ECLI:NL:RBROT:2025:2989

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
C/10/687291 / HA ZA 24-874
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot benoeming deskundige in civiele procedure tussen eiser en gedaagde

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 19 februari 2025 vonnis gewezen in een incident tot benoeming van een deskundige. De eiser, wonende te Rotterdam, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die h.o.d.n. [handelsnaam] is en woont te Dordrecht. De eiser vordert onder andere de ontbinding van een overeenkomst en schadevergoeding wegens gebreken in de door de gedaagde uitgevoerde werkzaamheden aan een aanbouw aan zijn woning. De gedaagde heeft verzocht om een deskundigenonderzoek, omdat hij van mening is dat hij zijn werkzaamheden goed heeft verricht en het deskundigenrapport van de eiser niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagde beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende onderbouwing is voor de noodzaak van een deskundigenbericht voorafgaand aan de behandeling van de hoofdzaak. De rechtbank heeft de beslissing over de proceskosten in het incident aangehouden en de zaak naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde. De zaak zal opnieuw op 2 april 2025 op de rol komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/687291 / HA ZA 24-874
Vonnis in incident van 19 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. T.C. de Roon te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te Dordrecht,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. S. Ilkdogan te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 september 2024, met producties 1 tot en met 28,
  • de incidentele conclusie verzoek tot een voorlopig deskundigenbericht ex artikel 202 Rv, met producties 1 en 2,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1) primair voor recht te verklaren dat de tussen [eiser] en [gedaagde] gesloten overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden op 5 juli 2024, subsidiair deze overeenkomst te ontbinden,
2) primair en subsidiair [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 27.550,00, te vermeerderen met rente,
3) primair en subsidiair [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.050,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met rente,
4) meer subsidiair [eiser] ex artikel 3:299 BW een machtiging te verstrekken om, voor rekening van [gedaagde], de verbintenis zelf te doen uitvoeren en herstel van de tekortkomingen aan het werk door een door hem in te schakelen deskundig aannemer te laten uitvoeren, met vaststelling van een voorschot ad € 27.550,00, door [gedaagde] aan [eiser] te voldoen, alsmede om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het restant van de herstelkosten, zulks op eerste vertoon door [eiser] van de door hem van voornoemde aannemer ontvangen facturen en betalingsbewijzen, te vermeerderen met rente,
5) uiterst subsidiair [gedaagde] te veroordelen om de overeenkomst – conform de specificaties zoals opgenomen in de offerte van 26 juni 2023 – alsnog op correcte en deugdelijke wijze na te komen, onder begeleiding van een door de rechtbank te benoemen deskundige, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom,
6) in alle gevallen [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
2.2.
[eiser] legt hieraan – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Tussen [eiser] en [gedaagde] is op 10 juli 2023 een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [gedaagde] een aanbouw aan de woning van [eiser] zou realiseren. [eiser] heeft gebreken in de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden geconstateerd. Hij heeft de door [gedaagde] uitvoerde werkzaamheden laten beoordelen door een deskundige, die de herstelkosten heeft geraamd op een bedrag van € 10.610,00. [eiser] heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen, maar [gedaagde] heeft hieraan geen gevolg gegeven. [eiser] heeft de overeenkomst daarom ontbonden. [eiser] maakt aanspraak op schadevergoeding.
2.3.
[gedaagde] heeft nog niet voor antwoord geconcludeerd.

3.Het geschil in incident

3.1.
[gedaagde] verzoekt de rechtbank om
1) een deskundigenonderzoek te bevelen,
2) als deskundige te benomen: [naam] te Den Haag of een andere door de rechtbank aan te wijzen deskundige en aan deze op te dragen de in de incidentele conclusie onder de punten 22 tot en met 44, althans de door de rechtbank te formuleren vragen te beantwoorden en daaromtrent een verslag uit te brengen.
3.2.
[gedaagde] legt hieraan het volgende ten grondslag. Hij voert aan dat hij zijn werkzaamheden goed en deugdelijk heeft verricht. Het door [eiser] in het geding gebrachte deskundigenrapport is niet zorgvuldig tot stand gekomen. [gedaagde] heeft zelf geen deskundige ingeschakeld, omdat dat alleen maar onnodige kosten zou meebrengen. Ter voorkoming van onnodige (extra) expertise kosten en extra advocaatkosten verzoekt [gedaagde] om proceseconomische redenen om een onafhankelijke deskundige te benoemen op grond van artikel 202 Rv.
3.3.
De conclusie van [eiser] strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident en in de hoofdzaak

4.1.
Artikel 209 Rv bepaalt dat op een incidentele vordering, indien de zaak dat meebrengt, eerst en vooraf wordt beslist. Een incidentele vordering tot benoeming van een deskundige is niet bij wet geregeld. Dat neemt niet weg dat ook andere dan uitdrukkelijk in de wet genoemde incidenten naar voren kunnen worden gebracht. Of voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden zijn moet worden beoordeeld aan de hand van de aard en de inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering (HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176, NJ 2012/158).
4.2.
[gedaagde] heeft zijn incidentele vordering gebaseerd op artikel 202 lid 2 (oud) Rv [1] . Die bepaling ziet op het voorlopig deskundigenbericht. Een voorlopig deskundigenbericht is bedoeld om een partij in de gelegenheid te stellen om (meer) zekerheid te krijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden, zodat zij kan beoordelen of het raadzaam is om de procedure voort te zetten. [gedaagde] vraagt om benoeming van een deskundige ter voorkoming van onnodige (extra) expertise kosten en extra advocaatkosten. De rechtbank begrijpt de incidentele vordering van [gedaagde] daarom zo dat deze niet ziet op een voorlopig deskundigenbericht, maar op een doelmatige toepassing van de procesregels.
4.3.
Op grond van artikel 194 (oud) Rv kan de rechter op verzoek van een partij een bericht of een verhoor van deskundigen bevelen. De rechter is vrij al dan niet het deskundigenbericht te bevelen (HR 6 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8457).
De vraag of een deskundigenbericht noodzakelijk is, moet in beginsel in de hoofdzaak worden beantwoord. [gedaagde] heeft niet, althans onvoldoende toegelicht waarom de benoeming van een deskundige nu, voorafgaande aan de (mondelinge) behandeling in de hoofdzaak, noodzakelijk is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om eerst en vooraf te beslissen op de incidentele vordering van [gedaagde]. De rechtbank zal de beslissing op deze vordering daarom aanhouden.
4.4.
[gedaagde] heeft in de hoofdzaak nog geen conclusie van antwoord genomen. De rechtbank zal de zaak daarom naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord. Het ligt voor de hand dat er vervolgens één mondelinge behandeling wordt gelast waarbij zowel de vorderingen in de hoofdzaak als de vordering in het incident kunnen worden besproken.
4.5.
De rechtbank houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan totdat in de hoofdzaak wordt beslist.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak en in het incident
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 april 2025voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde],
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.
2083/3455

Voetnoten

1.Hoewel artikel 202 (oud) Rv is vervallen met de op 1 januari 2025 in werking getreden ‘Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht’, geldt die wet in het onderhavige geval niet omdat deze zaak vóór de inwerkingtredingsdatum aanhangig is gemaakt.