In deze zaak hebben eisers, een Turkse familie bestaande uit een vader, moeder en hun minderjarige kind, beroep ingesteld tegen de intrekking van hun verblijfsvergunningen door de minister van Asiel en Migratie. De intrekking vond plaats op 14 juli 2022, met terugwerkende kracht tot 1 november 2019, omdat de vader zijn status als werknemer op de legale arbeidsmarkt zou hebben verloren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader na zijn dienstverband bij een bakkerij als zelfstandige is gaan werken, wat volgens de minister betekende dat hij niet meer voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen, waarbij werd gesteld dat de vader niet binnen een redelijke termijn nieuw werk in loondienst had gevonden. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunningen terecht was, omdat de vader niet meer als werknemer tot de legale arbeidsmarkt behoorde. Daarnaast hebben eisers verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met meer dan vijf maanden is overschreden en heeft eisers een schadevergoeding van in totaal € 500,- toegekend, waarvan € 300,- door de verweerder en € 200,- door de Staat moet worden betaald. De rechtbank heeft ook de proceskosten voor het verzoek om schadevergoeding toegewezen.