Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het wrakingsverzoek van verzoekers van 28 december 2024;
- de e-mails in de periode van 30 december 2024 tot en met 6 januari 2025 tussen de algemeen secretaris van de wrakingskamer en verzoekers.
Rechtbank Rotterdam
Op 7 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure waarbij verzoekers, wonende en gevestigd te Rotterdam, een wrakingsverzoek hebben ingediend tegen mr. P. de Bruin, senior-rechter A van de rechtbank. Het wrakingsverzoek was ingediend in het kader van een kortgedingprocedure met kenmerk C/10/690259 / KG ZA 24-1145, waarin de heer De Neef als gedaagde partij optreedt. Verzoekers hebben hun wrakingsverzoek zelf ingediend, terwijl volgens de wet verplichte procesvertegenwoordiging vereist is. Dit houdt in dat partijen in civiele zaken bijgestaan moeten worden door een advocaat, wat in dit geval niet is gebeurd. De rechtbank heeft verzoekers in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen, maar zij hebben geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet door een advocaat is ingediend, wat in strijd is met artikel 79, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Verzoekers hebben in eerdere communicatie aangegeven dat zij van mening zijn dat procesvertegenwoordiging niet verplicht is, maar de rechtbank heeft hen herhaaldelijk gewezen op de wettelijke vereisten. Aangezien er binnen de gestelde termijn geen advocaat namens verzoekers is opgetreden, heeft de rechtbank besloten om het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk te verklaren zonder inhoudelijke beoordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.