ECLI:NL:RBROT:2025:3000

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
10/661986 HA ZA 23-602
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap van erflaatster met betrekking tot de kosten van executele en het loon van de executeur

In deze zaak, die op 19 februari 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, die op 14 juli 2021 is overleden. De eisers, waaronder de executeur en afwikkelingsbewindvoerder, hebben de nalatenschap zuiver aanvaard, terwijl de gedaagden, die ook erfgenamen zijn, de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard. De rechtbank is gevraagd om de wijze van verdeling van de nalatenschap vast te stellen, omdat partijen er niet in zijn geslaagd om onderling tot overeenstemming te komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten van executele en het loon van de executeur als schulden van de nalatenschap moeten worden beschouwd. De eisers hebben vorderingen ingediend met betrekking tot de verdeling van de onroerende zaak en de netto-verkoopopbrengst, evenals de betaling van bepaalde bedragen aan de erfgenamen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van eiser 1 op een som ineens is verjaard en dat deze niet in de verdeling kan worden betrokken. Uiteindelijk heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de nalatenschap gelast, waarbij de onverdeelde helft van de woning aan gedaagde 2 wordt toebedeeld, en heeft zij de gedaagden veroordeeld tot betaling van bepaalde bedragen aan de andere erfgenamen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/661986 / HA ZA 23-602
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
1. [eiser 1]in hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van [erflaatster] ,
woonplaats: [woonplaats 1] , [land] ;
2. [eiser 2],
woonplaats: [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ;
3. [eiser 3],
woonplaats: Schiedam;
4. [eiser 4],
woonplaats: [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ;
eisers,
advocaat: mr. A.C. de Bakker, Hendrik-Ido-Ambacht, (tot oktober 2024: mr. P.M. Boiten),
tegen

1.[gedaagde 1] ,

woonplaats: [woonplaats 3] ;
2. [gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats 4] ,
gedaagden,
advocaat: mr. T.J. Fluitman, Rotterdam.
Partijen worden ‘eisers’/ ‘ [eiser 1] ’, ‘ [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] ’ en ‘gedaagden’/ ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • dagvaarding van 12 juni 2023, met bijlagen;
  • conclusie van antwoord van 23 augustus 2023, met bijlagen;
  • akte indienen producties door gedaagden van 5 december 2023;
  • akte indienen producties door eisers van 7 december 2023;
  • akte indienen productie en wijziging/vermeerdering van eis door eisers van 14 maart 2024;
  • akte indienen producties door eisers van 20 maart 2024;
  • brief van mr. T.J. Fluitman van 20 maart 2024;
  • spreekaantekeningen van mr. P.M. Boiten;
  • akte indienen producties door eisers van 31 juli 2024;
  • akte uitlating door gedaagden van 23 oktober 2024, met bijlagen.
1.2.
Op 21 maart 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Aanwezig waren eisers met mr. P.M. Boiten en gedaagden met mr. T.J. Fluitman. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, mr. Boiten met gebruikmaking van spreekaantekeningen. Daarna hebben partijen nog aktes genomen. De door gedaagden bij akte van 23 oktober 2024 overgelegde producties zijn niet in de beoordeling betrokken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
De zaak gaat over de nalatenschap van [erflaatster] (hierna: erflaatster). Erflaatster is geboren op [geboortedatum] 1933 en overleden op [overlijdensdatum] 2021. [eiser 1] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn kinderen, en [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] zijn kleinkinderen van erflaatster. Erflaatster heeft bij testament van 26 november 2003 over haar nalatenschap beschikt. Op grond van dit testament zijn de kinderen van erflaatster erfgenaam, waarbij geldt dat [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] bij plaatsvervulling erfgenaam zijn (hun moeder is vooroverleden). [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
[eiser 1] is door erflaatster benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. Zij heeft deze benoeming aanvaard. Omdat [eiser 1] een ruimschoots voldoende verklaring heeft afgelegd, hoeft de nalatenschap niet te worden vereffend.
Tussen partijen is discussie ontstaan over de verdeling van de nalatenschap. Ondanks door partijen gedane pogingen is het niet gelukt om tot overeenstemming te komen. De rechtbank zal hierna de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster gelasten.
