ECLI:NL:RBROT:2025:3071

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
ROT 22/6114
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J.M. Smits
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor multisportveld in Gorinchem

Op 10 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, bewoners van Gorinchem, en het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem. De zaak betreft een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een multisportveld nabij hun woningen. Eisers, die op ongeveer 25 meter afstand van de speelvoorziening wonen, hebben in toenemende mate geluidsoverlast ervaren en zijn van mening dat de vergunning ten onrechte is verleend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet had mogen afwijken van het bestemmingsplan op basis van de kruimelregeling, omdat de speelvoorziening een oppervlakte van meer dan 50 m2 heeft en niet als een niet-ingrijpende herinrichting kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit van 30 mei 2022 herroepen, waardoor het college verplicht is om opnieuw op de aanvraag van de vergunninghouder te beslissen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het griffierecht en proceskosten aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit Gorinchem, eisers

(gemachtigde: mr. P.R. Botman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
gemeente Gorinchem(vergunninghoudster).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de door het college verleende omgevingsvergunning aan de gemeente Gorinchem voor het realiseren van een speelvoorziening in de vorm van een multisportveld nabij [adres] in Gorinchem. Eisers zijn het niet eens met deze omgevingsvergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het verlenen van de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college een onjuiste beslissing heeft genomen. Het college heeft voor de afwijking van het bestemmingsplan geen toepassing mogen geven aan de zogenaamde kruimelregeling (artikel 4 van het Besluit omgevingsrecht). Niet gebleken is dat er andere mogelijkheden zijn om de vergunning voor afwijkend gebruik met de reguliere procedure te verlenen. Om die reden voorziet de rechtbank zelf in de zaak door het bestreden besluit te vernietigen en het primaire besluit van 30 mei 2022 te herroepen. Het college zal binnen de daarvoor geldende termijn opnieuw op de aanvraag van vergunninghoudster moeten beslissen.
1.2.
De uitspraak is als volgt ingedeeld. Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 tot en met 9 staat de beoordeling door de rechtbank. De centrale vraag is of het college had mogen afwijken op grond van de kruimelregeling (onder 6). Daarin komt onder meer aan bod of er sprake is van strijd met de goede procesorde (onder 7). Vanaf 9 wordt ingegaan op de vraag of afgeweken had kunnen worden op grond van onderdeel 3 van artikel 4 van de kruimelregeling. Daarin komt onder meer aan de orde of de speelvoorziening voor de maximale oppervlakte van 50 m2 moet worden gezien als een bouwwerk of dat de speelvoorziening kan worden opgeknipt in verschillende onderdelen. Vanaf 10 wordt ingegaan op de vraag of sprake is van een niet-ingrijpende herinrichting (onderdeel 8 van artikel 4 van de kruimelregeling). Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en wat de gevolgen daarvan zijn.
1.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. De gemeente Gorinchem heeft een aanvraag ingediend voor het realiseren van een speelvoorziening in de vorm van een multisportveld (de speelvoorziening) nabij [adres] in Gorinchem (het perceel).
2.1.
Met het primaire besluit van 30 mei 2022 heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
2.2.
Met het bestreden besluit van 8 november 2022 op het bezwaar van eisers heeft het college het besluit herzien en een nieuw besluit genomen, met afwijking van het bestemminsplan, omdat bij het primaire besluit ten onrechte een beroep was gedaan op overgangsrecht.
2.3.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, [persoon A] (beleidsadviseur) en [persoon B] (beleidsadviseur).
2.5.
De rechtbank heeft het onderzoek in de procedure met de brief van 5 september 2024 heropend, om het college in de gelegenheid te stellen te reageren op wat eisers op de zitting naar voren hebben gebracht (zie hierna onder 7 e.v.).
2.6.
Het college heeft met zijn brief van 14 oktober 2024 gereageerd.
2.7.
De rechtbank heeft het onderzoek op 14 januari 2025 gesloten nu geen van de partijen heeft meegedeeld een nadere zitting te willen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 mei 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
5. Eisers wonen tegenover de speelvoorziening op circa 25 meter afstand en ervaren hiervan in toenemende mate (geluids)overlast die volgens hen leidt tot ontoelaatbare geluidshinder waar ten onrechte geen onderzoek naar is gedaan. Er is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening noch van een goed woon- en leefklimaat. Zij hebben op 11 mei 2022 een verzoek om handhaving ingediend bij het college. Daar gaan de procedures met de zaaknummers ROT 23/6031 en ROT 23/4321 over. Naar aanleiding van een daaruit voortkomende controle is gebleken dat er een omgevingsvergunning vereist is voor de speelvoorziening. De speelvoorziening was op dat moment al in aanbouw en is binnen zeer korte tijd na afgifte van de omgevingsvergunning gerealiseerd. Over deze omgevingsvergunning gaat deze procedure.
