In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 27 februari 2025, wordt de procedure behandeld die door [persoon A] is ingeleid met een verzoekschrift. [persoon A] vraagt de kantonrechter om de samenwerkingsovereenkomst tussen vennootschappen waarvan hij directeur is en [verweerster] te ontbinden. De rechtbank stelt vast dat [persoon A] een verkeerd processtuk heeft gebruikt, aangezien een verzoekschrift niet de juiste procedure is voor deze zaak. De kantonrechter geeft [persoon A] de gelegenheid om de tegenpartij alsnog met een exploot op te roepen, en bepaalt dat de procedure als dagvaardingsprocedure moet worden voortgezet. Dit houdt in dat [persoon A] zijn stellingen moet aanpassen aan de regels die gelden voor deze procedure. De kantonrechter wijst erop dat als er geen oproepingsexploot van [persoon A] is ontvangen op de datum die in de beslissing staat, hij niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek.
Daarnaast moet [persoon A] in het exploot duidelijk maken wie de eisende en gedaagde partijen zijn, en moet hij aangeven of de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen. De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat hij niet absoluut bevoegd is, gezien de waarde van de zaak en de aard van het geschil. Ook moet [persoon A] aangeven of de rechtbank Rotterdam relatief bevoegd is, gezien de vestigingsplaats van [verweerster]. De kantonrechter geeft aan dat als hij niet bevoegd is, de zaak moet worden verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland. De beschikking eindigt met de mededeling dat de zaak op 25 maart 2025 opnieuw op de rol komt, waarbij [verzoeker 1] en [verzoeker 2] de verweerster moeten oproepen en zich moeten uitlaten over de bevoegdheid van de kantonrechter.