De vordering
2.2.
Eisers vorderen, na eiswijziging en eisvermeerdering – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
De wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen, althans de wijze van verdeling te gelasten door:
A. te bepalen dat de onroerende zaak aan de [adres] te Schiedam (hierna: de woning) door een door de rechtbank te benoemen makelaar op de vrije markt wordt verkocht aan de hoogst biedende;
B. te bepalen dat de netto-verkoopopbrengst wordt verdeeld tussen de twee eigenaren van de woning, erflaatster en [gedaagde 2] , rekening houdend met de door erflaatster en [gedaagde 2] betaalde eigenaarslasten van € 79.424,78 respectievelijk € 6.006,43;
C. te bepalen dat uit het deel van de netto-verkoopopbrengst dat erflaatster/haar nalatenschap toekomt, de schulden van de nalatenschap worden voldaan, te weten:
- kosten executele/afwikkelingsbewind € 8.036,56
- salaris executele/afwikkelingsbewind € 1.160,49
- som ineens [eiser 1] € 50.000,00
D. te bepalen dat het restant van de netto-verkoopopbrengst van erflaatster tussen partijen wordt verdeeld;
E. te bepalen dat alle overige bezittingen van de nalatenschap van erflaatster, te weten:
- een vordering op [gedaagde 2] (€ 1.309,03)
- het saldo op de bankrekening van erflaatster (€ 241,06)
aan [gedaagde 2] worden toebedeeld en hem wegens overbedeling te veroordelen tot het betalen van € 387,52 aan [eiser 1] en € 129,17 aan [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] ieder;
F. in het geval de rechtbank een kostenveroordeling uitspreekt, [gedaagde 2] althans [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten.
2.3.
Eisers leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat niemand kan worden gedwongen om in een ‘onverdeeldheid’ te blijven. Omdat [eiser 1] volgens het testament als afwikkelingsbewindvoerder niet de bevoegdheid heeft de nalatenschap zelfstandig te verdelen, willen eisers dat de rechtbank de verdeling van de nalatenschap vaststelt, althans de wijze van verdeling van de nalatenschap gelast.
2.4.
Gedaagden willen ook dat de nalatenschap wordt verdeeld, maar betwisten nadrukkelijk de beweerde vorderingen die erflaatster had op [gedaagde 2] . Zij stellen op hun beurt dat [gedaagde 2] meerdere vorderingen op de nalatenschap heeft die in de verdeling moeten worden betrokken. Op de verweren en stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.5.
Wanneer de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, zoals hier het geval is, kan de rechter op grond van artikel 3:185 lid 1 BW de wijze van verdeling gelasten of zelf de verdeling vaststellen. Daarbij moet naar billijkheid rekening worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid. Hij is niet gebonden aan wat partijen over en weer hebben gevorderd, en hij hoeft niet expliciet in te gaan op wat partijen aanvoeren.
2.6.
[eiser 1] heeft voorafgaand aan deze procedure een boedelbeschrijving aan de andere erfgenamen verstrekt. Hoewel partijen ven mening verschillen over de daarin vermelde bestanddelen, en zij het onderling niet eens zijn over de waarde van alle bestanddelen, volgt uit de verklaringen van partijen dat alle externe schuldeisers van de nalatenschap zijn voldaan. Gelet hierop kan worden beslist op de vorderingen tot verdeling van de nalatenschap van erflaatster.
2.7.
De rechtbank zal de geschilpunten hierna één voor één beoordelen.
De baten van de nalatenschap (de activa)
Banksaldo
2.8.
Ten aanzien van het banksaldo zijn gedaagden akkoord met de waardering zoals in de dagvaarding weergegeven.
Sieraden en persoonlijke spullen
2.9.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben eisers verklaard dat gedaagden de roerende zaken die nog in de woning van erflaatster staan mogen meenemen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen dat onderling kunnen regelen. Aan de hand van hetgeen door partijen is gesteld met betrekking tot de sieraden is niet duidelijk geworden welke sieraden erflaatster heeft nagelaten, bij wie van partijen (of hun familieleden) deze zijn en wat er daarvan nog niet is verdeeld. De rechtbank komt tot het oordeel dat zij gelet op de ontbrekende informatie niet tot een verdeling van de sieraden kan komen. Het ligt op de weg van partijen om daar in onderling overleg uit te komen.