5.1.
Voor het perceel van de speelvoorziening geldt het bestemmingsplan “Wijdschild e.o.”. De speelvoorziening is, voor zover van belang, gelegen binnen de enkelbestemmingen “Maatschappelijk” (artikel 5 van de planregels) en “Groen” (artikel 4 van de planregels).
5.2.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” en “gebruik in strijd met het bestemmingsplan”. [1] Het bouwplan is in strijd met de bestemming “Maatschappelijk” door de ligging van de speelvoorziening. Voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft het college toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 2o, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 3 en 8, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) (de kruimelregeling).
5.3.
Eisers zijn het niet eens met deze omgevingsvergunning.
Had het college mogen afwijken via artikel 4 van bijlage II van het Bor?
6. Op zitting hebben eisers betoogd dat het college niet had mogen afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 4, aanhef en onderdeel 3 en 8, van bijlage II van het Bor. Eisers stellen dat het bouwwerk of een gedeelte daarvan groter is dan 50 m2. Ook stellen eisers dat het hier niet gaat om een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied, omdat er voorheen alleen een basketbalveld was en het nu een multisportveld is geworden waar meer mogelijk is. Deze verandering heeft ingrijpende gevolgen voor hen. Deze punten worden hieronder nader uitgewerkt in 8 en 9.
6.1.
De rechtbank heeft het onderzoek na zitting heropend en het college in de gelegenheid gesteld om te reageren op de volgende vragen gelet op het betoog van eisers:
De speelvoorziening moet gezien worden als één bouwwerk, zodat, gelet op de omstandigheid dat het oppervlakte van het gedeelte dat in de bestemming “Maatschappelijk” is gelegen meer is dan 50 m2, niet middels artikel 4, onderdeel 3, van bijlage II van het Bor kan worden afgeweken.
Er is geen sprake van een niet-ingrijpende herinrichting, omdat de gevolgen van de nieuwe speelvoorziening voor eisers ingrijpender zijn ten opzichte van het oude basketbalveld. Er kan dan ook niet middels artikel 4, onderdeel 8, van bijlage II van het Bor worden afgeweken.
6.2.
Het college heeft met de brief van 14 oktober 2024 gereageerd.
Is er sprake van strijd met de goede procesorde?
7. Het college stelt in zijn reactie na de hoorzitting dat eisers, door deze stellingen pas op de zitting van de rechtbank naar voren te brengen, een nieuwe beroepsgrond heeft aangevoerd en dat dit in strijd is met de goede procesorde. Volgens het college valt niet in te zien dat eisers deze beroepsgrond niet in een eerder stadium hadden kunnen indienen. Het college stelt zich op het standpunt dat de rechtbank deze beroepsgrond buiten beschouwing had moeten laten en de procedure niet had moeten heropenen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen strijd is met de goede procesorde. De rechtbank heeft vastgesteld dat wat eisers op de hoorzitting hebben aangevoerd ziet op de grondslag van de omgevingsvergunning en de bevoegdheid van het college om tot verlening over te gaan Als niet afgeweken kan worden via artikel 4 van bijlage II van het Bor, kan er alleen afgeweken worden via artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 3o, van de Wabo en op grond van artikel 3.10 van de Wabo is voor deze procedure een verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad. Om deze reden heeft de rechtbank de zaak heropend om het college in de gelegenheid te stellen een aanvullende reactie te geven op wat eisers op zitting naar voren hebben gebracht. Het college heeft in zijn reactie van 14 oktober 2024 gebruik gemaakt van deze gelegenheid en op de vragen gereageerd. Verder zijn partijen gevraagd of zij nog een nadere zitting wensten en daar is geen gebruik van gemaakt, waarna het onderzoek is gesloten. Het college heeft dan ook voldoende gelegenheid gehad om te reageren.
Heeft het college voor de afwijking toepassing kunnen geven aan artikel 4, onderdeel 3, van bijlage II van het Bor?
8. Op grond van artikel 4, aanhef, onderdeel 3, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken in aanmerking “
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits niet hoger dan 10 m, en de oppervlakte niet meer dan 50 m²”.
8.1.
Voor wat betreft de vraag of met toepassing van artikel 4, onderdeel 3, van bijlage II van het Bor had kunnen worden afgeweken is ten eerste van belang wat als “bouwwerk” dient te worden aangemerkt. Het begrip “bouwwerk” is in de Wabo niet omschreven. De Wabo beoogt gelet op de geschiedenis van totstandkoming (Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 91 en 92) voor het begrip “bouwwerk” aan te sluiten bij de aanduiding onder de Woningwet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4615), kan voor de uitleg van het begrip bouwwerk ook bij de toepassing van de Wabo aansluiting worden gezocht bij de modelbouwverordening die een bruikbare omschrijving van het begrip bouwwerk omvat. Deze luidt: “(…)
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren”.
