ECLI:NL:RBROT:2025:3199

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/10/692305 / HA ZA 25-36
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot afgifte van bescheiden in civiele procedure tussen Tortoise Holding B.V. en Hotel Ara B.V.

In deze civiele procedure, aangespannen door [eiser] tegen Tortoise Holding B.V. en Hotel Ara B.V., heeft de rechtbank Rotterdam op 5 maart 2025 een vonnis gewezen in een incident. [eiser], wonende in Alcabideche, Portugal, heeft een incidentele vordering ingesteld tot afgifte van bescheiden op basis van artikel 843a Rv (oud). De vordering betreft onder andere de overeenkomst met het COA betreffende Hotel Zwijndrecht en financiële rapportages van Ara. Gedaagden, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. W.L. Stolk, hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiser]. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om eerst en vooraf te beslissen op de incidentele vordering, omdat gedaagden nog geen conclusie van antwoord in de hoofdzaak hebben ingediend. De beslissing in het incident is aangehouden, en de hoofdzaak zal op 16 april 2025 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van gedaagden. Dit vonnis is ondertekend door mr. J.M.J. Arts en openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/692305 / HA ZA 25-36
Vonnis in incident van 5 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te Alcabideche, Portugal,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. R.J. van der Weijden te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TORTOISE HOLDING B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOTEL ARA B.V.,
3.
[gedaagde],
allen gevestigd dan wel wonend in Zwijndrecht,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. W.L. Stolk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser], Tortoise, Ara en [gedaagde] genoemd worden. Gedaagden worden gezamenlijk als zodanig aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende incidentele vordering ex art. 843a Rv, met producties 1 tot en met 28;
  • de conclusie van antwoord in het incident ex art. 843a Rv (oud), met producties 1 tot en met 3.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Ten aanzien van alle gedaagden, primair
I. Te verklaren voor recht dat zij onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser];
II. Hen hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan [eiser], nader op te maken bij staat;
III. Hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling van wettelijke rente vanaf de datum van het sluiten van de Koopovereenkomst, dan wel vanaf de datum van de inleidende dagvaarding;
Ten aanzien van Tortoise, subsidiair
IV. De gevolgen van de Koopovereenkomst te wijzigen, zodat het nadeel dat [eiser] bij de instandhouding hiervan ondervindt, wordt opgeheven;
Primair en subidiair
V. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis.
2.2.
[eiser] heeft – kort samengevat – het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd. Bij het aangaan van de koopovereenkomst met betrekking tot de verkoop van zijn aandelen in Ara hebben gedaagden onrechtmatig gehandeld door [eiser] niet te kennen in hun plannen om in het hotel een asielzoekerscentrum (AZC) te exploiteren in plaats van voortzetting van het familiebedrijf als hotel. Daarmee heeft Tortoise haar inlichtingenplicht en Ara haar zorgplicht jegens [eiser] geschonden en heeft [eiser] gedwaald bij het sluiten van de overeenkomst. [gedaagde] is persoonlijk aansprakelijk voor de schade omdat hem als feitelijk beleidsbepaler en (beoogd) bestuurder van Ara en Tortoise persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van die schendingen. Gedaagden zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die [eiser] als gevolg van het onrechtmatig handelen heeft geleden. Subsidiair stelt [eiser] dat de koopprijs in verband met de dwaling van [eiser] moet worden aangepast door verdiscontering van het geleden nadeel.
2.3.
Gedaagden hebben in de hoofdzaak nog niet voor antwoord geconcludeerd.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis gedaagden hoofdelijk veroordeelt om binnen één week (zeven dagen) na de datum van het vonnis aan de advocaat van [eiser] een afschrift van de overeenkomst met het COA betreffende Hotel Zwijndrecht, de periodieke financiële rapportages van Ara betreffende de periode vanaf 1 januari 2024 tot datum vonnis, de (concept) verlies en winstrekening van Ara betreffende het boekjaar 2024, en de onderliggende grootboekkaarten uit de administratie van Ara te verstrekken, op straffe van een eenmalige dwangsom van EUR 100.000,- en voorts steeds op straffe van een periodieke dwangsom van EUR 25.000,- per dag of gedeelte van een dag dat in strijd met deze veroordeling en/of dit bevel wordt gehandeld.
[eiser] vordert verder hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis.
3.2.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Artikel 209 Rv bepaalt dat op een incidentele vordering, indien de zaak dat meebrengt, eerst en vooraf wordt beslist. Of voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden zijn moet worden beoordeeld aan de hand van de aard en de inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering (HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176,
NJ2012/158).
4.2.
Op grond van artikel 843a lid 1 (oud) Rv [1] kan een partij die daarbij (i) rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van (ii) bepaalde bescheiden aangaande (iii) een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van de partij die deze bescheiden (iv) te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Deze regeling strekt tot het opheffen van bewijsnood en biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een (schriftelijk) bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is.
4.3.
Uit de stellingen van [eiser] volgt dat hij de gevraagde stukken verlangt met het oog op de onderbouwing en het bewijs van zijn vermeende schade. Of aan een van partijen op dit punt bewijs moet worden opgedragen, is een vraag die in het incident niet ter beoordeling voorligt, maar in de hoofdzaak aan de orde kan komen met toepassing van de regels van het bewijsrecht. Gelet op de huidige stand van de procedure in de hoofdzaak, waarin gedaagden nog geen conclusie van antwoord hebben ingediend, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om eerst en vooraf te beslissen op de incidentele vordering van [eiser]. [eiser] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel moeten leiden.
4.4.
Het voorgaande betekent dat de beslissing in het incident wordt aangehouden.
Vervolg van de procedure
4.5.
In het incident is al geantwoord door gedaagden, met het voorbehoud in de hoofdzaak nog uitgebreider te concluderen. In de hoofdzaak komt de zaak dan ook voor antwoord te staan. In beginsel zal daarna een mondelinge behandeling worden bepaald bij welke gelegenheid het geschil in volle omvang – dus inclusief de incidentele exhibitievordering – aan de orde zal kunnen komen.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
houdt iedere beslissing aan;
in de hoofdzaak
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 april 2025voor conclusie van antwoord aan de zijde van gedaagden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.
3268/3455

Voetnoten

1.Hoewel artikel 843a Rv is vervallen met de op 1 januari 2025 in werking getreden ‘Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht’, geldt die wet in het onderhavige geval niet omdat deze zaak vóór de inwerkingtredingsdatum aanhangig is gemaakt.