (geldend in 2023) is bepaald dat een aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend voordat de kosten opkomen of worden gemaakt. Het college kan op grond van het derde lid van artikel 3.1 van de Beleidsregels van het tweede lid afwijken, indien
a. de kosten zijn gemaakt of opgekomen vóór de datum van aanvraag met dien verstande dat (1) de nota’s niet ouder mogen zijn dan 3 maanden en (2) de kosten niet langer geleden dan 6 maanden voor de datum van de aanvraag zijn gemaakt of opgekomen;
b. het college nog kan vaststellen dat de kosten zich voordoen, noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35 van de wet;
c. de kosten, met uitzondering van de kosten bedoeld in artikel 5.2, 6.1, eerste lid, en 8.5, nog niet zijn voldaan.
6. Volgens vaste rechtspraak dient buitenwettelijk begunstigend beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. [2] Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt beschouwd met dien verstande dat slechts wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De rechtbank zal dit toelichten.
7. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser op het moment van de aanvraag de kosten al had voldaan. Daarmee heeft eiser niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 3.1, derde lid, onder c van de Beleidsregels. Eiser heeft de eerste huurnota van 6 april 2023 op 11 en 13 april 2023 en dus op het moment van de aanvraag (9 juni 2023) al betaald. Hierdoor is op datum aanvraag geen recht op bijzondere bijstand. Dit geldt ook voor de kosten van inrichting en stoffering. Uit de eigen verklaring van eiser volgt dat hij de overige spullen en meubels al heeft aangeschaft. Gelet hierop waren er op het moment van de aanvraag geen daadwerkelijke kosten meer. Er is al voorzien in de kosten waarvoor eiser bijstand heeft gevraagd. Dat eiser de inrichtingskosten heeft voldaan van zijn leefgeld dat hij krijgt van zijn bewindvoerder is een eigen keuze van eiser geweest. Ook de stelling van eiser dat hij extra schulden heeft moeten maken, slaagt niet. Het recht op bijzondere bijstand is niet bedoeld voor de aflossing van schulden.
8. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het college terecht de aanvragen van eiser heeft afgewezen omdat op het moment van de aanvragen de kosten zich niet voordeden. Het college heeft het buitenwettelijk beleid consistent toegepast.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gezien het vorenstaande ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding tot een vergoeding van de proceskosten van eiser en ook krijgt hij zijn griffierecht niet terug.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2025 door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 21 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1675.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 4 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:691.