De woning
2.10.
Tot de nalatenschap behoort de onverdeelde helft van de woning aan de [adres] te Schiedam. De woning is in 1983 door erflaatster en [gedaagde 2] gekocht voor een bedrag van fl. 62.500,-. In maart 1993 hebben erflaatster en [gedaagde 2] de hypotheek overgesloten. Erflaatster heeft tot februari 2010 in de woning gewoond. In februari 2010 is erflaatster verhuisd naar een huurwoning te Schiedam en in 2015 naar Duitsland waar zij bij [eiser 1] is gaan (in)wonen.
2.11.
[gedaagde 2] vraagt toedeling aan hem van het 1/2e aandeel in de woning dat in de nalatenschapsboedel valt. Uit de spreekaantekeningen blijkt dat het eisers om het even is of de woning wordt verkocht of aan [gedaagde 2] wordt toebedeeld, mits er niet gediscussieerd wordt over de fundering en door [gedaagde 2] gestelde (reparatie-)kosten.
In de akte van 23 oktober 2024 hebben gedaagden verklaard bereid te zijn in te stemmen met de waardering van de onverdeelde helft van de woning op € 125.000,-, met de bepaling dat de kosten in verband met deze toedeling, voor gelijke delen voor rekening van ieder van de erfgenamen komen. Het funderingsrisico neemt [gedaagde 2] dan voor lief.
De rechtbank zal het 1/2e aandeel in de woning dat tot de nalatenschap behoort aan [gedaagde 2] toedelen. Wel is de rechtbank van oordeel dat de kosten in verband met de toedeling en levering voor rekening van [gedaagde 2] behoren te komen.
De schulden van de nalatenschap (de passiva)
Nota van de notaris
2.12.
De kosten voor de verklaring van erfrecht bedragen € 2.309,03. Onweersproken is dat van deze kosten al een bedrag van € 600,- is voldaan vanaf de ervenrekening. Eisers stellen dat ze bereid zijn om de nota van de notaris voor € 1.000,- als schuld van de nalatenschap te kwalificeren. De nota is volgens hen hoger uitgepakt door de vele keren dat met name [gedaagde 2] contact heeft opgenomen met de notaris. Deze door gedaagden weersproken bewering is niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Uit de declaratie van 14 februari 2022 blijkt wel dat een bedrag van € 132,- exclusief omzetbelasting (€ 159,72 incl.) ziet op de kosten beneficiaire aanvaarding nalatenschap. Deze kosten moeten voor rekening van gedaagden komen. Resteert een bedrag van € 1.549,31 (€ 1.709,03 - € 159,72) dat kwalificeert als schuld van de nalatenschap.
Kosten van executele en loon executeur
2.13.
Eisers stellen dat [eiser 1] als executeur een bedrag van € 8.036,56 van de nalatenschap te vorderen heeft vanwege door haar voorgeschoten kosten. [eiser 1] heeft diverse schulden betaald en heeft kosten moeten maken voor het raadplegen van een advocaat. [eiser 1] stelt daarnaast dat zij op grond van het testament recht heeft op een wettelijk loon, te weten 1/100ste deel van de waarde van het vermogen van erflaatster op haar sterfdag (artikel 4:144 lid 2 BW). Volgens eisers komen deze (loon-)kosten ten laste van de nalatenschap, omdat ze zijn aan te merken als schulden van de nalatenschap.
Gedaagden betwisten dat [eiser 1] de beweerde voorgeschoten kosten daadwerkelijk zelf heeft betaald, volgens gedaagden was het bekend dat erflaatster contant geld in haar kluis had om in ieder geval alle kosten van de nalatenschap te betalen.
Daarnaast betwisten zij dat de kosten van De Bakker Advocaten voor rekening van de nalatenschap moeten komen. Het loon van de executeur berekenen zij op € 860,49.
2.14.
