ECLI:NL:RBROT:2025:2587

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
FT RK 24-1403
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) van verzoekster in problematische schuldensituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van [verzoekster] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). [verzoekster] bevindt zich in een problematische schuldensituatie en heeft een verzoek ingediend om haar schulden te saneren. Tijdens de zitting op 3 februari 2025 is het verzoek behandeld, waarbij [verzoekster] en haar beschermingsbewindvoerder, de heer M. Egas, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoekster] voldoet aan de voorwaarden voor toelating tot de WSNP, waaronder de eis dat zij te goeder trouw was bij het ontstaan van haar schulden. De rechtbank heeft echter het verzoek van [verzoekster] om de ingangsdatum van de WSNP eerder vast te stellen dan 24 juni 2024 afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat [verzoekster] aan haar verplichtingen in het voorafgaande schuldhulpverleningstraject heeft voldaan. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de WSNP vastgesteld op 24 juni 2024, de datum waarop de eerste aflossing in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling is gedaan. De rechtbank heeft ook een rechter-commissaris benoemd en de bewindvoerder opgedragen om te rapporteren over de nakoming van de verplichtingen door [verzoekster]. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
insolventienummer: [nummer]
vonnis van:
19 februari 2025
op het verzoek van:
[verzoekster],
[adres]
[postcode] [plaats] , [gemeente] .
Waar deze zaak over gaat
[verzoekster] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Om tot een oplossing voor haar schulden te komen heeft [verzoekster] een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit verzoek wordt toegewezen.
Ter zitting heeft [verzoekster] verzocht om de ingangsdatum van de WSNP vast te stellen. Dit verzoek wordt afgewezen en de ingangsdatum wordt vastgesteld op
24 juni 2024. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de WSNP.
1.2.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 3 februari 2025. Op de zitting zijn verschenen:
- [verzoekster] ,
- de heer M. Egas, werkzaam bij Bilancio Budget, beschermingsbewindvoerder.

