ECLI:NL:RBROT:2025:2613

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
2 maart 2025
Zaaknummer
11448803 CV EXPL 24-5663
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid civiel kantonrechter inzake inning wettelijk collegegeld door openbare universiteit

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2025, staat de bevoegdheid van de civiele kantonrechter centraal in het kader van de inning van wettelijk collegegeld door de Universiteit van Amsterdam (UvA). De gedaagde, die zich had ingeschreven voor de bacheloropleiding Duitse Taal en Cultuur, had een bedrag van € 1.021,12 onbetaald gelaten na een eerdere betaling. De UvA had de gedaagde aangesproken voor dit bedrag, inclusief buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde betwistte de bevoegdheid van de kantonrechter, stellende dat er geen civielrechtelijke overeenkomst bestond tussen hem en de UvA, aangezien de UvA een publiekrechtelijk persoon is die collegegeld vaststelt op basis van publiekrechtelijke wet- en regelgeving.

De kantonrechter oordeelde echter dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De rechter verduidelijkte dat de organisatie en bekostiging van universiteiten geregeld zijn in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), en dat de rechtsmachtsverdeling met betrekking tot geschillen in het hoger onderwijs na het SCAU-arrest van de Hoge Raad duidelijk is. De kantonrechter stelde vast dat de inning van het wettelijk collegegeld niet onder een algemeen verbindend voorschrift valt, waardoor de civiele rechter bevoegd is. De gedaagde werd in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De zaak zal verder worden behandeld op een zitting, waar partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten toe te lichten en te kijken of er een onderlinge oplossing mogelijk is. De kantonrechter heeft de verdere beslissing aangehouden en een datum voor de volgende zitting vastgesteld op 29 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11448803 CV EXPL 24-5663
datum uitspraak: 27 februari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Universiteit van Amsterdam,
vestigingsplaats: Amsterdam,
eiseres in conventie,
gedaagde in incident en in reconventie,
gemachtigde: Agin Otten gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in incident en in reconventie,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘UvA’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 9 december 2024, met bijlagen;
  • het antwoord in conventie, eis in incident en in reconventie;
  • het antwoord in incident.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[gedaagde] heeft zich ingeschreven bij UvA voor de bachelor Duitse Taal en Cultuur. [gedaagde] heeft volgens UvA van 1 september 2023 tot en met 31 augustus 2024 onderwijs gevolgd. Het collegegeld bedroeg dat studiejaar € 2.338,- (inclusief € 24,- administratie-kosten). Hiervan is een bedrag van € 1.079,86 onbetaald gebleven. UvA heeft [gedaagde] aangeschreven dit bedrag te voldoen, alsmede € 156,86 aan buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft hierop € 215,60 betaald zodat een totaal bedrag van € 1.021,12 resteert. UvA eist in de hoofdzaak betaling van dit bedrag en de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] heeft in incident gesteld dat de kantonrechter niet bevoegd is kennis te nemen van deze zaak nu – kort gezegd – er geen sprake is van een civielrechtelijke overeenkomst tussen hem en UvA nu UvA een publiekrechtelijk persoon is en het collegegeld vaststelt en int op grond van publiekrechtelijke wet- en regelgeving.
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat zij bevoegd is van onderhavige zaak kennis te nemen en stelt [gedaagde] in het incident in het ongelijk. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Taakverdeling bestuursrechter en civiele rechter
2.4.
Een openbare universiteit is een rechtspersoon die naar publiekrecht is ingesteld. Het college van bestuur van een openbare universiteit heeft in beginsel te gelden als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1 onder a Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb).
2.5.
De organisatie en de bekostiging van universiteiten zijn geregeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De UvA is een (openbare) bekostigde instelling in de zin van deze wet. In de WHW is bepaald welke bijdragen studenten verschuldigd zijn voor het volgen van een bachelor- of masteropleiding (zie artikel 7.45 lid 1 WHW voor de hoogte van het wettelijk collegegeld).
2.6.
De rechtsmachtsverdeling met betrekking tot geschillen in het hoger onderwijs is na het SCAU-arrest [1] van de Hoge Raad duidelijk. Bij geschillen waarbij opgekomen wordt tegen een algemeen verbindend voorschrift (zoals bijvoorbeeld een voorschrift waarin afgeweken wordt van de wettelijk vastgestelde hoogte van het collegegeld) maar dat pas effect heeft voor de betrokken student door een besluit van een bestuursorgaan en tegen dat besluit een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat, moet die voorgeschreven rechtsgang worden gevolgd of de student kan het algemeen verbindend voorschrift laten beoordelen door de bestuursrechter.
Met betrekking tot de inning van het wettelijk vastgesteld collegegeld, waar het in deze zaak omgaat, is geen sprake van een dergelijk voorschrift. In die zaken is de civiele rechter bevoegd nu de WHW op zichzelf geen executoriale titel biedt voor de inning van het verschuldigde collegegeld.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.7.
De proceskosten in incident komen voor rekening van [gedaagde] omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die hij aan UvA moet betalen op € 135,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt) en € 67,50 aan nakosten. Dat is in totaal
€ 202,50. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Vervolg van de hoofdzaak
2.8.
De kantonrechter wil de zaak namelijk met partijen bespreken op een zitting. De partijen krijgen op de zitting de mogelijkheid om hun kant van het verhaal te vertellen, tevens wordt gekeken of partijen de kwestie (alsnog) onderling kunnen oplossen. Daarnaast wordt [gedaagde] in de gelegenheid gesteld een aanvullende conclusie van antwoord in conventie te nemen en UvA een conclusie van antwoord in reconventie. Deze conclusies moeten uiterlijk tien werkdagen voor de zitting aan de wederpartij en de rechtbank worden toegezonden.
2.9.
Als één van de partijen verhinderd is op de in de beslissing bepaalde datum, moet deze partij dit binnen één week na ontvangst van dit vonnis aan de kantonrechter onder opgave van redenen berichten, onder vermelding van de zittingsdatum en het zaaknummer. Daarbij moet opgave gedaan worden van de verhinderdata van alle partijen voor de komende drie maanden.
2.10.
Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van het geding aangehouden.
3. De beslissing
De kantonrechter:
in incident
3.1.
verklaart zich bevoegd van dit geschil kennis te nemen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van UvA worden begroot op € 202,50;
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat elk van partijen (in persoon of behoorlijk vertegenwoordigd en desgewenst met een gemachtigde) op
dinsdag 29 april 2025om
10.00 uurzal dienen verschijnen ter zitting van de kantonrechter mr. J.C. Halk. De zitting zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Dordrecht, Steegoversloot 36;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken.
745

Voetnoten

1.Hoge Raad 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1049