De rechtbank overweegt dat de kosten van executele en het loon van de executeur, een schuld van de nalatenschap vormen. Advocaatkosten kunnen hier ook onder vallen. Kosten die de executeur, gelet op de hem door de wet of erflater toegedachte taak in redelijkheid heeft gemaakt of heeft doen maken, behoren tot de kosten van executele.
Er is geen aanleiding om te oordelen dat [eiser 1] als executeur de kosten geheel of gedeeltelijk zelf moet dragen. Niet gebleken is immers dat zij in redelijkheid niet tot het maken van deze kosten had kunnen komen. Nadat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een advocaat hadden ingeschakeld, voelde zij zich, in haar hoedanigheid van
executeur, genoodzaakt juridisch advies in te winnen. Een naar het oordeel van de rechtbank geen onbegrijpelijke reden. De kosten van de advocaat die [eiser 1] maakt als
erfgenaamneemt zij, volgens de spreekaantekeningen, volledig voor eigen rekening.
Het verweer van gedaagden dat [eiser 1] de voorgeschoten kosten niet daadwerkelijk zelf heeft betaald, maar daarvoor contant geld van erflaatster heeft gebruikt, wordt als niet onderbouwd gepasseerd.
Zoals hiervoor onder 2.12 is overwogen komen de kosten van de beneficiaire aanvaarding voor rekening van gedaagden. In de verdeling zal dus een bedrag van € 7.876,84 (€ 8.036,56 - € 159,72) worden betrokken.
Uitgaande van een vermogen van erflaatster op 14 juli 2021 van € 116.049,- (waarde ½ woning en banksaldo) is [eiser 1] gerechtigd tot een loon van € 1.160,49. Dit bedrag zal ook in de verdeling worden betrokken.
Vorderingen van erflaatster op [gedaagde 2] en vorderingen van [gedaagde 2] op de nalatenschap
2.15.
Eisers stellen dat erflaatster vanaf 1983 tot juni 2010 de hypotheek (aflossingen en rente) en de belastingen van de Regionale Belasting Groep (RBG) heeft betaald. Na juni 2010 heeft erflaatster geen bedragen meer betaald aan de hypotheekverstrekker, maar nog wel de belastingen van de RBG. [gedaagde 2] heeft volgens eisers pas vanaf 2010 de hypotheek betaald en alleen in 2020 heeft [gedaagde 2] ook de belastingen betaald. Daarnaast stellen zij dat na oversluiting van de hypotheek het in 1993 (extra) geleende geld door [gedaagde 2] is ontvangen.
Het voornaamste verweer van gedaagden is dat de vordering van erflaatster op [gedaagde 2] is verjaard. Verder betwisten zij dat [gedaagde 2] vóór 2010 niets heeft betaald. Ze berekenen het bedrag dat [gedaagde 2] aan hypotheek (€ 30.200,-) en gemeentelijke belastingen (€ 15.100,-) heeft betaald op € 45.300,-, waarvan volgens gedaagden € 22.650,- in de verdeling moet worden meegenomen. Zowel eisers als gedaagden overleggen ter onderbouwing van hun eis/verweer bankafschriften.
In de akte van 23 oktober 2024 hebben gedaagden aangegeven dat ten aanzien van de vordering van [gedaagde 2] op de nalatenschap hij, bij wijze van een praktische oplossing, bereid is zijn vordering te matigen tot de kosten die hij binnen vijf jaar voor overlijden heeft gemaakt. Gedaagden berekenen dit bedrag op € 8.627,22. De rechtbank is van oordeel dat betekenis toekomt aan de gedragingen van erflaatster en [gedaagde 2] . Niet is gebleken dat erflaatster [gedaagde 2] ooit heeft gevraagd om (terug)betaling van de door haar ten behoeve van de woning betaalde bedragen. Hetzelfde geldt voor de door [gedaagde 2] gestelde betalingen. In het licht van hun gezamenlijk eigendom van de woning hebben erflaatster en [gedaagde 2] zich hierdoor over en weer gedragen op een manier die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het alsnog geldend maken van de gestelde aanspraken, zodat zij hun betreffende rechten hebben verwerkt. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beoordeling van het beroep op verjaring en evenmin aan bewijslevering zodat het bewijsaanbod van partijen wordt gepasseerd. Dit heeft tot gevolg dat de door eisers en gedaagden genoemde bedragen niet in de verdeling worden betrokken.