2.De beoordeling van het verzoek

De toelating

2.1.
[verzoekster] kan worden toegelaten tot de WSNP als zij zich in een problematische schuldensituatie bevindt en zij te goeder trouw was bij het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. De rechtbank kijkt daarbij vooral naar de afgelopen drie jaar. Ook moet de verwachting bestaan dat [verzoekster] aan de verplichtingen van de WSNP zal voldoen.
2.2.
[verzoekster] voldoet aan alle eisen en wordt toegelaten tot de WSNP.
2.3.
De verplichtingen waaraan [verzoekster] tijdens de WSNP moet voldoen zijn: de informatieverplichting, de inspanningsverplichting, de verplichting geen nieuwe schulden te laten ontstaan, de verplichting om schuldeisers niet te benadelen en de afdrachtverplichting. Er wordt een bewindvoerder benoemd. Deze bewindvoerder controleert of de verplichtingen worden nagekomen. Er wordt ook een rechter-commissaris benoemd. De taak van de rechter-commissaris is om toezicht te houden op de bewindvoerder.
2.4.
Als [verzoekster] zich tijdens het WSNP-traject houdt aan alle verplichtingen die de WSNP met zich brengt, eindigt het traject met de zogenoemde “schone lei”. Dit betekent dat schuldeisers hun vorderingen ten aanzien waarvan de WSNP werkt niet meer op [verzoekster] kunnen verhalen.
2.5.
De eerste 13 maanden van het traject geldt in beginsel een postblokkade. Dat betekent dat in die periode alle post naar de bewindvoerder gaat. De bewindvoerder stuurt de post na controle door aan [verzoekster] .
2.6.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van [verzoekster] in Nederland ligt.
De ingangsdatum
2.7.
Het WSNP-traject duurt in principe 18 maanden. De Faillissementswet bepaalt dat de termijn van de WSNP in beginsel ingaat op de dag van dit vonnis, tenzij er aanleiding is de termijn eerder te laten ingaan.
2.8.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verzocht de termijn vier maanden eerder te laten ingaan, en wel per oktober 2024. Er wordt weliswaar gereserveerd vanaf april 2024 en het aanbod aan de schuldeisers is weliswaar gedaan op 24 juni 2024, echter de beschermingsbewindvoerder heeft aangevoerd dat bij een hercontrole meestal een achterstand in de aflossing naar voren komt.
2.9.
Een eerdere ingangsdatum kan worden bepaald als vanaf die eerdere datum de verplichtingen die volgen uit het voorafgaande schuldhulpverleningstraject zijn nagekomen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject maximaal, op basis van de normen die gelden voor berekening van het vrij te laten bedrag (het vtlb), moet aflossen op zijn schulden en dat hij zich moet inspannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven. Het vtlb wordt berekend met de vtlb-calculator die via het internet beschikbaar is. Om voor een eerdere ingangsdatum in aanmerking te komen, moet dus maandelijks sprake zijn van aflossingen die tenminste gelijk zijn aan het genoemde verschil tussen de netto inkomsten en het vtlb. Daarnaast moet er bij arbeidsgeschiktheid fulltime gewerkt worden of moet er aantoonbaar worden gesolliciteerd naar een fulltime baan.
2.10.
De rechtbank stelt een eerdere ingangsdatum vast, maar wijkt daarbij af van de door [verzoekster] verzochte ingangsdatum. De rechtbank stelt de ingangsdatum vast op 24 juni 2024 en licht dit als volgt toe.
2.11.
Voldoende aannemelijk is gemaakt dat [verzoekster] in de periode van het schuld-hulpverleningstraject niet in staat was om te werken of te solliciteren en dat de inspanningsverplichting niet gold. [verzoekster] is al langere tijd (en in ieder geval al bij aanvang van het schuldhulpverleningstraject) ziek. Zij ontvangt een Ziektewetuitkering van het UWV en volgt de afspraken van haar UWV-begeleider op. [verzoekster] wil graag deel uitmaken van het arbeidsproces en werkt daarom in overleg met het UWV circa 12 uur per week. Nu [verzoekster] een Ziektewetuitkering ontvangt, heeft het UWV ten aanzien van [verzoekster] geen actieve sollicitatieplicht gehanteerd.
2.12.
De rechtbank heeft vervolgens gekeken naar de aflossingen op basis van het vtlb.
2.13.
Uit art. 349a lid 1 Fw volgt dat de rechtbank de mogelijkheid heeft om de aanvangsdatum van de regeling vast te stellen op de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling, als bedoeld in artikel 285 lid 1 sub f Fw.
2.14.
De rechtbank stelt vast dat het aanbod aan de schuldeisers in het minnelijk traject is gedaan op 24 juni 2024. In dat aanbod is uitgegaan van een (op de toenmalige richtlijnen van de NVVK gebaseerde minimale) aflossingscapaciteit van € 64,-- per maand, terwijl uit de bij het verzoekschrift gevoegde vltb-berekening volgt dat er geen afloscapaciteit is. Uit de vtlb-berekening die de beschermingsbewindvoerder heeft toegezonden na de zitting, blijkt eveneens dat er geen afloscapaciteit is. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat er maandelijks ten behoeve van de schuldeisers een bedrag van € 165,63 is gereserveerd. Dit blijkt echter niet uit de bankafschriften. Daarnaast is het voor de rechtbank onduidelijk hoe het saldo van € 1.515,12 in april 2024 is toegenomen tot € 5.375,97 eind januari 2025, terwijl er van afloscapaciteit geen sprake is.
2.15.
De vraag is of [verzoekster] tijdens het voorafgaande schuldhulpverleningstraject aan alle verplichtingen heeft voldaan. Deze vraag kan de rechtbank nog niet volledig beoordelen bij gebrek aan voldoende informatie. Er zijn weliswaar stukken ten behoeve van de vtlb-berekeningen over de maanden oktober, november en december 2024 overgelegd, maar de stukken over de maanden juni tot en met september 2024 ontbreken. Daarnaast ontbreekt de VTLB-berekening over januari 2025. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat er maandelijks een bedrag van € 165,63 voor de schuldeisers is gereserveerd, maar uit de overgelegde stukken blijkt niet dat deze reserveringen ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
2.16.
Omdat de rechtbank op grond van het dossier en dat wat op de zitting is besproken op voorhand niet onaannemelijk acht dat door [verzoekster] aan de verplichtingen in het voorafgaande schuldhulpverleningstraject is voldaan, maar informatie ontbreekt om dit daadwerkelijk vast te stellen, ziet de rechtbank aanleiding om (i) bij dit vonnis een eerdere ingangsdatum te bepalen, en (ii) het oordeel over de nakoming van de verplichtingen in het voortraject te laten aan de rechter-commissaris of de rechtbank die een oordeel moet geven over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling. De uitkomst van die beoordeling kan aanleiding zijn om de termijn van de schuldsaneringsregeling (alsnog) te verlengen (artikel 349a lid 2 Fw respectievelijk artikel 349a lid 3 Fw). De rechtbank verwijst voor deze route naar het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1913), rechtsoverweging 3.6.5, laatste alinea.
2.17
De bewindvoerder wordt opgedragen om in het verslag (artikel 318 Fw) of in het eindverslag (artikel 352 Fw) de rechter-commissaris of de rechtbank te adviseren over de vraag of [verzoekster] in het schuldhulpverleningstraject heeft voldaan aan de uit dat traject voortvloeiende verplichtingen.
2.18
De rechtbank stelt de ingangsdatum vast op 24 juni 2024, zijnde de dag waarop de eerste aflossing in de zin van art. 349a lid 1 Fw is gedaan.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [plaats] ,
voorheen h.o.d.n. [voormalig handelsnaam]
gevestigd te [adres] , [postcode] [plaats] ;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema
en tot bewindvoerder N. Pavljasevic,
gevestigd te Postbus 136,
2990 AC Barendrecht;
- stelt de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vast op 24 juni 2024 en de einddatum op 24 december 2025;
- draagt de bewindvoerder op de post van [verzoekster] in te zien;
- bepaalt dat de bewindvoerder een voorschot op de vergoeding mag nemen volgens het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering. Deze vergoeding is gelijk aan 1
/11 deel van de overeenkomstig artikel 2 van dat Besluit te berekenen vergoeding. Dit kan alleen:
- zolang de schuldsaneringsregeling loopt en,
- voor zover de boedel toereikend is.
Dit is de beslissing van mr. M. Aukema, rechter, in samenwerking met C. van der Velde, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025. [1]