Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[eiser 1] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 24 april 2024, met bijlagen;
- het antwoord, met bijlagen;
- de mail van 2 december 2024 van mr. Tomasjan;
- de brief van 17 december 2024 van mr. Van der Hoeff.
- mevrouw [eiser 2] met mr. Tomasjan en haar zoon de heer [persoon A] ;
- de heer [persoon B] (medewerker sociaal beheer) van Woonstad met mr. Van der Hoeff.
2.De beoordeling
alletroep in de tuin van [eiser 1] is beland door de buurvrouw en/of haar medebewoners blijkt niet uit de meldingen, enkel de verdenking van [eiser 1] dat dat zo is (op (een) enkel(e) incident(en) in 2017-2018 na). Uit de stukken komt wel het beeld naar voren dat beide buren elkaar slecht kunnen verdragen. Uit de stukken blijkt dat zij in 2017-2018 over elkaars gedragingen klaagden en dat de buurvrouw een keer in 2019 en een keer in 2021 heeft geklaagd bij Woonstad dat [eiser 1] háár stalkt, in de gaten houdt en lastig valt en in september 2022 bij de politie heeft aangegeven dat zij aangifte wil doen van stalking door [eiser 1] , onder andere met een deurbelcamera gericht op haar woning; [eiser 1] betwist de door de buurvrouw verweten gedragingen. Woonstad heeft in 2023 nogmaals bemiddeling en tijdens deze procedure ook nog een keer mediation aangeboden, maar [eiser 1] heeft dat allebei afgeslagen. De kantonrechter acht de acties in het verleden en de voorgestelde maatregelen van bemiddeling en mediation passend voor de situatie zoals die uit de stukken naar voren komt. Van Woonstad kan niet worden gevergd dat zij in deze omstandigheden overgaat tot een ingrijpende maatregel als het starten van een procedure tot beëindiging van de huurovereenkomst van de buurvrouw, daargelaten de vraag of die procedure een gerede kans van slagen heeft.