Vordering [gedaagde 2] ter zake de hypotheek na overlijden erflaatster
2.16.
Niet is betwist dat [gedaagde 2] na het overlijden van erflaatster de resterende hypotheek heeft afgelost, waardoor hij een vordering op de nalatenschap heeft van € 2.150,61. Dat het, na oversluiting van de hypotheek, in 1993 geleende geld door [gedaagde 2] is ontvangen en alleen aan hem ten goede is gekomen, is niet komen vast te staan. De door eisers overgelegde (en door gedaagden betwiste) brief van 9 november 2010 vormt onvoldoende bewijs.
Som ineens
2.17.
[eiser 1] stelt dat zij arbeid in de huishouding van erflaatster heeft verricht, zonder dat zij daarvoor een redelijke vergoeding heeft ontvangen. Zij maakt daarom aanspraak op een redelijke vergoeding, de ‘som ineens’. [1] Een bedrag van € 50.000,- acht zij redelijk. Wanneer zij de zorg voor erflaatster niet op zich had genomen, had erflaatster verpleegd moeten worden door een betaalde instelling of waren op andere wijze kosten gemaakt, aldus [eiser 1] .
Gedaagden voeren het formele verweer dat geschillen over de som ineens uitsluitend door middel van een verzoek aan de kantonrechter kunnen worden beslecht [2] en dat het geschil daarover niet in deze verdelingsprocedure kan worden behandeld. Het meest verstrekkende materiële verweer is dat de vordering is verjaard. Zo er al aanspraak zou kunnen worden gemaakt op een som ineens, dan stellen gedaagden dat [eiser 1] een passende beloning heeft ontvangen. Maandelijks werd € 700,- overgemaakt naar de bankrekening van de echtgenoot van [eiser 1] . Volgens [eiser 1] zag dat bedrag onder meer op een bijdrage voor huur, elektra, verzekeringen en boodschappen.
2.18.
Wat de onbevoegdheid betreft, gelet op de verwevenheid ziet de rechtbank aanleiding de vordering in deze verdelingsprocedure te behandelen.
Op grond van lid 1 van artikel 4:37 BW vervalt de mogelijkheid om aanspraak te maken op een som ineens wanneer de rechthebbende niet binnen negen maanden na het overlijden van de erflater heeft verklaard dat hij de som ineens wenst te ontvangen. Indien deze aanspraak tijdig is gemaakt, dan ontstaat een vordering op de gezamenlijke erfgenamen, die op grond van artikel 4:37 lid 3 BW verjaart door verloop van een jaar na het overlijden van de erflater. In artikel 3:317 lid 1 BW is bepaald dat de verjaring wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
Vast staat dat [eiser 1] tijdig, binnen negen maanden na het overlijden van erflaatster, aanspraak heeft gemaakt op de som ineens. Hierdoor is een vordering ontstaan op de andere erfgenamen. Deze vordering is echter verjaard. Onweersproken is dat [eiser 1] bij brief van 1 april 2022 aanspraak heeft gemaakt op de som ineens. De verjaringstermijn die aanvankelijk liep tot 14 juli 2022, is daarmee gestuit voor de duur van één jaar, tot 1 april 2023. [3] De brief van de advocaat van eisers van 16 januari 2023 kan niet worden gezien als een stuitingshandeling. Het is geen mededeling waarin [eiser 1] zich ondubbelzinnig haar recht op nakoming voorbehoudt. De termijn die in de brief wordt genoemd, ziet bovendien op verdeling van de roerende goederen. Gesteld noch gebleken is dat de verjaring op een ander moment is gestuit. De rechtbank is verder van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarin een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [4]
De conclusie luidt dat de op artikel 4:36 lid 1 BW gebaseerde vordering van [eiser 1] is verjaard. Dat betekent dat de vordering alleen daarom al zal worden afgewezen en niet in de verdeling zal worden betrokken.
Ten overvloede, uit de rechtspraak over artikel 4:36 BW valt af te leiden dat er niet snel aanleiding bestaat voor uitkering van een dergelijke som.
Wijze van verdeling
2.19.