8.2.
Voor het bepalen of de speelvoorziening in strijd is met de bestemming “Maatschappelijk” heeft het college de speelvoorziening als geheel getoetst aan het bestemmingsplan. De adviescommissie bezwaarschriften, waarvan het advies ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, heeft de speelvoorziening gekwalificeerd als een bouwwerk en als volgt omschreven: “
Het nieuwe multifunctionele sportveld omvat een nieuwe kunstgras ondergrond, meerdere (voetbal)doelen en een hekwerk, bedoeld voor meerdere sporten en activiteiten.” Vervolgens heeft het college voor de legalisatie van de speelvoorziening de verschillende onderdelen van de speelvoorziening opgeknipt.
8.3.
De speelvoorziening bestaat uit een nieuw kunstgrasveld en onder het kunstgras zit een geluiddempende laag zand met een lava inbouw. Op het kunstgras zijn gekleurde velden aangebracht. De speelvoorziening is omsloten met een hekwerk, waarbij aan beide uiteinden een houten hekwerk met netten van touw staat, dat in de tekening wordt omschreven als een hoge ballenvanger van 2,45 meter hoog. Vóór deze houten hekwerken bevinden zich op het speelveld twee grote metalen doelen van 2 meter hoog met daarop nog een 2 meter hoog basket, waarbij de doelpalen aan de schotkant met hout zijn bekleed. Aan de lange zijkanten van de speelvoorziening bevinden zich in de lage metalen hekwerken van circa 1 meter hoog aan elke zijkant van de speelvoorziening volgens de omgevingsvergunning in totaal 4 kleine metalen doelen met van hout beklede doelpalen met een hoogte van circa 1 meter.
8.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bouwwerk als bedoeld in de Wabo. Tussen het kunstgrasspeelveldje, de omheining en de doelen bestaat functionele samenhang. De hekwerken zijn bedoeld om ballen tegen te houden, zodat voorkomen wordt dat deze naar de naastgelegen weg rollen. Daarmee is het speelveld geschikt gemaakt voor eenieder om er te spelen. Het speelveld bevat ook kleurvakken en belijningen die in verbinding staan met de doelen. De doelen aan de zijkanten zijn in het hekwerk verwerkt. Anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2022, waar het college naar verwijst, kan de speelvoorziening niet functioneren zonder het hekwerk en de doelen. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van een constructie met een plaatsgebonden karakter en een zekere omvang, waarvan de diverse onderdelen niet kunnen worden opgeknipt ter vaststelling van de totale oppervlakte zoals het college heeft gemeend, en in de aanvullende reactie nog eens uiteen heeft gezet. Daarbij heeft het college ook ten onrechte de oppervlakte van de speelvelden zelf buiten beschouwing gelaten. De oppervlakte van het kunstgrasveld, volgens de tekening 258 m2, maakt reeds dat de totale oppervlakte van de speelvoorziening meer dan 50 m2 is. Het voorgaande brengt met zich dat de speelvoorziening voor zover die ligt in de bestemming “Maatschappelijk” niet voldoet aan artikel 4, onderdeel 3, van bijlage II van het Bor, omdat de maximale oppervlakte van 50 m2 wordt overschreden. Het college had dan ook geen toepassing kunnen geven aan dit artikel.
Heeft het college voor de afwijking toepassing kunnen geven aan artikel 4, aanhef en onderdeel 8, van bijlage II van het Bor?
9. Op grond van artikel 4, aanhef, onderdeel 8, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken in aanmerking het gebruiken van gronden voor een “
niet-ingrijpende herinrichting” van openbaar gebied. Bij het beantwoorden van de vraag of er al dan niet sprake is van een ingrijpende herinrichting van openbaar gebied, zullen onder andere moeten worden betrokken de te verwachten gevolgen van de herinrichting voor omwonenden en gebruikers van het desbetreffende gebied (Stb. 2014, 333, blz. 54).
