In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiser, die sinds 1 april 2016 een woning huurt van gedaagde, de stichting, om de executie van een eerder vonnis van de Rechtbank Rotterdam te staken. Dit vonnis, gewezen op 17 januari 2025, betrof de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door gedaagde vanwege de sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van drugs in de woning. Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen deze sluiting en is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van 17 januari 2025. De mondelinge behandeling van het kort geding vond plaats op 13 februari 2025.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de executie van het vonnis rechtvaardigen. Eiser stelt dat zijn voorlopige hechtenis is geschorst en dat hij voor zijn zieke moeder zorgt, maar deze omstandigheden waren al bekend in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van gedaagde, als sociale verhuurder, zwaarder wegen dan die van eiser bij behoud van de woning. De ontruiming wordt toegewezen met een termijn van 14 dagen na het vonnis. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.607,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.