Gelet op het voorgaande ziet de nalatenschap van erflaatster er als volgt uit:
Activa
het onverdeeld aandeel in de woning € 125.000,-
banksaldi ( € 1.049,- op 14/7/2021) € nihil
roerende goederen € nihil
Totaal: € 125.000,-
Passiva
Kosten executele (voorgeschoten door [eiser 1] ) € 7.876,84 (€ 8.036,56 - €159,72)
Loon executeur € 1.160,49
Vordering van [gedaagde 2] ter zake hypotheek na 14/7/2021 € 2.150,61
Totaal: € 11.187,94
Zoals hiervoor onder 2.12 is geoordeeld moeten de kosten van de beneficiaire aanvaarding van € 159,72 voor rekening van gedaagden blijven. Omdat dit bedrag is voorgeschoten door [eiser 1] zullen gedaagden worden veroordeeld € 159,72 aan [eiser 1] te betalen. Rekening houdend met die kosten, bedraagt het saldo van de nalatenschap € 113.812,06. Daarvan komt toe aan de afzonderlijke erfgenamen:
[gedaagde 1] € 28.453,02
[gedaagde 2] € 28.453,01
[eiser 1] € 28.453,01
[eiser 2] € 9.484,34
[eiser 3] € 9.484,34
[eiser 4] € 9.484,34
De rechtbank zal het onverdeeld aandeel in de woning toedelen aan [gedaagde 2] , tegen de niet (meer) in geschil zijnde waarde van € 125.000,-. De kosten in verband met deze toedeling zijn voor [gedaagde 2] . De notariële akte van toedeling en levering zal worden opgemaakt door een door gedaagden aan te wijzen notaris.
Na aftrek van het aan [gedaagde 2] toekomende erfdeel van € 28.453,01, vermeerderd met de vordering ter zake van de hypotheekaflossing van € 2.150,61, resteert een bedrag van € 94.396,38 aan overbedeling. De rechtbank zal bepalen dat [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] wegens overbedeling de hiervoor genoemde bedragen verschuldigd is. Aan [eiser 1] is hij wegens overbedeling € 28.453,01 + € 7.876,84 + € 1.160,49, in totaal € 37.490,34 verschuldigd.
Proceskosten
2.21.
Gelet op de aard van het geschil en de familierelatie van partijen, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
Uitvoerbaar bij voorraad.
2.22.
De rechtbank zal het vonnis, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
gelast de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster als overwogen in rechtsoverwegingen 2.19 en 2.20 van dit vonnis;
3.2.
bepaalt dat [gedaagde 2] wegens overbedeling aan de andere erfgenamen de hiervoor onder 2.20 genoemde bedragen is verschuldigd;
3.3.
veroordeelt gedaagden om aan [eiser 1] een bedrag van € 159,72 te betalen;
3.4.
beveelt partijen hun volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan verdeling van de nalatenschap waaronder het passeren van een akte van toedeling en levering waarbij het onverdeeld aandeel van de woning aan de [adres] te Schiedam aan [gedaagde 2] wordt toebedeeld voor € 125.000,-, waarbij [gedaagde 2] aan de overige erfgenamen hun erfdeel en hun vordering op de nalatenschap zal voldoen;
3.5.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats zal treden van de medewerking van de andere erfgenamen aan de notariële akte van toedeling en levering wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1) de notaris heeft de deelgenoten uitgenodigd de akte van toedeling en levering op zijn kantoor te ondertekenen, heeft daartoe een tijdstip vastgesteld en heeft de deelgenoten minimaal een week voor dit tijdstip een conceptakte en afrekening toegezonden;
2) een of meer van de andere deelgenoten heeft/hebben niet uiterlijk op het door de notaris vastgestelde tijdstip meegewerkt aan de ondertekening van de akte van toedeling en levering;
3) het door [gedaagde 2] wegens overbedeling verschuldigde bedrag is gestort op de kwaliteitsrekening van de notaris;
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.
3092

Voetnoten

1.artikel 4:36 BW
2.artikel 4:34 lid 4 BW
3.artikel 3:317 lid 1 BW en artikel 3:319 BW
4.Hoge Raad 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:649