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de herinrichting niet-ingrijpend is. De herinrichting ziet volgens het college alleen op het wijzigen van het oude basketbalveld, waarbij de ondergrond is voorzien van een geluiddempende lava onderlaag. Het is volgens een omwonende een verbetering ten opzichte van de oude situatie met een harde ondergrond. De speelvoorziening is ook niet in omvang toegenomen en is verplaatst uit de bestemming “Maatschappelijk” naar de bestemming “Groen”. De strijdigheid met het bestemmingsplan is volgens het college dan ook verkleind. Het college betwist dat de speelvoorziening intensiever wordt gebruikt. Ook met het oude basketbalveld kon men voetballen door met jassen of andere voorwerpen een doel te maken. Er zal ook niet gelijktijdig worden gevoetbald en gebasketbald. Daar leent de speelvoorziening zich gelet op de omvang niet voor. De voetbaldoelen en doelpalen zijn voorzien van geluiddempende materialen. Dit brengt ook een verbetering met zich mee. Sinds de omgevingsvergunning is verleend, heeft de gemeente geen klachten meer ontvangen over het gebruik van de speelvoorziening.
9.2.
Voor zover het college stelt dat de strijdigheid beperkt is ten opzichte van de oude situatie, overweegt de rechtbank dat de speelvoorziening voor meer dan de helft strijdig is met het bestemmingsplan. Voor dat gedeelte is het de vraag of de wijziging van niet-ingrijpende aard is. Het college stelt dat er ten opzichte van de oude situatie een verschuiving heeft plaatsgevonden naar de bestemming “Groen’, maar deze stelling vindt geen grondslag in de stukken en het college heeft deze stelling verder niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Ter illustratie is hieronder een uitsnede van de plankaart en de tekening bij de omgevingsvergunning (rechts) opgenomen. Daarin is geen verschil te zien in positionering voor wat betreft de bestemming “Groen”.
9.3.
De rechtbank stelt vast dat de speelvoorziening voorheen enkel uit een sportveldje met twee basketbalkorven, zonder omheining of andere sportvoorzieningen bestond. De vergunde speelvoorziening maakt het beoefenen van meerdere sporten mogelijk (in de tekening bij de omgevingsvergunning staan expliciet, voetbal, basketbal en hockey genoemd) doordat er extra voorzieningen zijn geplaatst. Dit maakt het aantrekkelijker om er te spelen en te verblijven. De stelling dat men voorheen ook met eigen gecreëerde voetbaldoelen (bijvoorbeeld door het plaatsen van jassen) kon voetballen op het basketbalveld, zoals het college stelt, doet niet af aan de omstandigheid dat met de vergunde speelvoorziening vaste voetbaldoelen worden geplaatst in tegenstelling tot de oude situatie. Dat er geluiddempende maatregelen zijn genomen, maakt dit niet anders, nu deze onder meer zien op de aan te brengen extra voorzieningen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onaannemelijk dat de te verwachten gevolgen van de herinrichting voor omwonenden dan ook ingrijpender zullen zijn, zoals eisers stellen. Dit leidt tot de conclusie dat het college ook niet met toepassing van artikel 4, aanhef, onderdeel 8, van bijlage II van het Bor had kunnen afwijken van het bestemmingsplan.
9.4.
Nu gesteld noch gebleken is dat er andere mogelijkheden zijn om de vergunning voor afwijkend gebruik op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1ᵒ dan wel 2ᵒ, van de Wabo te verlenen, is er geen mogelijkheid om de gevraagde vergunning alsnog met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure te verlenen. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit van 30 mei 2022 te herroepen. Het college zal binnen de daarvoor geldende termijn opnieuw op de aanvraag van vergunninghoudster moeten beslissen.
9.5.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de rechtbank niet aan de beoordeling van de andere beroepsgronden toekomt, waaronder strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening. Met het oog op een nieuwe beslissing geeft de rechtbank het college wel in overweging om bij de nieuwe beslissing op de aanvraag ook het geluidsniveau bij de woning van eiser in ogenschouw te nemen, zijnde één van die beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
10.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en herroept het primaire besluit.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 november 2022;
- herroept het besluit van 30 mei 2022;
- draagt het college op binnen de daarvoor geldende termijnen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J.M. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. […],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…],
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
[…].
Besluit omgevingsrecht

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…];
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
niet hoger dan 10 m, en
de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
[…];
8. het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;
[…].
Bestemmingsplan Wijdschild e.o.

Artikel 4 Groen

4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
speelvoorzieningen;
watergangen en waterpartijen;
bermen en voetpaden;
voorzieningen van algemeen nut;
[…];
Met de daarbij behorende voorzieningen.
4.2
Bouwregels
4.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming als bedoeld in artikel 4.1 met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal bedraagt:
voor lichtmasten: 6 meter;
voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijde: 3 meter.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
maatschappelijke voorzieningen, met daaraan ondergeschikt een kantine die ten dienste staat van deze maatschappelijke voorzieningen;
ter plaatse van de aanduiding 'sportveld', een sportveld met bijbehorende armaturen voor verlichting en antennemasten;
met de daarbij behorende voorzieningen.
5.2
Bouwregels
5.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
[…];
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wabo.